MAANDAG 25 NOVEMBER 1929.
211
op den datum, Waarop het nieuwe contract moet ingaan,
niet zou gereed komen.
De heer Wilbrink kan zich voorstellen, dat de heer Schüller
zich lichtelijk ontstemd gevoelt, wanneer aan de Commissie van
Fabricage is medegedeeld, dat er geen gegadigden meer zijn
geweest, terwijl nu zou blijken, dat dit wel het geval is.
Spreker gevoelt er echter weinig voor om alsnog eeri be
spreking te houden met degenen, die zich voor de verpach
ting hebben aangemeld; want op het oogenblik zijn alle
voorwaarden, die de heer de Heijder stelt, bekend geworden
en nu is het zelfs voor een niet-deskundige op dit gebied
een klein kunstje om eens een bod te wagen en te zien hoe
dat uitvalt, want hij weet van tevoren, hoe ver hij met zijn
prijs kan gaanhij behoeft er maar even onder te gaan en
dan weet hij zeker, dat hij de laagste is. Bovendien kan
spreker zich niet indenken, dat de heer Meijer op dit gebied
zulk een deskundige is, dat hij de werkzaamheden en den
daarvoor te betalen prijs kan beoordeelen; zooals de zaak nu
staat, is dat evenwel heel gemakkelijk. 6 jaren geleden, toen
dit publiek verpacht is, is er aan alle kanten gelegenheid
geweest om in te schrijven; toen was de heer de Heijder de
laagste; 3 jaren geleden is er geen inschrijving geweest,
omdat de heer de Heijder van zijn recht van optie voor nog
3 jaren gebruik maakte; maar aangezien de voorwaarden
slechts in een zeer minimaal opzicht zijn gewijzigd en men
evenmin kan constateeren, dat de economische omstandigheden
zoozeer zijn gewijzigd, kan men niet met grond verwachten,
dat die prijs zooveel voordeeliger zou zijn en heeft het, waar
die zaak reeds in kannen en kruiken is, geen zin haar aan
te houden en een ander aan bod te laten komen. Daarbij
komt, dat de termijn slechts over twee jaren loopt; bij een
termijn van 10 jaren zou men nog eens moeten bedenken of
er voordeel aan verbonden was, maar nu heeft dat geen zin.
Spreker vermoedt, dat de Directeur der Reiniging te goeder
trouw gezegd heeft, dat er geen gegadigden zijn geweest,
in zooverre hij Meijer, die met een paar vrachtautotjes op
Rotterdam rijdt voor de firma Ham, niet als een ernstigen
gegadigde beschouwde. Al had de heer Meijer verstand van
deze zaak, dan acht spreker het nog niet geraden om het
voorstel van Burgemeester en Wethouders van de hand te
wijzen.
De heer Huurman sluit zich bij den heer Wilbrink aan.
Spreker meent, dat de Directie van de Reiniging toch alleen
niet te beoordeelen heeft, of iemand de geschiktheid heeft of
mist. De Directeur is toch als ambtenaar verplicht om over
aangelegenheden als deze met de Commissie van Fabricage
te overleggen.
Spreker kan zich niet voorstellen, dat aan een Commissie,
die een ambtenaar inlichtingen vraagt, deze zoodanig worden
verstrekt als door den heer Schüller thans wordt medege
deeld. Op die inlichtingen is de Commissie afgegaan en zij
heeft daarna met de Heyder onderhandeld. Spreker wenscht
te weten of hetgeen de heer Schüller heeft gezegd al dan
niet juist is. Is het niet juist, dan wil spreker het tegenge
sproken hebben, is het wel juist, dan vindt hij deze manier
van optreden van een ambtenaar sterk af te keuren. Wil de
Commissie een juisten kijk op de zaak krijgen, dan dient zij
nauwkeurig te worden voorgelicht en behoort niets achterge
houden te worden.
De heer Splinter zegt, dat, toen hij in de Commissie van
Fabricage voorstelde te trachten met de Heijder weder een
onderhandsch pachtcontract aan te gaan, vanuit de ver
gadering de vraag kwam, hoe het vroeger was gegaan. Spreker
heeft toen den Directeur van de Reiniging opgebeld en hem
gevraagd op welke wijze 6 jaar geleden de verpachting was
geschied. Hij heeft den Directeur dus niet gevraagd, of er
thans andere gegadigden waren. De heer de Koning ant
woordde, dat er 6 jaar geleden eerst een publieke verpachting
was geweest, waarbij de eenige inschrijvers de heeren van
Ulden waren dezen vroegen echter een zoodanig hooge pacht,
dat Burgemeester en Wethouders besloten er niet op in te
gaan. Burgemeester en Wethouders hebben toen voorgesteld
de vaartuigen en verderen inventaris van den toenmaligen
pachter te koopen voor een bedrag van 27500.— en daarna
heeft een onderhandsche verpachting plaats gehad. Daarvoor
zijn gevraagd de Heijder, Wolf en nog een derde, en toen is
het werk aan de Heijder, als zijnde de laagste inschrijver,
opgedragen.
Dit is het eenige wat spreker aan den Directeur heeft ge
vraagd, zoodat de zaak eenigszins anders is dan de heer
Schüller haar heeft voorgesteld. De heer Schüller zal moeten
beamen, dat spreker niet heeft gevraagd, of er voor deze
verpachting meer gegadigden waren.
De heer Schüller begrijpt niet, dat de heer Spendel zoo
kalm is, waar hij gepasseerd is.
Wat het telefonisch gesprek aangaat, waarover de Wet
houder het heeft gehad, de Wethouder zal zich herinneren,
dat spreker aanvankelijk een voorstander was van openbare
verpachting, maar dat gevreesd werd, dat niemand zou in
schrijven, gezien ook het gebeurde 6 jaar geleden. Nu heeft
spreker de meening gehad, dat de Directeur zoowel den
Wethouder als de andere commissie-leden onvolledig heeft
ingelicht door te zeggen, dat er geen andere gegadigden waren.
Er was in Juli wel een andere gegadigde.
De heer Splinter heeft alleen aan den Directeur gevraagd,
hoe het 6 jaren geleden met de verpachtiug is gegaan3 jaren
geleden was er geen inschrijving, omdat de heer de Heijder
toen van zijn optierecht gebruik maakte. De Directeur heeft
daarop geantwoord, zooals hij reeds heeft medegedeeld. De
heer Schüller vergist zich dus. Spreker weet niet, of de heer
de Koning wist, dat er nog een gegadigde was, maar dat
heeft hij hem niet gevraagd.
De Voorzitter zegt, dat de meeste leden uit de woorden
van den heer Schüller begrepen zullen hebben, dat de heer
de Koning zelf in de vergadering aanwezig was, maar nu
blijkt uit de woorden van den Wethouder, dat hij alleen op
een telefonische vraag van den Wethouder antwoord heeft
gegeven.
De heer Schüller zegt, dat de Directeur zoowel den Wet
houder als de Commissie onvolledig heeft ingelicht. Hij had
de Commissie moeten mededeelen, dat er een gegadigde was.
Nu zegt de Wethouder, dat bij hem dat niet gevraagd heeft,
maar spreker kan zich niet onttrekken aan den indruk, dat
de Directeur de voorkeur gaf aan den tegenwoordigen pachter.
Spreker meent, dat de Directeur van de Reiniging de Com
missie onvolledig heeft ingelicht.
De Voorzitter zegt, dat de heer Schüller niet kan vol
houden, dat de Directeur van de Reiniging onvolledige in
lichtingen gegeven zou hebben. Hem is door den Wethouder
niet gevraagd, of er ook andere gegadigden voor het baggerwerk
warenen omdat die vraag hem niet is gesteld, kon hij er
ook geen antwoord op geven.
De heer Schüller trekt zijn voorstel in.
Aangezien het voorstel van den heer Schüller door den
voorsteller is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van
beraadslaging meer uit.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
Het verzoek van H. D. F. Meijer wordt hiermede als afge
daan beschouwd.
XXXVII. Verordening, houdende Reglement voor de Com
missie voor Maatschappelijk Hulpbetoon (Burgerlijk Armbe
stuur) te Leiden.
(Zie Ing. St. No. 203.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Beraadslaging over artikel 1. (Zie Ing. St. No. 203, blz. 117.)
De heer van Stralen zegt, dat dit voorstel wel heel lang
op zich heeft laten wachten. Ongeveer 2 jaren geleden heeft
de Raad tot deze naamsverandering besloten en nu komt
eindelijk dit voorstel. In de stukken is als verontschuldiging
aangevoerd de stadhuisbrand. Het is mogelijk, dat de brand
eenige stagnatie in deze zaak heeft veroorzaakt, maar spreker
heeft toch den indruk, dat deze niet de hoofdoorzaak van het
lange uitstel is: spreker meent, dat meer een beetje onwil
van de zijde van het Burgerlijk Armbestuur om deze zaak
haar beslag te doen krijgen de reden is geweest, waarom de
Raad zoo lang op dit voorstel heeft moeten wachten.
Hij meent wel te mogen zeggen, dat van die zijde de
schijn is gewekt van een houding, welke men sabotage zou
kunnen noemen. In het jaarverslag van het Burgerlijk Arm
bestuur heeft spreker gelezen, dat het door den Raad ge
nomen besluit het Bestuur dier instelling maar heel matig
kon bekoren, dat het Bestuur er bezwaar tegen had en dat
het wees op allerlei moeilijkheden, welke er het gevolg van
zouden kunnen zijn. Er is blijkbaar een uitvoerige corres
pondentie met Burgemeester en Wethouders uit voortgevloeid,
waarvan in het jaarverslag mededeeling wordt gedaan, en
daarin wordt gezegd, »dat ten slotte de noodige wijzigingen
zijn voorgesteld".
Uit een en ander volgt, dat men van de zijde van het
Burgerlijk Armbestuur niet zoo gemakkelijk de medewerking
voor deze naamsverandering heeft kunnen krijgen. Spreker
kan zich dat wel voorstellen, maar in elk geval moest het
desbetreffend Raadsbesluit worden uitgevoerd.
In den Haag is het geheel anders gegaan, want daar is
geruimen tijd geleden door het Burgerlijk Armbestuur vrij-