MAANDAG 25 NOVEMBER 1929.
205
7°. Verzoek van Mej. A. W. Scheltema, om eervol ontslag
als leerares aan de Hoogere Burgerschool voor meisjes.
Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders
om praëadvies.
De Voorzitter verzoekt den leden, die een opmerking
willen maken naar aanleiding van de thans aan de orde
zijnde benoemingen, dit thans te doen.
De heer Wilmer zegt, dat de drie fracties der rechterzijde
gemeend hebben, dat de vacatures, ontstaan door het bedanken
van den heer Heemskerk, als volgt vervuld moesten worden:
de vacature, genoemd onder punt 2, door den heerManders;
die sub 3 en 4 door den heer Donders; die sub 5 en 6 door
den heer Bergers en die sub 7 door den heer Spendel. Wat
de vacature genoemd sub 8 betreft, zullen spreker en de
zijnen zich gaarne neerleggen bij het besluit, dat dienaangaande
genomen is door de S.D.A.P., dat spreker hoopt te vernemen.
De heer van Eck heeft uitteraard met belangstelling kennis
genomen van de mededeeling van den heer Wilmer; uit
het feit, dat die is geschied namens de drie rechtsche fracties
volgt, dat de verkiezing van de genoemde personen ook zal
plaats vinden. Dat neemt niet weg, dat spreker en de zijnen
gaarne daartoe zullen medewerken.
Voor de vervulling van de vacature, ontstaan door het
bedanken van den heer Koole, vestigt spreker de aandacht
op den heer G. de Meij.
Verder wil spreker nog iets zeggen naar aanleiding van de
verkiezing van een gedelegeerde van den Raad in zake school
kindervoeding en -kleeding.
Het komt sprekers fractie voor, dat daarvoor het meest
aangewezen is een vrouw, en waar mevrouw Braggaarde
Does voor de schoolkindervoeding en -kleeding steeds veel
belangstelling toont, vestigt spreker namens zijn fractie de
aandacht op haar voor de voorziening in deze vacature.
Aan de orde is alsnu
II. Benoeming van een lid der Commissie voor de Huis
houdelijke Verordeningen, (vacature: P. Heemskerk).
De Voorzitter verzoekt den heeren Verweij, van Rosmalen,
Bergers en van Es het stembureau te vormen.
Wordt benoemd met 28 stemmen de heer J. H. A. Manders;
de heeren Donders en Koole verkregen ieder 1 stem.
De heer Manders verklaart de benoeming aan te nemen.
III. Benoeming van een lid der Commissie van onderzoek,
bedoeld in art. 22 van het Reglement voor de werklieden in
dienst van de gemeente Leiden, (vacature: P. Heemskerk).
Wordt benoemd met 29 stemmen de heer Mr. H. F. A.
Donders; de heer Koole verkreeg 1 stem.
De heer Donders verklaart de benoeming aan te nemen.
IV. Benoeming van een plaatsvervangend-Voorzitter dei-
Commissie van advies, bedoeld in art. 35 van de verordening,
regelende den rechtstoestand van de ambtenaren der gemeente
Leiden, (vacature: P. Heemskerk).
Wordt benoemd met 29 stemmen de heer Mr. H. F. A.
Donders; de heer Koole verkreeg 1 stem.
De heer Donders verklaart de benoeming aan te nemen.
V. Benoeming van een lid der Commissie, bedoeld in art. 2,
le lid, sub 3° der verordening, houdende Reglement voor de
Commissiën van Advies betreffende de arbeids- en dienst-
voorwaarden van het personeel in dienst van de gemeente
Leiden (vacature: P. Heemskerk).
Wordt benoemd met 27 stemmen de heer Th. M. W. Bergers
Mevrouw Braggaarde Does en de heer Koole verkregen
ieder 1 stem, terwijl 1 biljet in blanco was.
De heer Bergers verklaart de benoeming aan te nemen.
VI. Benoeming van een gedelegeerde uit den Gemeenteraad
in het bestuur der vereeniging «Schoolkindervoeding en
-kleeding", (vacature: P. Heemskerk).
Wordt benoemd met 17 stemmen de heer Th. M. W. Bergers;
Mevrouw Braggaar—de Does verkreeg 12 stemmen en de heer
Romijn 1 stem.
De heer Bergers verklaart de benoeming aan te nemen.
VII. Benoeming van een lid van het Bestuur der Stedelijke
Werkinrichting, uit den Raad (vacature P. Heemskerk).
Wordt benoemd met 29 stemmen de heer H. W. Spendel;
de heer de Meij verkreeg 1 stem.
De heer Spendel verklaart de benoeming aan te nemen.
VIII. Benoeming van een lid der Commissie voor den
Markt- en Havendienst (vacature: C. Koole).
Wordt benoemd met algemeene (30) stemmen de heer
G. de Meij.
De heer de Meij verklaart de benoeming aan te nemen.
IX. Benoeming van eene onderwijzeres in het teekenen
aan de Meisjesschool aan de Breestraat.
(Zie Ing. St. No. 191).
Wordt benoemd, met ingang van een nader door Burge
meester en Wethouders te bepalen datum, met algemeene
(30) stemmen mejuffrouw A. B. N. Jonquière.
X. Voorstel tot overplaatsing van de onderwijzeressen:
a. Mej. S. C. W. Bader, van de school Schuttersveld B,
naar de school Vrouwenkerksteeg B;
b. Mej. E. J. van Griethuysen, van de school Vrouwen
kerksteeg A naar de school Maresingel B.
(Zie Ing. St. No. 192.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
(De heer Huurman was inmiddels ter vergadering gekomen).
De Voorzitter verzoekt den leden, die naar aanleiding van
de thans volgende benoemingen opmerkingen wenschen te
maken, dit thans te doen.
De heer Manders wil gaarne een enkel woord zeggen naar
aanleiding van punt 23. Spreker wil een lans breken voor
de benoeming van No. 2 van deze voordracht, een Leidenaar,
terwijl de heer Postma uit Noord-Scharwoude komt. Dat is
wel niet tegen elkaar uit te wegen, dat bedoelt spreker ook
niet, maar de toevallige omstandigheid doet zich hier voor, dat
beide heeren ook gesolliciteerd hebben naar een betrekking
in Hillegom; daar is de heer van Weerlee No. 1 geplaatsten
de heer Postma No. 3. De heer van Weerlee is er thans
benoemd, welke benoeming hij in beraad heeft gehouden.
Wanneer hij de benoeming aanneemt, is de consequentie
daarvan voor hem, dat hij twee jaren in Hillegom moet blijven.
Het moet voor ons, Leidenaars, hard zijn, wanneer een
Leidenaar, de heer van Weerlee, aldus voor 2 jaren voor een
benoeming alhier wordt uitgesloten, terwijl hij toch ook op
de lijst van bij voorkeur benoembaren staat, waardoor hij
voor een volgende benoeming zeer waarschijnlijk in aan
merking zou komen. Voornamelijk daarom beveelt spreker
den heer van Weerlee aan.
De heer Romijn vraagt, of, indien het feit, dat beide personen
voor Hillegom op de voordracht staan, aan het College bekend
was geweest, dit in aanmerking zou zijn genomen bij het
opmaken van de voordracht door het College?
De heer Tepe zegt, dat die omstandigheid het College
inderdaad niet bekend was; gelijk met alle omstandigheden,
die de sollicitanten betreffen, geschiedt, zou ook deze om
standigheid mede onder de oogen gezien zijn en overwogen.
Spreker kan zich er echter niet over uitlaten, of die eenigen
invloed zou hebben gehad op de volgorde van de voordracht
en of daarin wijziging zou zijn gebracht. Spreker zou dit
ook niet kunnen zeggen en betwijfelt het zelfs eenigszins;
wanneer het bekend was geweest, zou het echter onder
oogen gezien zijn.
De heer Groeneveld zegt, dat spreker den indruk heeft, dat
het bij de afdeeling Onderwijs hollen of stilstaan is. Op het
oogenblik is het blijkbaar hollen, want tijden lang zijn hier
geen onderwijzersbenoemingen aan de orde geweest en nu
komen er ineens 43 voordrachten. Waardoor komt het, dat
nu ineens zoo'n groot aantal aan de orde is? Het is spreker
toch bekend, dat er bij het openbaar onderwijs maandenlang
onvervuld gebleven vacatures zijn geweest; met de vervulling
daarvan is gewacht, totdat men nu eindelijk een groot aantal
benoemingen ineens krijgt. Dat is verkeerd en tot schade van
het openbaar onderwijs, wanneer vacatures zoolang onvervuld
blijven; waarom worden zij niet eerder vervuld? Een goede