224
MAANDAG 2
DECEMBER 1929.
toestand en op de historie der stad Leiden. Ook spreker
meent, dat men, lettende op die eischen en op den bijzonderen
toestand, wel moet komen tot vergelijkende projecten. Wan
neer spreker, leek zijnde, een piano wil gaan koopen, vraagt
hij aan zijn buurman of aan den leermeester van zijn kinderen
om eens mee te gaan zien welke piano het beste zal voldoen
en dan laat hij zich maar niet een of ander merk in de hand
stoppen. En wanneer hij een pak gaat koopen, zegt hij ook
niet tegen den kleermaker: meet mij maar wat aan; het kan
mij niet schelen wat je me geeft.
Men wil hier evenwel aan één architect, met wereld
reputatie, een opdracht geven. Het is sprekers schuld niet,
dat de persoon in het gesprek moet komen. Het College ge
voelde voor het standpunt om den persoon er buiten te laten
en alleen te discussieeren over de vraag, of het een enkel
voudige of een meervoudige opdracht moest zijn en toen
spreker dan ook de stukken ontving, kon hij niet begrijpen,
dat het College hierin den persoon had betrokken, aan wien
de opdracht gegeven zou worden. Spreker wordt daardoor
verplicht den persoon in de discussie te brengen. De Com
missie heeft de werken van den heer Dudok in Hilversum
bezichtigd; spreker is de minst deskundige uit de Commissie
om hierover te oordeelen, maar zijn indruk was, dat het
werk van den heer Dudok door den tijd »verschwunden" zal
worden; het is altijd de strakke lijn en de schoorsteen op
het dak. Spreker staat in deze niet alleen. In een vakkundige
beoordeeling leest spreker ten aanzien van het Warenhuis
in Rotterdam:
»Het geeft geen nieuwe perspectieven aan de architectuur.
Het is zakelijk, maar lyrisch gestemd, omdat Dudok dat niet
laten kan. En toch is die lyriek de zwakke kant van dit
ontwerp, zijn lyriek is valsch. Omdat hij de stilte forceert.
Het zakelijk rumoer kent geen stilte in den ouden zin, het
is tenslotte een rythmisch rumoer en suggereert stilte, waar
uit blijkt dat Dudok geen overtuigde is van de zakelijkheid
waartoe hij zich liet verleiden. Zijn raamloos trappenhuis is
onzakelijk, ongevallig en onlogisch."
Spreker leest verder in de Brieven over Bouwkunst in de
Nieuwe Rotterdamsche Courant van 16 November 1929:
»Zoo is het werk van Dudok ook te veel schijn. Als hij
zijn geest niet zuivert, zal de toekomst hem een veel be
scheidener plaats geven dan waarop hij volgens de publieke
opinie thans recht schijnt te hebben. Hij is de romanticus
par excellence; zeker een figuur. Maar architectuur is nu
eenmaal geen tooneeldécor."
In de serie «Nederlandsche Bouwmeesters" ziet men aan de
vele ommezwaaien van Dudok, in zijn gefotografeerde werken,
hoe onstandvastig deze architect is en hoe zijn scheppingen
een critiek-rijken grondslag leveren, met zijn steeds wisselende
fantasie en hoe hij de aesthetica geweld aandoet.
De architect Koldevveij komt in de Nieuwe Eeuw van 11
April 1929 tot deze conclusie:
»Dudok creëert schijnbaar redelijke vormgevingen, wier
uitsluitend doel is aangename sensaties van fraai lijnenspel
te geven. Niet het doel is uitgangsidée van deze architectuur,
maar de schijn, een aardige verschijning, waaraan ook het
nut wordt opgeofferd.
Ir. Friedhof zeide van Dudok's werk: »Het is een represen
tatief gebouw voor een landelijke gemeente." Hiermede gaat
spreker ook accoord. Toen spreker het nieuwe raadhuis in
Hilversum bezichtigde, zeide hij tot zijn besten vriend in de
Commissie van Fabricage: wanneer dit stadhuis hier zoo staat
met een ruim veld er voor, met een vijver en mooie boom
groepen er achter en er bij, is het een heel aardig geheel en
het past in deze landelijke omgeving. Afgezien van de strakke
lijnen van het kubisme, wat men nu heel mooi vindt, maar
waarvan men misschien over 20 jaar zegt: wat is dat leelijk.
De commissie is daar ook andere bouwwerken van dezen
architect gaan zien. Hilversum is een bij uitstek landelijke
gemeente en verschillende dingen hebben spreker getroffen,
niet om den bouwstijl maar om de situatie, die er geschapen
was bij de scholen, de zweminrichting enz. In die omgeving
zou spreker het misschien ook hebben aanvaard. Wanneer
men echter dat Hilversumsche stadhuis in de Breestraat in
Leiden zou neerzetten, zou dat zijn, en spreker hoopt niet
oneerbiedig te zijn met deze uitdrukking: een vlag op een
modderschuit. Wanneer omgekeerd de omgeving van de
Breestraat om het raadhuis te Hilversum werd gezet, zou de
burgerij zich daar afvragen, wie op de gedachte was gekomen
om zulk een bouwstijl te importeeren.
Ondanks de adressen en de andere uitingen, welke hier
omtrent zijn gedaan, heeft de minderheid zich gehouden aan
haar afwijkende meening.
Spreker komt voorts op het groote en naar de meening
van de minderheid onverdedigbare bezwaar van Burgemeester
en Wethouders om een opdracht te geven aan meer architecten.
De minderheid zou hier volkomen met Burgemeester en
Wethouders meegaan, wanneer het zou betreffen een vrije
prijsvraag, waarop tal van menschen zouden afkomen met
een: God zegen den greep; win ik het toevallig, dan heb ik
het. Daarvoor is het werk te ernstig, maar de minderheid
heeft zich ook verzet tegen de opdracht aan één architect.
Naar het haar voorkomt moet hier de middenweg gevolgd
worden en moet er aan een beperkt aantal menschen, bijv.
3 of 4, een opdracht worden gegeven, als het maar geen
algemeene opdracht wordt.
De commissie hoopte, dat Burgemeester en Wethouders
zouden voelen, dat dit de gulden middenweg was. Het is zeer
gemakkelijk om zich er van af te maken spreker bedoelt
dit niet oneerbiedig door aan één architect de opdracht
te geven: ontwerp een Raadhuis en bouw het. Het laatste
is er een uitvloeisel van. Spreker is gelukkig niet pedant,
maar als Raadslid kan hij toch niet het ontwerp van den
heer Dudok, als dit er is, afkeuren en zeggen, dat het hem
niet bevalt. Ook de Raad zal zich incompetent oordeelen om
een ontwerp te beoordeelener zitten wel eenige knappe
menschen in den Raad, die door hun kennis der bouwkunde
over dit ontwerp zullen kunnen oordeelen, maar spreker be-
leedigt er niemand mee, als hij zegt, dat de Raadsleden er
geen verstand van hebben. Men kan zeggen, dat men het
mooi vindt, maar dat kan men van een kippenhok ook
zeggen, maar een Raadhuis, dat door de eeuwen moet staan
als een bewijs van het krachtig bestuur van de Leidsche
vroede vaderen, moet anders zijn; dat moet men niet op den
koop toenemen, omdat men nu eenmaal een architect met
een wereldvermaardheid op den voorgrond geschoven heeft.
Spreker stelt voor, een meervoudige opdracht, aan 3 of 4
architecten, te geven, omdat hij zich op het standpunt stelt,
dat hij wil vergelijken. Nu zal men natuurlijk handig zijn
en zeggen: indien gij het ontwerp van Dudok niet kunt be
oordeelen, kunt gij ook die 3 ontwerpen niet beoordeelen.
Maar dan moet men ook de consequenties aanvaarden en
een commissie van vooraanstaande mannen benoemen, om
die werken te beoordeelen. Nog sterker: er moet worden be
noemd een commissie, die de ontwerpen zal hebben te be
oordeelen in nauwe samenwerking met de hoofdambtenaren,
den Gemeentesecretaris en allen, die daarmede te maken
hebben, zoodat van tevoren reeds gezegd wordt: hier moet
de Raadszaal komen, hier de Burgemeesterskamer; spreker
wil niet, dat de Secretaris 23 M. van den Burgemeester afzit.
Dat is evenwel een zaak van inzicht. Tevoren moet evenwel
vaststaan wat achter den gevel en onder het dak zal komen
en hoe de indeeling moet zijn; dat is logisch. Nu zegt men,
dat er innige samenwerking met den architect moet zijn,
maar dan moet men een programma van eischen opmaken;
wanneer men dat doet, zooals in andere plaatsen is gedaan,
dan is de samenwerking ook zoodanig.
Burgemeester en Wethouders zeggen in het ingekomen
stuk, dat er dan niet die nauwe en intieme samenwerking
kan komen, maar spreker acht dit ook niet noodig. Degenen,
die er mede belast zijn, moeten zich te voren overtuigen van
de verdeelirig van het kubiek, de verdeeling van de localiteit
enz. en dan wordt een algemeen program van eischen gegeven
aan degenen, die zullen worden uitgenoodigd.
Spreker hoort hier den heer van Eek vragen, hoe men aan
deze menschen zal komen. Wanneer er echter drie archi
tecten voor een ontwerp worden uitgenoodigd, zullen er nog
wel 2000 andere architecten in Nederland overblijven en
spreker acht de veronderstelling niet gewaagd, dat er daarbij
nog wel drie zijn, die in staat zijn, om de plannen te beoor
deelen en om advies te geven. Spreker noemt hier bijvoorbeeld
de namen van Granpré Molière, Kromhout en Hulshoff, die
het ontwerp voor de Bijenkorf hebben bestudeerd en nagezien.
Zij zeggen daarbij, dat hun een overmaat aan doellooze glas-
vlakken was opgevallen en adviseeren bijvoorbeeld een der
torentjes te laten vervallen.
Nu wordt er aangevoerd, dat ten aanzien van den bouw
van het Raadhuis de B.N.A. geadviseerd heeft. Spreker geeft
dit toe, maar wil er dan toch op wijzen, hoe die Bond een
dergelijke zaak onder de oogen ziet. Spreker zou ten aanzien
daarvan een massa adviezen, besprekingen en inzichten kunnen
voorlezen, maar zal dat nalaten. De Bond van Nederlandsche
Architecten zendt naar Leiden een opgave van de werken
van een zestal menschen en de heer Dudok domineert daarbij
en staat n°. 1. Het zijn bijna allemaal landhuizen, ketelhuizen
enz. en spreker kan daar een heele lijst van toonen. Het is
er echter z.i. den B. N. A. om te doen den bal eens toe te
werpen aan den heer Dudok, om ook hem eens een kansje
te geven. Ieder heeft graag een wereld reputatie.
Spreker hoort den heer Verweij hier de opmerking maken,
dat de heer Dudok die al heeft en dat hij niet om het Leidsche
Stadhuis verlegen zit. Dit is spreker wel bekend, want hij
kan in Amsterdam 2500 huizen bouwen en die reputatie heeft
hij misschien bij de nieuwlichters in den bouwstijl. Met arro
gantie moet men echter niet bij spreker aankomen. De B. N. A.
zegt nu weer ten aanzien van Enschede: wij hebben den
heer Dudok een kansje gegeven en nu moet een ander ook
eens een kans krijgen en dan komen zij daar weer met 6 jonge