248 MAANDAG 9 DECEMBER 1929. Spreker heeft het een en ander in tweeden termijn willen zeggen ter versterking van het voorstel van de minderheid. Er is een schampere opmerking over gemaakt, dat spreker gezegd heeft: de Raad en de burgerij staan achter mij. Spreker heeft woordelijk gezegd: ik weet, dat een groot deel van den Raad achter mij staat en dat een deel van de burgerij een oordeel heeft, dat lijnrecht ingaat tegen dat van het College en dat dit deel deze zaak met belangstelling tege moet zag. Dat de Bond van Nederlandsche Architecten een 6-tal menschen genoemd heeft, die hij capabel achtte om een Stadhuis te bouwen, van wie de heer Dudok nummer 1 stond, wil nog niet zeggen, dat de heer Dudok de opdracht moest hebben, maar: noodig hem met de anderen uit om een ontwerp te maken. De wijze, waarop deze zaak in behandeling is gekomen, kan sprekers sympathie niet hebben. Zeker, de Commissie is gekend in de plannen, maar men is met de com missie de plannen gaan bespreken, toen die reeds in een zeer vergevorderd stadium gekomen waren. De heer Splinter zegt, dat dit nu juist niet waar is. De heer Spendel zegt, dat dit nu juist wel waar is. Toen de plannen bij de commissie kwamen, was de heer Dudok al aangewezen; het gaat niet over de opdracht, maar de heer Dudok was de man; dat kan de Wethouder niet tegen spreken; laat de Wethouder nu maar eens zeggen of dat zoo is of niet. Spreker zit geen onwaarheden te verkondigen; dat doet alleen de Wethouder, als hij spreker citeert. Het is ook geen afschuwelijk misverstand, zooals de heer Verweij zegt. Spreker is noch door den Wethouder noch door den Voor zitter aan het wankelen gebracht in zijn vaste overtuiging, dat de minderheid der Commissie een verkeerd standpunt heeft ingenomen door haar voorstel in te dienen om eerst de plaats te bepalen, waar het Stadhuis zal worden gebouwd, en om voorts te bepalen, aan welke architecten nog opdracht gegeven zal worden. Men komt eerst dan tot een werkelijk goede oplossing, wanneer uit meerdere ontwerpen kan worden gekozen, wanneer men de vlucht, die de architectuur genomen heeft, kan zien, onder voorlichting van den Raad. Spreker acht noch den Voorzitter noch den Raad competent om in deze de juiste keuze te doen en daaruit vloeit consequent voort, dat men een commissie moet benoemen, die met het College en de verschillende instanties, waar dit voorstel moet worden behandeld, zal samenwerken om te komen tot een program van eischen op grond waarvan de verschillende architecten hun ontwerpen kunnen bouwen. Spreker dringt er op aan, dat de Raad het voorstel van de minderheid zal aannemen. De heer Manders merkt op naar aanleiding van hetgeen de Voorzitter heeft gezegd over de critiek, die op het beleid van Burgemeester en Wethouders was geoefend, dat hij zich niet geheel en al bij die critiek aansluit, gelijk hij ook in eerste instantie heeft gezegd. Spreker ziet er geen kwaad, maar kan er zelfs een groot voordeel in zien, dat de Burgemeester zich na den brand in een proclamatie tot de burgerij heeft gericht. Spreker heeft bemerkt, dat van alle kanten meer bijval is gekomen voor hetgeen hij in eerste instantie heeft gezegd en dat hierop neerkwam, dat de architect dat plan het meest naar voren zal brengen, wat hij het liefst heeft, waar hij het meest voor voelt, en dat de Raad er dan vanzelf genoegen mee zal nemen, waarom hij het gewenscht achtte voor elk plan ten minste één architect aan te stellen. Thans is echter nog geen antwoord gegeven, en de Raad is het er niet over eens, waar het Stadhuis moet komen, of de oude gevel er in opgenomen moet worden, hoe en aan wie(n) de opdracht zal worden verleend. Het vraagstuk is echter van te groot belang, dan dat men er zoo maar over heen mag loopen. 't Is geen modeartikel! 'tls geen meubel, geen schilderstuk, geen portret. Wat zullen we krijgen? Er bestaan thans in de bouwkunst verschillende nieuwe stroomingen. Wat zal straks gebeuren? Zal het daarmede gaan als met het futurisme en kubisme, stroomingen in de schilderkunst, die nu verdwenen zijn? Het is niet zoo ge makkelijk in deze zaak een beslissing te nemen. Spreker zelf zou het een misdaad vinden den ouden gevel te sloopen, in plaats van te redden, wat er te redden is. Worden niet vele fragmenten van andere bouwwerken met zorg bewaard? Waar men door de traditie gebonden is aan het oude Stadhuis, moet daarvan bewaard worden, wat er nog te redden is. Men behoeft in het nieuwe Stadhuis toch niet alle diensten onder te brengen; men kan Gemeentewerken en Bouw- en Woningtoezicht ergens anders onderbrengen en volstaan met een gebouw, waarin de administratie gehuisvest wordt; daar mede kan rekening gehouden worden. Desnoods zou spreker den gevel voor andere doeleinden willen gebruiken. Zal Monu mentenzorg opruiming van den gevel goedkeuren? Wat zou het gevolg zijn, wanneer de Raad tot nieuwbouw besloot en Monumentenzorg den gevel wilde behouden? Wat zal er ge beuren, als thans een opdracht gegeven wordt en straks de Raad den gevel wil behouden en elders bouwen? Het zijn bijzonder moeilijke vraagstukken. Er is thans een voorstel van twee leden der Commissie van Fabricage, n.l. van de heeren Spendel en Parmentier. Spreker kan zich met het eerste gedeelte van dit voorstel niet vereenigen, want aan den architect zal toch zeker eenige vrijheid gegeven moeten worden ten aanzien van de plaats van den bouw. Nu is er nog een voorstel van een derde lid van de Commissie van Fabricage, den heer Schüller, teneinde een andere plaats voor den bouw aan te wijzen. De Commissie van Fabricage is het dus niet heelemaal eens, de Raad niet, en waarschijnlijk wankelt ook het College van Burgemeester en Wethouders een beetje. De zaak is een beetje vlug be handeld en niet goed doorgewerkt. Spreker acht het beter voor dit gewichtige vraagstuk een commissie te benoemen, waaruit de Raad niet rnoet worden geweerd, maar waarin ook personen uit de bouwwereld en uit Monumentenzorg zitting moeten hebben. Dan kan er wel nauw contact zijn tusschen die commissie en den Raad. Er moet haar een ruime opdracht verstrekt worden, maar zij moet ook voeling houden met den Raad en dezen op de hoogte houden. Spreker is het met den Voorzitter eens, dat een commissie, die noch aan Burgemeester en Wethouders, noch aan den Raad verantwoording schuldig is, niet gewenscht is, maar een commissie, zooals spreker bedoelt, zal zeer goed kunnen werken; tenslotte zou zij met voorstellen kunnen komen, waarover de Raad beslissen kan. Nu heeft de Wethouder enkele voorbeelden van goedge slaagde enkelvoudige opdrachten naar voren gebracht, b.v. van verschillende bankvereenigingen en van een petroleum- maatschappij, maar het is een groot verschil of de Raad zoo'n opdracht geeft dan wel een groote maatschappij, die een voorliefde heeft voor den een of anderen architect of hem goed gezind is; zoo'n maatschappij kan geven, aan wie zij wil, al is dit niet de beste, maar de Raad moet zich op een veel ruimer standpunt stellen. Spreker dient daarom het vol gende voorstel in: »De ondergeteekende geeft den Raad in overweging een stadhuiscommissie te benoemen." De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des avonds te 8£ uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering des avonds te 8| uur. Ook thans is de heer Vallentgoed afwezig. Voortgezet wordt de behandeling van punt 5 der agenda. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer Manders, luidende als volgt: »De ondergeteekende geeft den Raad in overweging een stadhuiscommissie te benoemen." De Voorzitter verzoekt den leden zooveel mogelijk hunne redevoeringen te bekorten, waardoor wellicht nog dezen avond een besluit zal kunnen worden genomen. De heer Huurman had wel verwacht, dat niet al zijn bezwaren zouden worden weggenomen, maar had niet kunnen vermoeden, dat deze zoo weinig zouden worden weerlegd. Kort na het uitbreken van den brand heeft de Burge meester een beroep gedaan niet alleen op de inwoners van Leiden, maar zelfs op vele anderen in den lande om van hun meening omtrent herbouw of nieuwbouw blijk te geven. In verband hiermede komt het spreker onverklaarbaar voor, dat het College van Burgemeester en Wethouders er geen prijs op heeft gesteld de rneening van de Raadsleden te vernemen. Natuurlijk had ieder Raadslid zich als gewoon burger kunnen uiten, maar de Raad is toch het lichaam, waar deze zaak in de allereerste plaats thuis hoort. Het College heeft wel met vele anderen overleg gepleegd, echter niet met den Raad. Spreker erkent, dat het hier een buitengewoon moeilijk vraagstuk geldt, waarin overleg met den Raad niet zoo een voudig is. Burgemeester en Wethouders hadden toch, toen hun plan rijpte, met den Raad kunnen overleggen omtrent de plaats en den eventueelen herbouw. Daarbij had men kunnen spreken over meervoudige of enkelvoudige opdracht en over de(n) architect(en), aan wie(n) de opdracht zou worden gegeven. Indien zulks was geschied in een vergadering met gesloten deuren, was veel onaangenaams voorkomen en waren geen namen genoemd van personen, die er ten slotte niets mee

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 12