MAANDAG 25 NOVEMBER 1929. 209 Spreker acht het praeadvies onjuist en dient een voorstel in, dat hij op het bureau van den Voorzitter deponeert. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer Manders, luidende als volgt: De ondergeteekende geeft den Raad in overweging te besluiten het perceel van C. C. van den Bosch aan den Zoeterwoudschen Singel, kadastraal bekend gemeente Leiden, Sectie M. No. 1162, hetzij aan te koopen, hetzij in het belang der volkshuisvesting te onteigenen". De heer Splinter zegt. dat men hier te doen heeft met een langdurige geschiedenis. Nog pas lid van den Raad en van de Commissie van Fabricage zijnde, heeft hij den beer van den Bosch al bij zich gehad, die toen een poging heeft gedaan zijn bleekerij aan de gemeente te verkoopen. Spreker heelt hem gevraagd een bepaalden koopprijs op te gevendan zou de aankoop in het College overwogen hebben kunnen worden, maar hij draaide altijd om de cijfers heen en heeft vroeger nooit een bepaalden koopprijs gevraagd. Hij heeft den grond in 1913 gekocht, terwijl reeds bij het uitbrei dingsplan van 1907 over dien grond een straat is geprojec teerdeen eigenlijk gezegd bouwverbod, als bedoeld in art. 30 der Woningwet, ligt er niet op; daarmede heeft men hier niets te maken; alleen is over den grond een straat geprojecteerd en dan mag volgens de verordening op het bouwen en sloopen alleen in de bij het uitbreidingsplan vastgestelde rooilijnen gebouwd worden. Het zal noodzakelijk zijn, dat die straat daar inderdaad in de toekomst wordt aangelegd, omdat zij niet alleen aansluit aan de Lindestraat, maar ook aan de Prinses Wilhelminastraat en zoodoende op een hoofd verkeers weg; ook uit het nieuwe uitbreidingsplan zal deze geprojec teerde straat derhalve niet kunnen vervallen. De heer van den Bosch wil gaarne, dat de gemeente dien grond koopt voor zoodanigen prijs, 35.000.dat hij een nieuwe bleekerij kan bouwen. Spreker vermoedt, dat ook de heer Manders wel bezoek van den heer van den Bosch gehad zal hebben dat heeft elk Raadslid wel eens gehad; wanneer hij zijn belangen bepleitte in zake den grond aan den Zoeterwoud- sehen Singel, zeide hij altijd tevreden te zullen zijn, wanneer hij er een bleekerijtje voor terug kon krijgen. Trou wens, er blijft nog zooveel van zijn grond over, wanneer hij de vastgestelde rooilijn in acht neemt, dat hij daar heel goed een nieuwe bleekerij kan bouwen aan dien weg. Laat hij doen, zooals ieder particulier doet. Het betreft hier een principiëele quaestiedaar kan de gemeente niet van af wijken; precies hetzelfde geval heeft zich voorgedaan kort geleden aan de Haarlemmertrekvaart en op denRijnsburgerweg, waar ook nieuwe straten worden aangelegd. Het was iets anders, als de gemeente, om de mogelijkheid te scheppen om daar in de toekomst een goede verbinding te krij gen, voor een billijken prijs den grond koopen kon; dan zou spreker aankoop ernstig overwegen. Maar het betreft hier ongeveer 800 M2. grond, waarvoor ƒ35.000.gevraagd wordt, met de kosten mede ongeveer 50.— per M2. Zoolang de eigenaar op een dergelijken prijs blijft staan, mag de gemeente niet tot aankoop overgaan. Bovendien heeft de heer van den Bosch het altijd geweten, want het uitbreidingsplan is in 1907 vastgesteld; toen zijn de rooilijnen vastgesteld en in 1913 heeft hij den grond voor een heel geringen prijs gekocht. Spreker zal dien prijs niet noemen, maar door den druk van het z.g. bouwverbod is de prijs goedkoop geweest. Spreker geeft dan ook den Raad in overweging, mede met het oog op de daaraan verbonden consequenties, niet op het voorstel van den heer Manders in te gaan. De heer Manders wijst er op, waar de Wethouder heeft beweerd, dat de heer van den Bosch dit perceel voor een heel lagen prijs heeft gekocht, dat die prijs niet in de stukken vermeld is en niet bekend is. Daarom gaat het ook niet, evenmin als om den prijs, waarvoor hij het verkoopen wil, maar alleen om het recht van hem, die grondeigendommen heeft, waarop een bouw verbod wordt gelegd. De Wethouder voegt spreker toe, dat het geen bouw verbod is, maar in de stukken wordt toegegeven, dat het practisch wel een bouwverbod is. Spreker heeft trouwens aangetoond, dat het wel een bouwverbod is, en de Wethouder heeft het niet weerlegd. In 1907 is het uitbreidingsplan vast gesteld en nu behoeft een bouwverbod niets anders te zijn dan een Raadsbesluit, waarbij aanbouw of herbouw verboden wordt ingevolge een voorafgaand Raadsbesluit. Nu komt het er niet op aan, of zulk een besluit voor meerdere perceelen tegelijk wordt genomen, zooals hier is geschied, want volgens art. 2 van de verordening op het bouwen en sloopen, welke in 1917 is gewijzigd, mag niet gebouwd worden, tenzij aan rooilijnen. Daardoor is deze man ten zeerste gedupeerd, evenals anderen. Het gaat niet alleen om den heer van den Bosch. Het is, zooals de Wethouder terecht zeide, een principiëele kwestie, maar juist daarom mag over deze dingen niet licht worden heengestapt. Zij moeten worden onderzocht en, als de gemeente niet het recht aan haar zijde heeft, moet het uitbreidingsplan worden gewijzigd of worden aangekocht of onteigend, ook al kost dit wat geld. Wethouder Splinter voegt spreker toe, dat in het nieuwe uitbreidingsplan dezelfde straat is opgenomen en de heer van den Bosch daartegen bezwaar kan maken. Spreker wijst er echter op, dat de heer van den Bosch in de gelegenheid had moeten zijn om, waar in 1917 en weer in 1927 het uitbrei dingsplan had moeten herzien worden, toen tegen de goed keuring te protesteeren. Hij is daar nu vanaf 1917 tot nu 1929, dus gedurende 12 jaar, ten onrechte niet voor in de gelegenheid geweest. De heer Schüller voegt spreker toe, dat de man moet protes teeren tegen het lang uitblijven van een uitbreidingsplan, maar spreker wijst er op, dat de man daartegen niet kan protesteeren. Hij kan bij Gedeputeerde Staten en de Kroon in beroep komen tegen de goedkeuring en die gelegenheid heeft hij niet gehad. Die gelegenheid moet hem geschonken worden en dat kan niet, als de Raad dit praeadvies aanneemt. Wordt er werkelijk een bouwverbod gelegd, dan kan hij daartegen opkomen en spreker geeft den Wethouder de ver zekering, dat de gemeente in dat geval het loodje zal leggen. Het is een onbillijke toestand, dat iemand, als meer dan V, van zijn grond in beslag wordt genomen, zich dat op deze wijze moet laten welgevallen. Over den prijs van 35000.die gevraagd is voor het perceel en dien van f 5000.a f 6000.welken de man ervoor gegeven heeft, heeft spreker het niet. Iemand, die er ƒ35.000.— voor vraagt, neemt misschien wel met minder genoegen tenslotte; spreker weet niet, of de Wethouder een bod gedaan heeft, maar daarover gaat het niet. Het gaat over het recht van dien man en van ieder Leidenaar, wiens grond door een bouwverbod in beslag ge nomen wordt. De heer Schüller windt.zich nu zoo op, maar als Burgemeester en Wethouders eens een bouwverbod legden op het Volksgebouw, dan zou hij daartegen ook protesteeren. Dat zijn onbillijke toestanden en dat is niet in den haak. Spreker citeert vervolgens het Koninklijk besluit van 12 Januari 1925, waarin o.a. deze zinsnede voorkomt: »Uit de omstandigheid, dat de wet geen beperkende be palingen behelst ten aanzien van de aanwijzing der bestemming van in een uitbreidingsplan begrepen terreinen, mag niet worden afgeleid dat met de belangen der grondeigenaren in het geheel geen rekening behoeft te worden gehouden." In het Koninklijk besluit van 17 December 1908 staat: »De verwachting, dat door het particuliere initiatief uit breidingsplannen geleidelijk tot uitvoering zullen komen en de toezegging, dat te zijner tijd beslist zal worden, of tot onteigening of aankoop zal worden overgegaan, zijn geen vol doende redenen om een bouwverbod te leggen op meer dan J gedeelte van aan een en denzelfden eigenaar toebehooren den grond en niet tot aankoop of onteigening over te gaan." Dit slaat nu juist hier op dit geval. Het gaat dus niet aan er zijn nog veel meer uitspraken, die daarop betrekking hebben orn J of meer van iemands grond in beslag te nemen om daarop een straat te projecteeren zonder, behou dens zeer goede redenen, tot aankoop of onteigening over te gaan, ook al is het juridisch geen bouwverbod; daarmede is men toch niet klaar, want de wet veronderstelt goede trouw; daarop is in vele uitspraken gewezen. De heer Donders weet niet, of hij den heer Manders van de dwalingen zijns weegs kan bekeeren. Men moet in deze materie twee gevallen goed onderscheiden. In de eerste plaats heeft men een bouwverbod, krachtens een Raadsbesluit ad hoe, op een bepaald perceel; in de tweede plaats kan in een uit breidingsplan op een gedeelte van iemands grond een straat geprojecteerd zijn dit laatste is voorzien in artikel 31 der Woningwet, en daarvan is ook sprake in het onderhavige geval. De gevolgen hiervan kan men lezen in artikel 5 der Woningwet; daar staat bovendien de procedure aangegeven, die gevolgd moet worden, wanneer men wil bouwen. In dat artikel staat »Het is verboden zonder schriftelijke vergunning van Burge meester en Wethouders: a. een gebouw op te richten of geheel of voor een gedeelte te vernieuwen." En verder: »De vergunningwordt geweigerd, indien het plan voor het oprichten of vernieuwen afwijkt van een overeenkomstig art. 31 of art. 32 goedgekeurd uitbreidingsplan voor de gemeente Nu zal de heer Manders zeggen: practisch is dat een bouw verbod. Dat geven Burgemeester en Wethouders zelf ook toe,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 7