220 MAANDAG 2 DECEMBER 1929. XIII. Voortzetting van de behandeling van de verordening, houdende Reglement voor de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon (Burgerlijk Armbestuur) te Leiden. (Zie Ing. St. No. 203.) De heer van Eck zegt, dat tot zijn groote teleurstelling uit dit ontwerp-reglement is weggebleven een bepaling, welke er vroeger wel in voorkwam, dat de leden van de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon presentiegeld genoten voor de vergaderingen dier commissie. Het weglaten van deze be paling vindt spreker een stap in de verkeerde richting. Het is z. i. een beginsel van democratie, dat zooveel mogelijk waarborgen moeten worden gegeven, dat menschen uit alle kringen der maatschappij deel kunnen uitmaken van publieke lichamen en het is dus gewenscht, dat alle maatregelen worden genomen om te maken, dat de mogelijkheid zich daarvoor beschikbaar te stellen, voorzoover dit kan, wordt ver groot. Wanneer men naar candidateri voor dergelijke plaatsen moet zoeken, zal men dat niet moeten doen bij menschen, die weinig om handen hebben. De heer van Es, die tot sprekers spijt thans niet aanwezig is, heeft gemeend, dat er in de kringen der sociaal-democraten in ruime mate menschen ge vonden worden, die zich daarvoor beschikbaar stellen. Wan neer men echter naar candidaten voor een dergelijke functie zoekt, zal men dat, naar sprekers overtuiging, altijd moeten doen bij menschen, die tijd tekort hebben. Indien men voor dergelijke functies menschen moet hebben met groot verantwoordelijkheidsbesef, moet men personen nemen, die nu reeds gevaar loopen, dat zij zich overwerken. Het is van ontzaglijk belang, dat in deze commissie zitting kunnen nemen personen, die tot allerlei lagen der maat schappij behooren. Het is merkwaardig, hoe personen, die zelf over groote inkomens beschikken, dikwijls meenen, dat de armen van een schijntje kunnen en moeten leven en dat zij geheel andere menschen zijn. Het is dus in het belang van een goed functionneeren van deze commissie, dat aan menschen, die het leven van de arbeiders kennen en zelf ook het gebrek aan den lijve gevoeld hebben, niet de ge legenheid wordt ontnomen om in deze commissie zitting te nemen. Daarvoor is o. a. noodig het toekennen van een goed presentiegeld, niet omdat de tijd betaald moet worden. Men moet oppassen, dat de menschen dergelijke functies door het toekennen van groote bedragen niet ambieeren om daarin geld te verdienen; echter moet eenigszins vergoed worden de schade, die men lijdt door zitting te nemen in zoo'n commissie. Wanneer men geen presentiegeld toekent, dan blijft men leven in het verleden, toen alleen personen met groote inkomens die functies waarnamen en dergelijke kleine uitgaven er gaarne voor over hadden ten dienste van de gemeenschap. Spreker heeft het oog op hen, die zich nauw gezet van hun plicht kwijten, niet alleen de vergaderingen bijwonen, maar ook menschen bij zich ontvangen en onder zoekingen instellen; wanneer die over kleine inkomens be schikken, moeten zij zich afvragen, ook in het belang van hun gezin, of zij die uitgaven kunnen doen, die zij anders niet behoefden te doen. Wie vergaderingen bijwoont, moet zorgen b.v, dat hij goed gekleed is; iemand met een ruim inkomen is altijd goed gekleed; wanneer men veel tijd aan die functie besteedt, moet men verschillende werkzaamheden, die men anders zelf verricht, door betaalde hulp laten doen dit geldt vooral voor een vrouw, maar kan even goed voor een man gelden. Spreker acht het een gelukkige omstandig heid, dat tegenwoordig de man de zorg voor de huishoude lijke bezigheden niet alleen laat drukken op de vrouw, maar zoo noodig de behulpzame hand biedt; daardoor kan hij ook genoodzaakt worden uitgaven te doen, die hij anders niet zou doen. Het kan ook zijn, dat men menschen moet ont vangen en licht en vuur extra moet aansteken of extra uit gaven moet doen voor port; iemand met een ruim inkomen brengt dat niet in rekening, maar voor iemand, die elk dubbeltje moet omkeeren voor hij het uitgeeft, weegt dat wel zwaar. Men moet het hem toch gemakkelijk maken een dergelijke functie te bekleeden. Opdat dus niet alleen theoretisch, maar ook practisch deze Commissie moet openstaan voor ieder, die bereid is daarvoor heel wat tijd op te offeren, meent spreker, dat weer hersteld moet worden wat bij dit voorstel is teniet gedaan en dat een presentiegeld weer moet worden ingevoerd. De meerderheid van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen heeft zich daarvoor verklaard. De heer Heemskerk maakt geen deel meer uit van den Raad en kan dit denkbeeld dus niet meer verdedigen, maar spreker acht het toch mogelijk, dat diens opvolger, de heer Manders, deze taak van den heer Heems kerk zal overnemen. In de Commissie is niet gesproken over een bedrag. Tot nu toe bedroeg het presentiegeld per zitting 1.maar dit lijkt spreker toch wel wat weinig en hij zou dit dus op 2. willen bepalen. Tenslotte dient spreker een desbetreffend voor stel bij den Voorzitter in, De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amende ment van den heer van Eck, strekkende om tusschen de artikelen 14 en 15 in te voegen een nieuw artikel, luidende: »De leden van de Commissie genieten voor het bijwonen der vergaderingen (de bijeenkomsten van den Voorzitter met twee der leden als bedoeld in het vorig artikel daaronder begrepen) een presentiegeld van twee gulden voor iedere ver gadering." De heer Wilbrink zegt, zich niet te hebben verwonderd over het feit, dat de heer van Eck dit voorstel heeft ingediend, maar in verband met het gesprokene in de vorige vergadering heeft spreker zich wel buitengewoon verwonderd over diens argumentatie. Toen er n.l. op werd gewezen, dat het niet zoo gemakkelijk valt geschikte menschen te vinden voor het Burgerlijk Armbestuur, werd van de zijde der S.D.A.P. op gemerkt, dat er voldoende menschen voor te krijgen waren. Nu echter zal worden geregeld, dat die arbeid in het belang van de gemeenschap, zooals met vele zaken het geval is, gratis moet worden verricht, komen er van die zijde bezwaren en is het, alsof er daar geen menschen zijn om dit werk belangeloos voor de gemeenschap te verrichten. Toen van sprekers zijde in de vorige vergadering werd gezegd, dat de menschen ook wat anders te doen hadden dan het behartigen van de ge meentelijke armenzorg, werd dat aan den kant van de sociaal democraten als het ware genegeerd en beteekende dat niets, maar nu men van dien kant daarvoor ook menschen beschik baar zou stellen, moeten zij behoorlijk worden gehonoreerd. Spreker wijst er op, hoe de heer van Eck verschillende voorbeelden heeft genoemd. Het zou kunnen zijn, dat daar voor menschen worden aangewezen, die het zelf hard noodig hebben en het zou zelfs wenschelijk zijn, dat er menschen in kwamen, die tusschenbeide met de bittere armoede in aan raking waren gekomen. Wanneer iemand geroepen wordt om de gemeenschap te dienen, moet hij allereerst overwegen in welke functie hij dat zal doen en dan moet hij eerst voorzien in de behoeften van zijn gezin; daaraan mag hij in geen geval tekort doen; wanneer men de gemeenschap dient ten koste van zijn eigen gezin, overziet men ziin persoonlijke taak niet goed. Men moet dergelijke menschen, die hun eigen gezinstaak in deze zouden verwaarloozen, niet aanstellen voor het beheeren van de gelden der gemeente ten bate van anderen. Men moet zulke men schen daarvoor niet hebben. De ambtenaren zijn er voor om uitgebreide onderzoekingen in te stellen; de weg naar een gesalarieerd baantje moet niet loopen over de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, al is dat dan ook een bijbaantje. Juist hier moeten de menschen vrij staan en werkelijk op komen voor de belangen van de gemeenschap, wanneer zij menschen, die door de maatschappelijke omstandigheden achterop zijn geraakt, moeten helpen; dan moeten zij dien onderstand zelf niet noodig hebben. Zeker, de personen, die in het Armbestuur zitten, moeten voeling hebben met degenen, die ondersteund worden, maar er mogen toch geen personen in zitten, die naar voorzien kan worden binnen korten of langeren tijd zelf voor steunuitkeering in aanmerking komen. Niet alleen van de burgerlijke partijen, maar ook onder de S.D.A.P'ers zijn wel personen te vinden met een maatschappe lijke positie, die, als zij de gemeenschap willen dienen, dat kunnen doen zonder daarvoor gehonoreerd te worden. Wanneer de heer van Eck nu wil, dat zij dan toch door de gemeen schap gehonoreerd worden, dan acht spreker het stand punt, om aldus de gemeenschap te dienen, zoo onzuiver, dat hij den heer van Eck hierin niet wil volgen. De heer Wilmer verschilt met den heer Heemskerk van inzicht omtrent de wensehelijkheid van toekenning van pre sentiegeld. Spreker is daar niet voor. Spreker is het eens met het beginsel van den heer van Eck, dat er waarborgen moeten zijn, dat menschen uit alle kringen der maatschappij deel kunnen uitmaken van openbare of vertegenwoordigende lichamen: daarom is spreker ook voor presentiegeld voor de Raadsleden; die waarborgen moeten er echter zijn inzooverre zij noodig zijn; die zijn noodig voor het Raadslidmaatschap, anders zou men niet uit alle kringen der maatschappij vertegenwoordigers kunnen krijgen, maar zij zijn volstrekt niet noodig voor een instelling als deze. Spreker gelooft niet, dat dit lidmaatschap zooveel bijwerk geeft, dat men productief werk meet opgeven daarvoor en dat men voor het bijwonen van die vergaderingen zooveel extra kosten moet maken, dat, wanneer dit niet ge honoreerd wordt, niet menschen uit alle kringen der maat schappij daarin zitting zouden kunnen nemen. Spreker wil ook nog wijzen op de groote inconsequentie, welke de aanneming van het voorstel van den heer van Eck, bezien van uit diens standpunt, zou hebben. De heer van Eck en de zijnen stellen zich n.l. op het standpunt, dat alleen leden van den Raad lid van het Burgerlijk Armbestuur zouden moeten zijn, maar nu vindt spreker het buitengewoon incon sequent, om wel presentiegeld te geven aan die leden, die de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 4