216
MAANDAG 25 NOVEMBER 1929.
dat iemand, wanneer hij als verdediger van een belang in
die commissie wordt toegelaten, geen stemrecht heeft; dat is
toch zoo logisch mogelijk. Een advocaat, die een zaak ver
dedigt, mag toch ook niet meestemmen met de rechters.
Dit vloeit toch voort uit de regeling, dat de Voorzitter met
2 leden de spoedeischende zaken regelt; dat zou heel onbillijk
zijn. Aan geen enkel artikel kan hij stemrecht ontleenen.
Spreker vindt het zeer mooi, dat een persoon kan toegelaten
worden tot de commissie om de belangen van een ander te
verdedigen, maar hij moet niet meestemmen. Spreker acht
ook eens in de 14 dagen vergaderen voldoende. Be heer van
Eek zegt wel, dat men toch voldoende menschen zal kunnen
krijgen, maar wanneer alle weken wordt vergaderd, krijgt
men het, dat de menschen daar geen gelegenheid voor hebben
dan is de consequentie, dat men presentiegeld vraagt; ƒ1.
is natuurlijk niet genoeg; het is gemakkelijker om meer te
vragen. Spreker beveelt dus aanneming van het ongewijzigde
artikel sterk aan. In aanvulling op hetgeen de heer van Es
heeft gezegd wil spreker nog zeggen, dat het misschien zeer
gekleed staat: diaconie, maar dan diaconie van het groeiende
religieuse socialisme; dan zal men er wel zijn.
De heer Goslinga zegt, dat de groote moeilijkheid is hoe
degenen, die zich om steun aanmelden bij Maatschappelijk
Hulpbetoon, behandeld moeten worden. In geen enkele
gemeente, even groot als Leiden, worden werkelijk alle aan
vragen behandeld door de Commissie; in de meeste gevallen
gebeurt het door de Directie; eenmaal per maand ot zelfs
per twee maanden komt de Commissie bij elkaar om te
hooren of er klachten zijn; verder wordt het door ambte
naren afgedaan. Gelukkig is dit hier niet het geval en ge
lukkig zijn hier altijd menschen gevonden, die uit liefdevoor
de armen en met verstand van armenzorg dit hebben gedaan.
Men kan de menschen evenwel niet te veel belasten door
hen elke week te iaten vergaderen; dan haalt men er den
moed uit. De heer van Eek zegt, dat er voldoende menschen
te vinden zijn; er zijn 70.000 Leidenaars en men kan altijd
9 menschen vinden, maar het is uiterst moeilijk de goede
menschen te vinden. Dat is uiterst moeilijk en spreker is
overtuigd, dat aanneming van het voorstel van den heer van
Eek de dood zou zijn voor het geregeld vergaderen en ten
gevolge zou hebben, dat de zaak al meer en meer aan ambte
naren werd overgelaten, wat in den Haag en elders de practijk
is geworden.
De bewering van mevrouw Braggaarde Does, dat in de
kleine vergaderingen precies dezelfde zaken worden be
handeld als in de groote, is onjuist. Üp een groote ver
gadering worden alle huishoudelijke zaken en alle dingen,
waarover moet worden geadviseerd, besproken, maar wel
worden in de kleine en de groote vergaderingen steunge-
vallen behandeld en in denzelfden geest behandeld. Doen zich
in de kleine vergaderingen moeilijkheden voor, of weet men,
dat een bepaald lid iets bijzonders weet omtrent een zeker
geval, dan wordt zulk een geval aangehouden tot de groote
vergadering.
Komt iemand bij mevrouw Braggaar om te vragen, waarom
zijn of haar aanvrage is afgewezen, dan moet mevrouw die
persoon verwijzen naar het Burgerlijk Armbestuur. Als er
b.v. op één avond 70 gevallen zijn behandeld, zou spreker
toch bezwaarlijk al die 70 menschen kunnen ontvangen en
hun gaan uitleggen, waarom zij eventueel geen steun hebben
gekregen of waarom ten aanzien van hun aanvragen op een
bepaalde wijze is beslist. Voor het inwinnen van dergelijke
inlichtingen zijn de zittingsuren van het Burgerlijk Arm
bestuur bestemd. Het gebeurt ook wel, dat de motieven,
welke tot een bepaalde beslissing hebben geleid, niet kunnen
worden medegedeeld.
Spreker herhaalt zijn vrees, dat het bij aanneming van het
voorstel van den beer van Eek een ambtenarenzaakje wordt,
zooals het geval is te Amsterdam, Rotterdam, den Haag en
Schiedam, waar men eens per maand komt vragen, of er een
klacht is. Te Leiden is het gelukkig zoover nog niet gekomen
en, waar de tegenwoordige werkwijze niet tot ernstige klachten
aanleiding heeft gegeven, blijft spreker den Raad de aanneming
van het voorstel van den heer van Eek ontraden.
De heer Sijtsma trekt zijn onderteekening van het voorstel
in, omdat de Wethouder hem heeft overtuigd, dat de tegen
woordige regeling beter is dan die, welke aanneming van het
voorstel zou meebrengen. Ongecorrigeerd
De heer Vebweij zegt, dat de heer Goslinga de sociaal
democraten in die commissie verdacht heeft gemaakt door
op te merken, dat die daar uitsluitend zouden zitten voor
hun eigen menschen.
De heer Goslinga heeft dat niet gezegd.
De heer Verweij zegt, dat de Wethouder dan nader moet
verduidelijken wat hij gezegd heeft, maar wanneer door een
officiëele persoonlijkheid als den Wethouder voor sociale
zaken zulk een uitdrukking wordt gebezigd, waarvoor niet
het minste bewijs wordt geleverd, dan moet die uitdrukking
vandaag nog worden teruggenomen, omdat men anders daaruit
de gedachte zou kunnen putten, alsof de sociaal-democraten
bij Maatschappelijk Hulpbetoon dingen in hun schild voeren,
die niet zijn in het belang van de menschen, wien dit geldt,
en alsof zij er een zuiver partijbelang van maken. Spreker
stelt het op prijs, wanneer de Wethouder nader verklaart
wat hij hiermede bedoelt.
De heer Goslinga zegt, dat mevrouw Braggaarde Does
zelf heeft gezegd: wanneer menschen zich tot ons wenden,
kunnen wij dikwijls hunne belangen niet behartigen en
kunnen wij niet zeggen waarom zij afgewezen zijn. Spreker
bedoelde daarmede echter niet te zeggen, dat mevrouw
Braggaar alleen de belangen van sociaal-democraten behartigt;
daaronder zijn ook wel andere menschen.
Het amendement van mevrouw Braggaar—de Does en den
heer van Eek, thans van andere zijde voldoende ondersteund,
wordt verworpen met 21 tegen 9 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren van Rosmalen, Sijtsma, Romijn,
Wilmer, van Tol, van der Reijden, Kuivenhoven, Reimeringer,
Splinter, Goslinga, Tepe, van Es, Donders, Bergers, Wilbrink,
de Reede, Bosman, Huurman, Meijnen, Spendel en Manders.
Vóór stemmen: de heer Koole, mevrouw Braggaarde
Does, de heeren van Stralen, Schüller, Groeneveld, van Eek,
de Meij, Verweij en Kooistra.
(De heer Eikerbout had de vergadering inmiddels verlaten).
Artikel 14 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Op voorstel van den Voorzitter wordt zonder hoofdelijke
stemming besloten de verdere behandeling van dit punt aan
te houden tot een volgende vergadering.
De Voorzitter stelt voor de rondvraag aan te houden tot
de volgende vergadering.
De heer Huurman heeft daartegen geen bezwaren, maar
zegt, dat door onderscheidene leden meermalen gevraagd is,
of het niet mogelijk is in een andere zaal te vergaderen.
Spreker wenscht daarvoor ook nog eens de aandacht te vragen
de atmosfeer is hier verschrikkelijk en men kan niet van
den Raad vergen, dat hij tijdens de behandeling der begrooting
hier eiken dag zit. Veel localiteiten zijn niet beschikbaar,
maar er is toch wellicht iets te vinden, dat beter voldoet dan
deze gelegenheid. Spreker beveelt dit in de aandacht van het
College aan.
De Voorzitter zegt, dat dit punt vanochtend in het College
een onderwerp van beraadslaging heeft uitgemaakt. Spreker
hoopt, dat een oplossing gevonden kan wordenook het
College meent, dat deze zaal voor vergaderen in den begrootings-
tijd voor enkele leden bezwaren meebrengt.
Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.