MAANDAG 25 NOVEMBER 1929.
215
rouleert en wanneer een lid zich voor een bepaald geval
interesseert, dan kan hij aan de beraadslaging daarover in
de kleine commissie deelnemen en de belangen van den
betrokken persoon voordragen. In het algemeen stellen de
leden daarop echter geen prijs, maar wachten zij liever tot
den volgenden keer; bovendien kunnen de leden buiten de
vergadering om nog mededeelingen aan den voorzitter of aan
de secretaresse doen. Het Burgerlijk Armbestuur heeft er
echter veel bezwaren tegen om elke week in pleno te ver
gaderen, omdat het vreest, dat op den langen duur dan de
geschikte menschen zich niet beschikbaar zullen stellen daar
voor, vooral in den winter. Het is een groote opoffering, waarvoor
spreker groot respect heeft en spreker acht het overdreven om
nu te eischen, dat zij iedere week vergaderen, vooral in den
zomer, wanneer er soms maar 5 of 6 aanvragen zijn; die
kunnen best door een kleine commissie afgedaan worden. Die
kleine commissie doet natuurlijk de zaken af in den geest
van het Burgerlijk Armbestuur.
In de kleine Commissie wijkt men niet af van hetgeen in
de groote vergadering is besloten, maar gaat men in dezelfde
lijn voort. Het spreekt vanzelf, dat niet altijd dezelfde leden
deel uitmaken van die kleine Commissie, maar daarin een
zekere afwisseling is.
Door deze werkwijze is een zeer goede afdoening van zaken
bereikt en spreker meent dan ook, dat het voorstel van den
heer van Eek bij aanneming zeer storend zou werken, omdat
de vergaderingen dan steeds onvoltallig zullen zijn. Thans
worden de vergaderingen in het algemeen zeer goed bezocht,
maar als men eischt, dat de leden iedere week tegen
woordig zijn, dan zullen zij, die ander werk hebben ook
werk op armenzorggebied, want het is gelukkig, dat menschen,
op dat gebied werkzaam, een deel van hun tijd beschikbaar
willen stellen voor de burgerlijke armenzorg daardoor
wellicht verplicht worden een deel van dien anderen arbeid
in den steek te laten, wat te betreuren zou zijn.
De heer van Es kan het voorstel van den heer van Eek
niet steunen. Met den Wethouder is hij van oordeel, dat
verschillenden der Commissie-leden, die veel ander werk
hebben, bezwaar zullen maken, als zij iedere week voor een
vergadering worden opgeroepen. Spreker gelooft wel wat de
heer van Eek zegt, dat toch genoeg menschen zich voor het
lidmaatschap der Commissie beschikbaar zullen stellen, maar
daarbij heeft de heer van Eek waarschijnlijk het oog op diens
partijgenooten en spreker zou niet gaarne zien, dat in deze
Commissie alleen leden dier partij zitting hadden.
De heer van Eek voegt spreker toe, dat zijn partijgenooten
blijkbaar er meer voor over hebben dan anderen. Spreker
meent echter, dat de partij van den heer van Eek van het
Burgerlijk Armbestuur een diaconie van de S.D.A.P. wil maken.
Spreker is dus tegen het voorstel van den heer van Eek,
omdat hij een verandering in deze niet tactisch vindt en
daarin een gevaar ziet. Indertijd is er van de overzijde een
terechtwijzing gekomen, omdat er in de Commissie slechts
één sociaal-democraat zitting had en men er een tweeden bij
wilde hebben.
Die tweede is er gekomen. Men zal wel meer voor dergelijke
feiten gesteld worden. De S. D. A. P. wil zich van deze Com
missie meester maken en daarom heeft zij reeds een naams
verandering voorgesteld, terwijl er straks nog iets komt over
den »armmeester".
Mevrouw Braggaarde Does wil over dit voorstel gaarne
iets zeggen, omdat het voorstel ook door haar is onderteekend
en omdat zij in het college van het Burgerlijk Armbestuur be
hoort tot de minderheid.
Eerst dient men te weten, hoe de werkwijze in dit college is.
Elke week wordt er vergaderd, de eene week met alle
leden, de andere week met twee leden plus de voorzitter.
Het werk der kleine vergadering is precies gelijk als dat van
de groote vergadering; bijzondere gevallen worden wel eens
bewaard voor de groote vergadering.
Het bezwaar van deze regeling is dit, dat men als lid
van dit college toch aansprakelijk is voor den geheelen gang
van zaken, doch doordat men die zaken niet behandeld
heeft, die verantwoording niet dragen kan. Heel dikwijls
komen er menschen klagen over geen of onvoldoende steun,
doch als lid van dat college weet men er niets van.
Door Wethouder Goslinga is gezegd, dat alle leden het
recht hebben om die kleine vergaderingen te bezoeken. Nu
mag men een bepaalde zaak wel toelichten, maar er niet
over meestemmen, waar het toch op aankomt. De Wethouder
zegt, dat er geen animo voor is en dat de leden er geen
gebruik van maken; dat is een veronderstelling van hem,
maar dat komt omdat de leden toch niet mogen meestemmen.
Spreekster is niet benoemd tot lid van het Burgerlijk Arm
bestuur om de 14 dagen, maar voor den gewonen gang van
zaken. Nu zegt de Wethouder, dat, wanneer elke week ver
gaderd wordt, men niet voldoende menschen krijgen kan:
dat ziet spreekster niet in, want er zijn toch andere commissies,
die ook elke week vergaderen, waarvoor toch ook wel menschen
gevonden worden. Spreekster beveelt dus aanneming van dit
voorstel aan; daardoor krijgen de leden van het Burgerlijk
Armbestuur de gelegenheid om de behandeling van alle ge
vallen, en niet slechts van enkele, mee te maken. De heer
Romijn wenscht eens in de maand vergadering behalve de
spoedeischende gevallen; die kunnen door de secretaresse
afgedaan worden. Hieruit blijkt, dat de heer Romijn er heel
weinig van af weet, want wanneer de menschen zich tot het
Burgerlijk Armbestuur moeten wenden, zijn zij niet meer
in staat een maand te wachtenwanneer die gevallen spoed-
eischend behandeld worden, komt er over het algemeen heel
weinig van terecht.
De heer van Eck is natuurlijk tot dit voorstel gekomen
door de hem gedane mededeelingen van de beide sociaal
democratische leden van Maatschappelijk Hulpbetoon. Spreker
acht het op practische gronden noodig, dat de Commissie
iedere week vergadert. Wanneer slechts nu en dan belangrijke
zaken voorkomen, kan men die opdragen aan een kleine
commissie, maar dat is bij de Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon niet het geval; elke week komen aanvragen in
en spreker acht het verkeerd, dat die gedeeltelijk door de
groote en gedeeltelijk door de kleine Commissie worden be
handeld; dat is een onregelmatigheid én beteekent, dat de
Commissie in haar geheel er niet voldoende tijd aan geeft.
Er kunnen overwegende redenen zijn, waarom men dat
wenscht te handhaven, maar als men let op den aard van
het werk en het belang van hen, die worden gesteund, dan
verdient het aanbeveling, dat de Commissie elke week bijeen
komt. Dat in geen enkel reglement wordt aangegeven, hoe
dikwijls een commissie moet vergaderen, is niet waar; in
tegendeel, in het reglement van elke Raadscommissie staat
dat voorgeschreven.
De heer van Es heeft in dit voorstel van spreker zelfs een
middel gezien om de Commissie voor Maatschappelijk Hulp
betoon te gaan beheerschen. Kunnen spreker en de zijnen
dat doen, dan zullen zij dat natuurlijk niet nalaten, maar
dit voorstel kan daartoe niet leiden. Bovendien kan het nooit
de bedoeling van de heeren Heemskerk en Sijtsma, die voor
standers van een voorstel als dit waren, zijn geweest om de
Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon door de sociaal
democraten te laten beheerschen.
De onderstelling, dat bij aanneming van het voorstel van
spreker wel menschen van zijn richting in de Commissie
zitting zullen willen nemen, maar niet menschen van andere
richtingen, pleit niet voor deze laatsten.
De heer van Es voegt spreker toe, dat die menschen wel
willen, maar geen tijd hebben. Spreker merkt op, dat de
heer van Es ten onrechte van de onderstelling uitgaat,
dat sprekers partijgenooten minder te doen hebben dan die
van den heer van Es; hij weet niet welk werk deze
menschen te verrichten hebben. Trouwens, de onderstel
ling van den heer van Es, dat, als de Commissie eens per
week zou moeten vergaderen, zijn menschen er geen zitting
in zouden willen nemen, rust op geen enkelen redelijken
grond. Men dient zich in deze alleen te laten leiden door
hetgeen het belang van de zaak zelve eischt en dit is, dat
alle zaken door de Commissie in pleno worden behandeld en
de leden geheel op de hoogte zijn van de gevallen, waarover
zij een beslissing hebben te nemen.
Ten aanzien van de steunverstrekking in spoedeischende
gevallen kan de voorzitter bevoegd worden verklaard.
Spreker is niet zoo pessimistisch als de heer van Es ten
aanzien van de vraag, of bij aanneming van sprekers voorstel
wel een voldoend aantal menschen bereid bevonden zal worden
in de Commissie zitting te nemen. Spreker beantwoordt die
vraag in bevestigenden zin.
De heer Spendel merkt op, dat door hetgeen aan de overzijde
wordt betoogd de schijn wordt gewekt alsof de behandeling,
zooals die thans is, betrekkelijk eenzijdig is en dat men
vreest, dat de zaken niet behoorlijk worden behandeld, als
er te weinig wordt vergaderd. Men zou den indruk krijgen,
dat de rouleerende commissie, bestaande uit den voorzitter
en twee leden, haar taak niet naar behooren vervulde. Spreker
heeft zijn licht opgestoken bij menschen, die in het Burgerlijk
Armbestuur zitting hebben.
Door de armenzorg uit kerkelijk oogpunt, die spreker
waarneemt, is hem gebleken, dat de behandeling door het
Burgerlijk Armbestuur aan redelijke eischen voldoet. Men
kan natuurlijk alles eischen, men kan wel willen, dat een
bepaald aantal personen meer wordt geholpen dan anderen,
maar het is spreker gebleken, dat hetgeen hier wordt ge
opperd, n.l. dat de behandeling van elke zaak op zich zelf
niet naar behooren gaat, wel een klein beetje sterk uitgedrukt
is; spreker zal er niet meer van zeggen. Spreker begrijpt
niet, dat mevrouw Braggaarde Does er bezwaar tegen maakt,