222
MAANDAG 2 DECEMBER 1929.
De heer van Stralen zegt wel, dat hij geen hoogere salarieering
wenscht, maar het is wel meer gezien, dat, wanneer men
den titel van iemand veranderde, hij aanspraak maakte op
het salaris, aan den nieuwen titel verbonden. Spreker ont
raadt dus aanneming van het voorstel van den heer van
Stralen; «armmeester" is een oude naam; men heeft ook
rooimeester en burgemeester. In het woord armbezoeker zit
iets goeds, iets liefelijks.
De heer van Stralen is van meening, dat de Wethouder
zijn amendement nogal sterk bestreden heeft. Spreker geeft
toe, dat in de Armenwet de benamingen van armmeester en
armbezoeker voorkomen, maar wanneer deze namen in het
reglement zouden worden veranderd, ziet spreker niet in, dat
dit meer zou moeten beteekenen dan een technische wijziging
van de namen der betrokken functionnarissen. In de toe
lichting op de Armenwet is spreker ook eenige malen het
woord «Burgerlijk Armbestuur" tegengekomen, waaruit blijkt,
dat de opvattingen indertijd zoo waren, dat het betrof alleen
armlastigen en dat daarvoor een armenwet, een burgerlijk
en een kerkelijk armbestuur moesten zijn. Zoo was de
mentaliteit toen de wet in het leven werd geroepen en op
grond van die overwegingen is ook het woord armbezoeker
gebruikt. Spreker kan echter niet toegeven, dat men zou
handelen in strijd met de wet door hier te spreken van
controleur. Ook na de bestrijding van den Wethouder acht
spreker daarom zijn amendement nog wel aanvaardbaar.
Waar spreker van oordeel was, dat het woord armbezoeker
eigenlijk vernederend was, meende de Wethouder, dat juist
de naam van controleur een vernederend karakter droeg.
Dit kan spreker niet toegeven. Niet alleen van sprekers zijde,
maar ook van kerkelijke richting is men wel van oordeel,
dat armbestuur en de verschillende benamingen, die daarbij
worden gebruikt, zooals bedeelde en bedeelkaart, waarvan
op de kaarten van het Burgerlijk Armbestuur gesproken
wordt, van vernederende strekking zijn. Als de bedoeling zoo
niet is geweest, wordt het toch zoowel gevoeld en als er dus,
om de gevoelens van de menschen niet te kwetsen, een be
naming kan worden gevonden, die evengoed te gebruiken is,
ziet spreker geen reden, om die niet op te nemen.
Dat controleur vernederend zou zijn, kan spreker niet in
zien. Op ieder terrein moet controle zijn. Er is ook een
controleur van de belastingen en van de gemeente-financiën,
en een belastingbetaler, die die controle op zich ziet toege
past, zal niet zeggen wat is dat vernederend om met zoo
iemand in aanraking te komen.
Spreker meent, dat men dezen naam gevoegelijk kan ge
bruiken, omdat controle noodig is bij de taak van de Com
missie voor Maatschappelijk Hulpbetoon; in verschillende
andere gevallen wordt die naam ook gebruikt en gezien het
principe, waartoe in de vorige vergadering besloten is, moet
deze naam ook toegepast worden bij de verschillende onder-
deelen. Spreker ziet niet in, dat er wettelijke bezwaren zouden
zijn tegen deze naamswijziging.
De heer Goslinga heeft niet gezegd, dat er wettelijke be
zwaren waren, maar alleen dat de naam armbezoeker in de
Armenwet voorkwam, zoodat men dan in de wettelijke
terminologie zou blijven. De heer van Stralen had alleen in
de toelichting op de Armenwet den naam «Burgerlijk Arm
bestuur" gevonden, maar niet in de wet zelf; in de oude
Armenwet, van 1854, kwam die naam wel voor. Het is dus
begrijpelijk, dat die naam hangen bleef, zoodat zelfs in de
jurisprudentie over de wet van 1912 nog wel gesproken
wordt van Burgerlijk Armbestuur. Spreker blijft er bij, dat
de naam controleur een vernederender karakter heeft dan
de naam armbezoeker; bovendien drukt hij niet juist uit,
wat die menschen doen. In Amsterdam heeten deze menschen
informatoren. Spreker acht dat ook onjuist, maar toch beter
dan controleur. Lang niet alle armen worden gecontroleerd
hun omstandigheden worden nagegaan, een onderstand wordt
vastgesteld, maar verder wordt niets gecontroleerd. De heer
van Stralen is niet gelukkig geweest, toen hij de belasting
controleurs er bij haalde, want die zijn niet ingesteld, omdat
alle menschen zoo braaf zijn, maar omdat zij wel eens pro-
beeren te ontduiken. Het zou nog iets geweest zijn, wan
neer de heer van Stralen had voorgesteld den naam huis
bezoeker.
Het amendement van den heer van Stralen wordt eveneens
verworpen met 18 tegen 11 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Goslinga, Tepe, Wilmer, Romijn,
van der Reijden, van Rosmalen, Huurman, Meijnen, Eiker
bout, Donders, Spendel, Manders, Parmentier, Wilbrink,
Bosman, Bergers, Reimeringer en Splinter.
Vóór stemmen: de heeren Kooistra, Kuivenhoven, Verweij,
Groeneveld, van Eek, Koole, Schüller, mevrouw Braggaar
de Does, de heeren van Stralen, de Meij en van Tol.
(De heer de Reede had tijdens deze stemming de vergade
ring tijdelijk verlaten).
Artikel 15 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De artikelen 16 tot en met 25 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 26 (zie Ingek. St. No. 203,
blz. 118).
De heer Goslinga stelt, in verband met het'aannemen van
het amendement van den heer Wilbrink op artikel 1 voor,
de punt aan het einde van dit artikel te vervangen door een
komma en er aan toe te voegen de woorden«terwijl de rechten
en verplichtingen van het Burgerlijk Armbestuur alsdan over
gaan op de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon." Deze wijziging is noodig om de continuïteit in
deze zaak te bewaren.
De heer van Stralen vraagt, of deze benaming dan in
verschillende artikelen voorkomt.
De heer Goslinga zegt, dat het alleen in artikel 26 voor
komt en dat de heer van Stralen hier niet bang behoeft
te zijn.
Het aldus gewijzigd artikel 26 wordt zonder hoofdelijke
stemming aangenomen, waarna de geheele verordening even
eens zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld.
XIV. Voorstel in zake het verleenen van opdracht tot het
ontwerpen van plannen voor den bouw van een nieuw Raad
huis, aan den heer W. M. Dudok, gemeente-architect te
Hilversum.
(Zie Ing. St. No. 205.)
Hierbij komt tevens aan de orde het adres van Prof. Dr. H.
Brugmans c.s., alsmede het voorstel van de heeren Spendel
en Parmentier.
De heer Spendel zegt, dat hij tot zijn spijt ditmaal niet
zoo in telegramstijl zal kunnen spreken zooals hij gewoonlijk
doet. Wanneer hij wat uitvoeriger zal moeten zijn dan ge
bruikelijk en misschien ook dienstig is, is dat niet geheel
sprekers schuld. Tot zijn genoegen kan spreker wel zeggen,
dat hij bij zijn betoog een betrekkelijk groot aantal leden
achter zich zal hebben, maar nog sterker voelt hij zich, door
dat de publieke opinie voor een groot deel achter datgene
staat, wat spreker hier zal gaan zeggen. Het is de schuld
van het College, dat spreker uitvoerig bij deze zaak zal
moeten stilstaan. In hun stuk hebben Burgemeester en Wet
houders groote ruimte gegeven aan het advies en aan de
inzichten van de meerderheid van de Commissie van Fabricage,
maar wanneer men, aldus spreker, het pietlutterig aantal
van tien regels ziet, waarmede het Dagelijksch Bestuur de
minderheid afkamt en afpoeiert, acht spreker het eigenlijk
bespottelijk om te zeggen, dat ook de minderheid der Com
missie gelegenheid heeft gehad om in een officiéél stuk te
doen blijken van haar inzichten.
Spreker zal dus verplicht zijn het inzicht van de minder
heid van de Commissie van Fabricage aan den volke bekend
te maken, daar het hem bekend is, dat verschillende Raads
leden zich zelfs de moeite niet gegeven hebben daarvan in
de Leeskamer kennis te nemen. Dit inzicht nu is:
«De minderheid erkent voorts gaarne het nut van samen
werking tusschen het gemeentebestuur en den opdracht-
krijgenden architect. Zij meent echter dat het gewenschte
contact ook bij een meervoudige opdracht kan worden be
waard en geenszins zoo angstvallig als blijkbaar te Enschedé
gebeurd is, behoeft te worden vermeden. Een meervoudige
opdracht aan een zeer beperkt aantal, b.v. drie architecten,
gelijk zij zich dit denkt, onderscheidt zich juist hierin van
een prijsvraag, dat het begrip mededinging op den achter
grond treedt: het gaat er uitsluitend om, een goed Raadhuis
te verkrijgen en hiertoe kan het kennis nemen van de denk
beelden van verschillende architecten ook tijdens de uitwerking
der plannen krachtens samenwerking ook voor het gemeente
bestuur vruchtdragend zijn. Voorts ziet de minderheid niet
in, waarom bij meervoudige opdracht het program van eischen
een dergelijk stringent karakter zou moeten dragen. Zij meent
dat de meerderheid de nadeelen eener meervoudige opdracht
in deze opzichten in te schrille kleuren afschildert.
De minderheid meent dan ook, dat, indien de heer Dudok,
wiens persoonlijke bezwaren zij overigens, al deelt zij deze
niet, volkomen respecteert, niet had verklaard tegen een