MAANDAG 2 DECEMBER 1929. 231 Na zal het College zeggen, dat dit niet mogelijk is, omdat het van der Werffpark aan het Rijk is toegewezen. Spreker ziet evenwel niet in, dat het Rijk onder geen enkele voor waarde daarvan afstand zou willen doen. Het is wel vlak aan het water gelegen, maar het maken van een overwulving of een breede brug over het Steenschuur zal toch wel niet op onoverkomelijke bezwaren stuiten. Zou daar geen zeer gunstige gelegenheid te scheppen zijn? Het is een groot bezwaar, dat, als men den ouden gevel wil behouden, men ook de trap behoudt, welke trap een geweldig obstakel is voor het verkeer op de drukke Breestraat. Het is op het oogenblik iets bijkomstigs, maar toch is het van zeer groot belang, dat alvorens door den Raad een be slissing wordt genomen over de vraag, of de bouw van het nieuwe Stadhuis op dezelfde plaats moet geschieden, Burge meester en Wethouders den Raad inlichten omtrent de bij komende kosten van grondaankoop. Het zou onverantwoordelijk van den Raad zijn, zonder die nadere gegevens een beslissing te nemen. Trouwens: het is reeds onverantwoordelijk van Burgemeester en Wethouders, die anders sterk den nadruk leggen op de kosten, welke aan voorstellen zijn verbonden, om nu meteen voorstel te komen, waarvan de kosten op het oogenblik nog niet in de verste verte zijn te overzien. Wat betreft het geschil tusschen de Commissie van Fabri cage en het College van Burgemeester en Wethouders, in welke kwestie de heer Huurman zijn standpunt reeds heeft bepaald, wil spreker erkennen, dat ook hij bij oppervlakkige beschouwing van de zaak er veel voor gevoelde in elk geval de opdracht tot den bouw van het Stadhuis aan één persoon te geven, opdat deze al zijn kennen en kunnen er bij zou toepassen en daardoor misschien de beste oplossing zou worden verkregen. Bij nadere beschouwing komt het standpunt van de minder heid der Commissie van Fabricage spreker in geenen deele verwerpelijk voor. Het is nog niet zoo, dat er geen architect is, die den heer Dudok zou kunnen evenaren en in speciale gevallen zelfs overtreffen. Het komt meermalen voor, dat het werk van een architect bij een bepaald object veel beter uitviel, dan bij een ander object, waarop hij zich had toegelegd. Het is daar door niet mogelijk precies te zeggen: dit is de man, dien wij voor dit bepaalde werk moeten hebben. Het is altijd zoo, dat het eene werk van een architect beter geslaagd schijnt te zijn dan een ander, zoowel direct na den bouw als wanneer de critiek na eenige jaren haar definitief oordeel uitspreekt. Door de houding van den heer Dudok behoeft de Raad zich niet te laten afschrikken van het plan om aan drie of vier architecten de opdracht tot het maken van schetsen te ver strekken. Burgemeester en Wethouders zullen zichzelf in deze toch ook niet beschouwen als de beste deskundigen. Zij hebben een advies gevraagd aan de Rijkscommissie voor de Monu mentenzorg, welke commissie haar deskundigheid alleen voor een bepaald terrein laat gelden. Zij hebben ook advies ge vraagd aan een vereeniging van technici, die de zaak van bouwkundig-technische zijde het best kunnen beoordeelen. Nu treft het spreker, dat de adviezen van deze beide licha men niet door Burgemeester en Wethouders zijn aanvaard; nu zegt spreker niet, dat het College zich daardoor nood zakelijk moest laten binden, maar wanneer het zelfs niet zijn voorstel grondt op de deskundige adviezen, die het ontvangen heeft, dan heeft het ook geen advies van den Raad noodig: immers, deze is ondeskundig. Spreker erkent dit gaarne, maar Burgemeester en Wethouders vragen advies zoowel aan on- deskundigen als aan deskundigen; wanneer de Raad ondes kundig is, dan omvat spreker daarbij tegelijk het College en desniettegenstaande wijzen Burgemeester en Wethouders toch deskundige adviezen af en komen zij met een voorstel, dat in hoofdzaak van niet-deskundigen afkomstig is. Daarom kan spreker niet zeggen, dat het oordeel van het College gefun deerd is op eigen en anderer deskundigheid; dan zou spreker zijn eigen opvattingen misschien eenigszins prijsgeven. Nu moet hij echter als Raadslid de zaak objectief beoordeelen en dan meent hij, dat men moet komen tot een meervoudige opdracht, waardoor men tenminste de kans heeft, dat men het beste uit het goede verkrijgt. De heer Bosman kan voor een deel accoord gaan met de critiek, die reeds door vorige sprekers op het beleid van het College is uitgeoefend, doch meent, dat die hier en daar wel een beetje te ver zijn gegaan en dat men te veel uit het oog heeft verloren de moeilijkheden, waarvoor het College stond. Spreker heeft het van het begin af aan een heel moei lijke taak gevonden en vindt het nog moeilijk. Verder acht spreker niet juist, dat de heer Spendel hier den heer Dudok als architect nogal becritiseerd heeft. De heer Spendel zegt nu, dat hij het heeft laten doen door anderendat is heel begrijpelijk; het zou verwonderlijk zijn, als hij het zelf deed. Hij heeft toch den heer Dudok als bouwmeester naar beneden trachten te halenspreker vond bovendien die critiek ver schrikkelijke water- en windcritiek; voor spreker zegt het ten minste heel weinig, als men spreekt van lyrisch en dramatisch in een critiek op een bouwwerk; dat is goed vooreen dichter! Men moet voorzichtig zijn met de critiek op bouwwerken en die niet te dichterlijk maken; dan schiet men zijn doel voorbij. In de Commissie van Fabricage is gevraagd, wie van de leden vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot enkelvoudige opdracht was. Dat was en is voor spreker een heel moeilijke vraag, maar meer en meer is hij gaan overhellen tot de gedachte, dat men één bouwmeester moet nemen, omdat spreker het zoo moeilijk vindt een keuze te doen uit verschillende ontwerpen. Heeft men een commissie van voorlichting, die bestaat uit architecten, dan is het gewoonlijk moeilijk in zoo'n commissie tot een meerderheidsvoorstel te komen. Wanneer men uit drie ontwerpen een keuze doet, moet men daarvoor argumenten aanvoeren. De heer Manders: Maar uit één ontwerp kan men geen keuze doen. De heer Bosman zegt, wie zal uitmaken, dat men uit drie ontwerpen het beste kiest. Toen men in Rotterdam bij den bouw van het Stadhuis het advies van de commissie had gevolgd, kwam ook groote critiek los. Spreker heeft ver nomen, dat zich bij het te bouwen beursgebouw vrijwel het zelfde voordoet. Men moet ook niet vergeten, dat, als de commissie ver deeld is, zoo licht andere invloeden gaan werken. Als er drie ontwerpen zijn, komen de vereerders van eiken architect hun invloed aanwenden op degenen, die de keuze moeten doen. Spreker vindt het ook jammer, dat de heer Dudok heeft gezegd, dat hij geen vrijheid kon vinden een meervoudige opdracht te aanvaarden. Inderdaad zit de heer Dudok hoog te paard. Toch heeft de Raad daarmede rekening te houden, want indien hij uitvalt zou er een groote leemte ontstaan. Tegenover de critiek, die de heeren Spendel en Huurman op bet werk van dezen architect hebben geoefend, staat het groote respect, dat zoowel zeer bekende als minder bekende architecten voor het werk van den heer Dudok hebben. Spreker zou hem dan ook niet graag in dit geval uitge sloten zien. De heer Dudok heeft gezegd de groote verantwoordelijkheid te gevoelen en nog niet te weten of hij ten slotte de opdracht zal aanvaarden, omdat het oog van bijna geheel Holland er op gericht is en hij zoo gemakkelijk zijn reputatie zou kunnen verliezen, indien zijn ontwerp niet werd geaccepteerd of alge- meene afkeuring ondervond. Spreker meent, dat de heer Parmentier gezegd heeft, dat de Raad niet meer vrij zou zijn, als de heer Dudok werd aangewezen om een ontwerp te maken. De Raad is zoo vrij als een vogel in de lucht om het plan van den heer Dudok al dan niet te aanvaarden. Nu is het altijd moeilijk een plan af te keuren en zóó te beoordeelen, dat men het moet verwerpen, vooral als het door een architect eerste klasse is ontworpen. Spreker kan zich heelemaal niet vereenigen met den wensch van Burgemeester en Wethouders om het nieuwe Stadhuis op de plaats van het oude te doen bouwenspreker gaat nog verder dan de heer Wilbrink en acht het een heel on geschikte plaats; men kan eigenlijk niet spreken van een plaats, want spreker meent, dat geen bouwmeester kans zou zien om op de daar vrijgekomen ruimte een goed nieuw Stadhuis te bouwen. Men zou daar eerst plaats moeten m aken en dan is het de vraag wat dat kost. Men moet dan gaan breken in de stad, op de plaats, waar de gebouwen het duurste zijn; het zijn allemaal winkelpanden. Is er geen betere en goedkooper plaats voor een nieuw Stadhuis? Spreker acht het van der Werffpark niet geschikt, ook al omdat het te klein is, maar er zijn in de buurt wel andere plaatsen, die met onteigening geschikt te maken zijn en vermoedelijk lang zooveel niet zullen kosten. Daarom zou spreker willen voorstellen om dengene, die het ontwerp moet leveren, voor alsnog vrij te laten om eens met Burgemeester en Wethouders uit te zien naar een betere plek om het nieuwe Stadhuis te bouwen dan het terrein van het vroegere Raadhuis. De heer Donders zegt, dat, indien men op den dag, naden brand van het prachtige Stadhuis, een referendum had uit geschreven in Leiden of ook elders in Nederland, omtrent de vraag of het wenschelijk is de resten van den gevel te behouden in een nieuw Stadhuis, het voor hem niet twijfel achtig is, dat met een geweldige meerderheid hierop bevesti gend zou zijn geantwoord. Het was merkwaardig hoe tijdens en kort na den brand alle rangen en standen der burgerij, jong en oud, begaan waren met het lot van het Stadhuis, en hoe sterk in die oogenblikken, waarin tot puin ging alles

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 15