MAANDAG 2 DECEMBER 1929. 221 vergaderingen van het Burgerlijk Armbestuur, als lid daarvan, meemaken, maar niet aan dia laden, die de vergaderingen meemaken van b.v. de Commissie voor den Geneeskundigen Dienst of van Fabricage, wat ook veel tijd kost. Het niet uitkeeren van presentiegeld acht spreker dus niet in strijd met het beginsel, dat ook hij aanvoelt, n.l., dat er waarborgen moeten zijn, opdat menschen uit alle kringen der maatschappij aan deze werkzaamheden kunnen deelnemen. De keer Goslinga kan mede met het oog op den tijd zeer kort zijn in zijn antwoord. De kwestie van het presentiegeld is behandeld in de stukken. Burgemeester en Wethouders sluiten zich aan bij de bestrijding, welke door de heeren Wilbrink en Wilmer is gegeven van het voorstel van den heer van Eek.. De heer van Eck wijst er op, dat hij niet een nieuw be ginsel wil invoeren, maar het bestaande beginsel slechts wil handhaven. Spreker hoort wel zeggen: en uitbreiden, maar wanneer men eenmaal presentiegeld geeft, moet het ook be hoorlijk zijn. Dit is echter niet de hoofdzaak, want spreker heeft ook geen verdediging gehoord van handhaving van een presentiegeld van ƒ1.Er is slechts een bestrijding geweest van het beginsel en dit was tot nu toe in de verordening neergelegd. Spreker wil dit handhaven en is in dit opzicht dus conservatief. Volgens den heer Wilbrink zou er tegenspraak zijn tusschen hetgeen spreker heeft gezegd in de vorige Raadsvergadering en nu. Toen de heer van Es opmerkte, dat het niet zoo gemakkelijk was om candidaten te krijgen voor het Burgerlijk Armbestuur, heelt spreker gezegd: dat zal wel gelukken. Dit beteekent niet, dat men ook in sprekers kringen geen moeite zou hebben om candidaten te krijgen. Wanneer het werk nauwkeurig wordt waargenomen, kost het veel tijd. Thans heeft spreker bij zijn voorstel echter niet gedacht alleen aan sociaal-democraten, maar ook aan menschen met kleine in komens van andere richting. Spreker geeft toe, zich misschien wat forsch te hebben uitgedrukt. De heer Wilbrink dacht, dat spreker in de Commissie voor Maatschappelijk Hulp betoon wilde hebben menschen, die eigenlijk slachtoffers daarvan waren, menschen, die daarvan moesten trekken. Spreker wil die menschen niet uitsluiten, maar heeft niet in de eerste plaats aan hen gedacht. Spreker beeft gedacht aan de arbeiders, die groote moeite hebben met hur> inkomen toe te komen en die bereid zijn alle krachten, waarover zij beschikken, die overblijven na de uitoefening van hun be roepsbezigheden, te geven in het belang van Maatschappelijk Hulpbetoon. Wanneer er dan nog uitgaven bijkomen, is het dan niet billijk, dat de gemeenschap die kleine uitgaven ver goedt, nu zij hun krachten geven Spreker kan begrijpen, dat men het niet noodig acht, wanneer men alleen de vergaderingen bijwoont, maar er komt heel wat meer bij. Laat de heer Wilbrink maar eens informeeren bij de ijverige ledendan zal hij wel anders denken over den tijd, dien de waarneming van die functie kost. Nu zegt de heer Wilbrink, dat die menschen het in hun vrijen tijd doen, maar iemand, die met zijn tijd meeleeft, heeft geen vrijen tijd. Spreker wil niet, dat het werk betaald wordt. De heer Wilbrink sprak van een gesalarieerd baantje. Dat spruit voort uit een groot misverstandniet de tijd, dat zij daar zitten, moet betaald worden. Wanneer men bezoek krijgt in den winter, moet men toch vuur en licht ontsteken om hen te ontvangen en dat leidt tot uitgaven^ die men bij een klein inkomen aan den lijve voelt. Er is geen sprake van een gesalarieerd baantje; dan kan men de Raadsleden ook wel baantjesjagers noemen; het bijwonen van de Raadszittingen is niet het voornaamste; het andere werk eischt veel meer tijd. Wanneer men werke lijk ruime keuze wil hebben uit menschen, ook met kleine beurzen, die dat werk met grooten ij ver, toewijding en opoffe ring willen doen, dan moet de gemeenschap de bijkomende onkosten vergoeden. De heer Wilmer zegt: de S.D.A.P. wil er alleen Raadsleden in hebben. Dat is voorgesteld, maar het is niet aangenomen en op het oogenblik geldt het dus niet en zullen dus niet-Raadsleden deel van die Commissie uit maken, naast enkele Raadsleden; deze laatste leden krijgen wel geen presentiegeld voor ander commissie-werk, maar vinden voor een gedeelte hunne vergoeding in hunne pre sentiegelden als Raadslid, dat niet alleen dient ter vergoeding van de uren, die zij hier doorbrengen, maar ook van het tijdverlies, moeite, inspanning en kosten, die men zich voor den Raad getroost. Spreker wil niet een geheel nieuw be ginsel hier brengen, maar alleen handhaven wat bestaat, daar voor afschaffing geen voldoende argumenten zijn aangevoerd. Het is een stap in anti-democratische richting. Dit is van den Raad te verwachten, maar het zou spreker toch spijten, daar de Raad aldus in de hand werkt, dat de keuze niet zoo vrij mogelijk zal zijn. De Voorzitter geeft den heer van Eck in overweging zijn amendement aldus te wijzigen, dat in plaats van „het vorig artikel'' wordt gelezen „artikel 14." Vooral met het oog op latere wijzigingen verdient dit aanbeveling. De heer van Eck doet opmerken, dat ook de oude ver ordening sprak van »het vorig artikel". Hij heeft echter geen bezwaar deze wijziging aan te brengen. De heer Manders wil een woord spreken ten gunste van het toekennen van presentiegeld, niet omdat de heer van Eck op hem een beroep heeft gedaan om hulp, maar omdat spreker ook veel voor dit standpunt voelt. Ook aan sprekers zijde zijn er menschen, die niet in een commissie zitting kunnen nemen, omdat zij loon moeten derven. Daarom zou spreker het voorstel tot toekenning van presentiegeld liever willen uitbreiden tot alle commissies, en waar men vraagt: »ook voor de Commissie voor Fabricage?", ja ook voor die Commissie, De Voorzitter doet den heer Manders opmerken, dat het verboden is om aan de leden van de commissies van bijstand presentiegeld te geven. De heer Manders maar omdat dit voor de commissies van bijstand niet mogelijk is, zou spreker toch in ieder geval presentiegeld willen zien toegekend voor die commissies, waarvoor dat wel mogelijk is. Spreker zal stemmen voor het amendement van den heer van Eck, maar wel wil hij den voorsteller in overweging geven, het vroegere bedrag van ƒ1. te handhaven. Het gewijzigd amendement van den heer van Eck wordt met 18 tegen 11 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren Goslinga, Tepe, Wilmer, Romijn, van der Reijden, van Rosmalen, Kuivenhoven, Huurman, Meijnen, Eikerbout, Donders, Spendel, Parmentier, Wilbrink, Bosman, Bergers, Reimeringer en Splinter. Vóór stemmen: de heeren Kooistra, de Reede, Verweij, Groeneveld, van Eck, Koole, Schüller, van Stralen, de Meij, Manders en van Tol. (De heer Groeneveld was inmiddels ter vergadering gekomen, terwijl mevr. Braggaarde Does de vergadering tijdens deze stemming tijdelijk had verlaten.) Beraadslaging over art. 15. (Zie Ingek. St. N°. 203, blz. 118). Hierbij komt tevens aan de orde een amendement van den heer van Stralen, strekkende om in de artikelen 15 tot en met 19 de woorden »armmeester" en «armbezoeker" te schrappen en daarvoor te lezen: «Hoofdcontroleur" en «Controleurs". De heer van Stralen zegt, dat in de vorige Raadsver gadering het Burgerlijk Armbestuur een naam heeft ge kregen, die meer in overeenstemming is met de maatschap pelijke functie van deze instelling en dat het hem daarom rationeel lijkt, ook de onderdeelen van het reglement be treffende deze commissie in overeenstemming te brengen met dat hoofdbeginsel, waar de namen armmeester en arm bezoeker voor velen, naar spreker meent bekend te mogen veronderstellen, een vernederend karakter dragen. Spreker meent, dat de namen hoofdcontroleur en controleur wel overeenstemmen met deze functie. Het is natuurlijk niet de bedoeling, nu een andere naam wordt voorgesteld, daaraan een andere wijze van salarieering vast te koppelen, althans geen hoogere; spreker heeft in die richting opmerkingen ge hoord van den Wethouder; de bedoeling is alleen om den naam meer in overeenstemming te brengen met den naam der instelling. De heer Goslinga zegt, dat de heer van Stralen den vorigen keer gelijk had, dat. de naam «Burgerlijk Armbestuur" niet in de Armenwet voorkomt; wel staat er «Burgerlijke instel lingen van weldadigheid". De naam armbezoeker komt echter wel degelijk in de Armenwet voor, b.v. in artikel 21. Deze naam is dus ontleend aan de wet. Nu meent de heer van Stralen, dat deze naam een vernederend karakter heeft. De heer van Stralen schijnt te denken, dat alles, waar het woord »arm" in voorkomt, vernederend is; maar met welk een ergernis zal hij dan de Spreuken van Salomo lezendaarin komt het ook telkens voor. Evenmin zijn degenen, die door het Burgerlijk Armbestuur gesteund worden, slachtoffers van het Burgerlijk Armbestuur, zooals de heer van Eck zeide. Spreker heeft zich daaraan gestooten. Spreker acht de namen hóofdcontroleur en controleur vernederend in het quadraat. Er wordt gevraagd: waarom. Als iemand dat niet gevoelt, heeft hij alle taalgevoel verloren. De namen controleur en hoofdcontroleur zijn veel vernederender dan «armbezoeker".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 5