226 MAANDAG 2 DECEMBER 1929. stukken betreflende het Raadhuis waren er niet bij. Spreker had die wel eens verwacht en had er ook een en andermaal naar gevraagd, maar op den duur leerde hij dit wel af. Vóórdat de notulen van die vergadering gelezen werden, deelde de Voorzitter echter mede, dat er nog iets was, waar over hij gaarne het advies der Commissie wilde hebben, welke zaak Maandag, dus 4 dagen later, in geheime Raads zitting, alweer dat geheimzinnige, behandeld zou worden. Spreker dacht een oogenblik, dat het over Zuiderzicht ging, maar het was dit voorstel. Het College had over dit vraagstuk 8J maand kunnen broeden en de Commissie werd verzocht ineens ja of neen te knikken, zonder de minst mogelijke voorbereiding. De Commissie was wel eenigszins ontstemd, spreker althans, over de wijze, waarop het College meende met de leden van de Commissie te kunnen omsprin gen; spreker noemt dat althans zoo. De heer Schütler was daarover ook ontstemd. Nu komt er weer iets geheimzinnigs. Het College gevoelde niets voor een open prijsvraag, evenmin als spreker; het had wel een oogenblik gedacht over een meervoudige opdracht, maar daarvan was het afgestapt, daar het het meest gevoelde voor een enkelvoudige opdracht. Burgemeester en Wethouders hebben daarover advies gevraagd van den Bond van Nederlandsche Architecten, alleen aan dien bond en niet aan andere bonden of knappe menschen. Toen is de Commissie namens het College medegedeeld, dat de 6 namen, die gegeven waren, niet alfabetisch waren opgegeven, maar naar de qualiteit. Met die toelichting was het afgeloo- pen. De Commissie heeft toen verklaard, dat zij over dit voorstel niet wilde spreken; alle leden gevoelden, dat dit voor den Wethouder een moeilijk ding was. De Commissie is toen aan de agenda begonnen en kreeg later het verzoek van Burgemeester en Wethouders om een bespreking over den stad huisbouw te houden ten gemeentehuize. Daarbij is het College dan zoover gegaan, dat aan de Commissie op haar verzoek is gegeven een afschrift van het schrijven van den Bond van Nederlandsche Architecten. Spreker ziet niet gauw water bran den, maar dat vond hij toch sterk; hij dacht: hoe is het mogelijk, dat het College aan de Commissie vraagt: wilt U beslissen over dit voorstel, dat in de geheime Raadszitting behandeld zal worden, terwijl het advies van den B. N. A. geheel anders luidde dan door den Wethouder namens het College aan de Commissie werd voorgesteld. Spreker had gaarne gewild, dat den Raad een copie van dit adres toegezonden was; immers, de bouw van een Raadhuis is een van de allerbelangrijkste dingen, die ooit in den Raad behandeld worden. In dit adres stond: »Wij zouden daarbij allereerst u ons oordeel willen kenbaar maken dat dit bouwwerk in verband met den nog bestaanden gevel in de Breestraat van zoo bijzonderen aard is, dat wij voor het bereiken van het gunstigste resultaat het zeer ge- wenscht achten, dat niet één maar in elk geval eenige van de door ons genoemde architecten belast worden met het maken van een plan van het voorloopig project." Spreker kan niet nalaten een krachtig protest te doen hooren tegen het College van Burgemeester en Wethouders, dat mededeelde: de heer Dudok is no. 1 en dat niet deze passage aan de Commissie kenbaar werd gemaakt. Spreker heeft zich den laatsten tijd meermalen afgevraagd: wie regeert de gemeente en wie heeft de verantwoording? Dit is niet het College van Burgemeester en Wethouders, maar de Raad. Dit is de theorie, maar in de practijk gaat het, aldus spreker, in Leiden heel anders. Spreker moet er dan ook ernstig tegen protesteeren, al is hij jong raadslid, dat Burgemeester en Wethouders de leden, die toch verant woordelijk zijn, op niet gegeven of op anders gegeven inlich tingen hun stem laten uitbrengen, al wil spreker niet zeggen, dat dit expresselijk zoo is geschied. Het is dan ook geen wonder z. i., dat de leden der commissie allen geweigerd hebben verder op de zaak in te gaan. Uit de samenspreking, welke de commissie met het College heeft gehad, is spreker gebleken, dat drie van de vier Wet houders in eerste instantie hebben gestaan op het standpunt van een meervoudige opdracht. Bij hen behoorde ook de Wethouder van Openbare Werken, wat van eenige meerdere beteekenis was, waar hij toch deskundig moet worden geacht. In het College is men niet tot een meening kunnen komen en toen is het voorstel geboren om de werken van den heer Dudok te gaan bezien. Niemand zal daar iets tegen hebben, maar spreker meent ook, dat niemand er verstand van had. Niemand mag er zich ook over uitspreken en, als spreker zich bijv. zou uitspreken over het columbarium, zou de Voor zitter misschien een gebaar maken, waarmede hij wilde zeggen wat wilt gij nu oordeelen over een werk van Dudok! Spreker bedoelt dit geenszins als een verwijt, want hij is het er over eens, dat hij er geen verstand van heeft, maar dan vindt spreker het toch ook vreemd, dat men wel de werken van den heer Dudok ging bezien. Spreker wijst er op, dat dit ook weer is gebeurd zonder den Directeur van Publieke Werken b.v., die hierbij toch ook een rol van beteekenis speelt. Spreker acht het toch ondenk baar, dat in Amsterdam b.v., waar een Wagnerschouwburg ontworpen is, de heer de Graaff daarover niet gehoord zal worden. Heeft men in Leiden dan zulke akelige hoofden van dienst, dat zij in dergelijke belangrijke vraagstukken heele- maal niet gevraagd worden? Wordt er dan niet gevraagd, hoe zij er over denken en of zij geen leidraad kunnen geven of een voorstel maken? Spreker acht dit een zeergrootefout. Toen de heer Dudok de Commissie in Hilversum ontving, waren er 5 of 6 menschen bij, die van architectuur niet het minste verstand hadden; 1 persoon was er bij, die er alle verstand van had, n.l. de heer Dudok, die toen zijn inzichten ten beste gaf; toen het gezelschap naar huis was gegaan, waren de drie Wethouders óók voorstanders geworden van een enkelvoudige opdracht. Nu had het College zich toch op het standpunt kunnen stellen: de heer Dudok is een hyper-deskundig man, maar er zijn toch nog wel andere knappe menschen in Nederland op het gebied der architectuur; als het gaat over de vraag: enkelvoudige of meervoudige opdracht, kan men toch wel advies vragen aan meer knappe menschen op dit gebied, b.v. professoren in de bouwkunst, uit Amsterdam of Delft. Het College zeide evenwel: de heer Dudok heeft dit gezegd en nu is het goed. Spreker begrijpt niet, dat het College ook op sprekers aandrang niet aan andere menschen advies gevraagd heeft. Is het gebeurd, dan is het gebeurd zonder sprekers medeweten, maar in de samenspreking van de Commissie met het College is die gedachte verwerpelijk geacht. Spreker kan er niet bij, dat men slechts aan één persoon in zoo'n belangrijke quaestie advies vraagt. Spreker noemt dat geen grondig, maar een geheel onvoldoende en eenzijdig onderzoek. In de Commissie bleven tenslotte de heeren Spendel, Schüller en spreker op het standpunt van de meervoudige opdracht staan. De heer Bosman heeft van het begin af aan gestaan, al was hij er niet buitengewoon voor geporteerd, op het standpunt van de enkelvoudige opdracht, in verband met de moeilijk heden, verbonden aan een jury. Uit die samenspreking is toen geboren de gedachte, dat ook de Commissie van Fabricage de werken van den heer Dudok in Hilversum zou gaan zien. Spreker heelt zich daar aanvankelijk tegen verzet, omdat hem in de bespreking vol doende duidelijk gemaakt was, dat hij toch niets wist van de bouwwerken van zulke knappe menschen. Wanneer het Stadhuis er stond, had hij toch maar te vragen aan mijnheer die en die of het mooi was, en dan moest hij het ook maar mooi vinden. Ten slotte heeft spreker zich bereid verklaard mede te gaan, als men ook de bouwwerken van anderen zou gaan zien. Men heeft hem toen geantwoord, dat hij bang was om overtuigd te worden en op die woorden heeft spreker gezegd, dat hij zou meegaan. De commissie is toen naar Hilversum gegaan en spreker deelt mede, dat het zelfs zoover is ge komen, dat op een betreffende opmerking van de zijde der commissie ook de directeur van Publieke Werken is mee gegaan. De heer Bosman was niet van de partij. De commissieleden hebben toen Westerveld en Hilversum bezocht en hebben ook een ontmoeting gehad met den heer Dudok. Met groot genoegen heeft spreker met den architect kennis gemaakt en van zijn standpunt, (waarin spreker hem gelijk geeft) heeft hij getracht de commissie duidelijk te maken, dat de raadhuiskwestie in Leiden niet was op te lossen door een meervoudige opdracht. Dit is echter een zuiver subjectief oordeel van den heer Dudok. Spreker wijst er verder op, dat de heer Dudok aan de commissie ook heeft te kennen gegeven, dat de Raadsleden over de aesthetica van het nieuwe Raadhuis natuurlijk niet zouden kunnen oordeelen, en spreker geeft toe, dat de heer Dudok ook deze meening mocht verkondigen. Bij dat bezoek aan Hilversum vond spreker twee dingen nog zeer merkwaardig; ten eerste, dat de heer Dudok mede deelde, dat hij reeds aan het teekenen was en spreker her innert in dit verband aan hetgeen hij heeft gesproken over de geheimzinnigheid. Burgemeester en Wethouders zeggen in het ingekomen stuk, en spreker is het hiermede wel eens, dat de heer Dudok een zeer hooge opvatting heeft van zijn taak, maar spreker wil er dan toch ook op wijzen, dat deze architect zeer druk bezet is met werk. Hij heeft geen behoefte aan werk, maar als men dan hoort, dat hij, bij al zijn drukte, er nog plezier in heeft te gaan teekenen voor het Raadhuis van Leiden, zou spreker alleen maar willen zeggen: neen! Dit lijkt hem duidelijk genoeg. Spreker vond dit in dit verband merkwaardig; het is toch van beteekenis, dat de heer Dudok al aan het teekenen was. Spreker heeft ook tegen den heer Dudok gezegd, dat hij, wanneer hij de gebouwen van het Leidsch Dagblad en van de H. B. S. vergeleek met zijn laatste bouwwerken in Hilversum, zag een stijgende lijn, van het minder moderne naar wat hij noemde het ultra-moderne. De heer Dudok zeide daarop: ja, dat is zoo de ontwikkeling. Op sprekers vraag, of men dan een hyper-modern ontwerp voor een Raadhuis zou krijgen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 10