MAANDAG 25 NOVEMBER 1929,
213
niet zoo zwaarwichtig, dat op dien grond op het genomen
besluit zou moeten worden teruggekomen. Van het argument
van Burgemeester en Wethouders, dat de Kantonrechter
requesten, door een Commissie voor Maatschappelijk Hulp
betoon ingezonden, niet op dezelfde wijze zou behandelen als
hij dat vroeger deed met requesten van het Burgerlijk Arm
bestuur, heeft spreker eenigszins verwonderd gestaan. Hij
heeft indertijd eens gesproken over een rechterlijke uitspraak
van den Hoogen Raad en toen werd door het College gezegd:
zij geven ons wel geen gelijk, maar wij zullen wel een weg
vinden om toch gelijk te krijgen! Als de Kantonrechter het
College geen gelijk geeft, is dit wel in staat de zaak zoo in
te kleeden, dat het toch gelijk krijgt.
Waar het ten slotte een kwestie van woorden is, stelt
spreker voor, ten einde aan het bezwaar van den heer van
Stralen tegemoet te komen, in plaats van «(Burgerlijk Arm
bestuur)" te lezen: «waaronder is te verstaan een instelling
als bedoeld in art. 2, alinea 1, sub a der Armenwet". Men is
dan van alles af. De Commissie weet dan welke haar taak is
en zij, die voor den naam «Maatschappelijk Hulpbetoon"
stemmen, weten, dat niet de bedoeling is de taak der Commissie
uit te breiden, maar om op den ouden voet voort te gaan.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement
van den heer Romijn, luidende:
«Ondergeteekende stelt voor om in plaats van de woorden
«(Burgerlijk Armbestuur)" te lezen de woorden: «waaronder
is te verstaan een instelling als bedoeld in art. 2, lid 1, sub a
der Armenwet".
De heer Goslinga kan dit voorstel van den heer Romijn
niet bewonderen; het is omslachtig en niet iedereen heeft
onmiddellijk de Armenwet bij de hand. Nu wordt gezegd, dat
er reeds over beslist is en dat men er niet meer over behoeft
te spreken, maar men kan toch op de dwalingen zijns weegs
terugkeeren. Men kan toch beter inzicht in deze zaak krijgen;
dat is toch geen schande. De heer Romijn schudt nu van neen
de heer Romijn is nog een jong Raadslid, maar spreker heeft
er een hard hoofd in, nu hij neen schudt.
Het bezwaar van Burgemeester en Wethouders tegen het
doen wegvallen van den naam Burgerlijk Armbestuur is, dat
dan niet blijkt, dat het is een burgerlijke instelling. Burge
meester en Wethouders zouden wel kunnen meegaan met deze
woorden: «houdende reglement voor de Commissie voor
burgerlijk hulpbetoon te Leiden"; dan wordt aangegeven, dat
het een burgerlijke instelling is.
De heer Wilbrink zegt, dat het niet tot hem doorgedrongen
is, dat men door weglating van de woorden «Burgerlijk Arm
bestuur" den verkeerden weg ingaat. Spreker ziet niet in, dat
de naam Maatschappelijk Hulpbetoon aan zou duiden, dat
men een socialistischen kant opgaat en dat men met den naam
Burgerlijk Armbestuur niet in de burgerlijke lijn zou blijven.
De heer Goslinga ziet deze zaak wel zoo, maar daarom behoeft
spreker haar nog niet zoo te zien. Het gaat er alleen om, of
men in hetgeen eertijds was het Burgerlijk Armbestuur, meer
en meer wil zien een sociale instelling, en wanneer men ziet,
wat hier onder de eminente leiding van den tegenwoordigen
Voorzitter van het z.g. Burgerlijk Armbestuur geschiedt, dan
zal men zien, dat dit niet zuiver is gebleven in de oude lijn
van het Burgerlijk Armbestuur, maar dat men reeds gekomen
is op het terrein van het maatschappelijk hulpbetoon; men
tracht de menschen op te heffen, o. a. door hen aan een klein
bedrijfskapitaal te helpen, waarmede zij kunnen gaan handelen
zoo worden ook degenen geholpen, die vroeger in het onderhoud
van hun gezin voorzagen, maar tijdelijk aan lager wal zijn
geraakt. Dit is geen armenzorg in den gewonen zin, maar
maatschappelijk hulpbetoon, en waar dat door de instelling
in haar tegenwoordigen vorm meermalen is toegepast, lijkt
het spreker beter den naam «Maatschappelijk Hulpbetoon"
te kiezen, dan strak te blijven staren op den naam «Burgerlijk
Armbestuur". Er zijn nu eenmaal menschen, die zich bezwaard
gevoelen, als zij den gang naar het «Burgerlijk Armbestuur"
moeten maken, en voor hen is het een andere klank in de
ooren, als zij gaan naar de Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon, waar zij komen om geholpen te worden in de
nooden van hun leven. Beziet men de zaak zoo, dan is het
geen socialistisch voelen, maar een sociaal meevoelen en mee
leven met die menschen en dan is het woordenzifterij om
bezwaar te maken tegen den naam «Maatschappelijk Hulp
betoon".
Spreker vindt de omschrijving, door den heer Romijn aan
de hand gedaan, omslachtig, maar als men bang is zich in
het adres te vergissen, dan kan men allen twijfel wegnemen
door te spreken van «Gemeentelijke Commissie voor Maat
schappelijk Hulpbetoon". Men heeft dan een goed, duidelijk
adres, ook al komen er meerdere van zulke instellingen.
Spreker doet een voorstel in dien zin en spreekt de hoop
uit, dat men daardoor een voor allen bevredigende oplossing
zal hebben gevonden, omdat hij het zou betreuren, indien er
bij het College principieel bezwaar bleef bestaan.
De heer Spendel merkt op, dat als jonge Raadsleden, zooals
de Wethouder zeide, hun meening niet mogen zeggen, de
heer Donders een standje verdient, omdat hij vandaag reeds
heeft gesproken.
Spreker kan zich in het geheel niet vereenigen met het
voorstel van Burgemeester en Wethouders. Commissie voor
Maatschappelijk Hulpbetoon met daarachter tusschen haakjes
«Burgerlijk Armbestuur" is geen fraaie titel. Men moet öf
het een öf het ander kiezen. Wil men een van beide niet,
dan moet men het niet verdoezelen door er een achtervoegsel bij
te plaatsen.
Ook tegen het voorstel van den heer Romijn heeft spreker
bezwaar, omdat er zooveel toelichting noodig is om duidelijk
te maken wat bedoeld wordt.
Spreker zal een zoo algemeen mogelijken naam voorstellen,
welke genoeg ruimte biedt om er al de op zich zelf staande
zaken, waarvoor een commissie bestaat met een afzonderlijke
werkingssfeer, er onder te brengen. Spreker zal later ook
een voorstel in dien geest doen. Hij stelt thans voor den
naam «Burgerlijke instelling van Maatschappelijk Hulp
betoon" te kiezen.
De Voorzitter zegt, dat dit de terminologie is, die in
Amsterdam gevolgd wordt.
Spreker deelt mede, dat is ingekomen een amendement
van den heer Wilbrink, luidende
«Ondergeteekende stelt voor artikel 1 te lezen in de eerste
alinea «De Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon".
De Voorzitter deelt mede, dat nog is ingekomen een
amendement van den heer Spendel, luidende:
«Ondergeteekende stelt voor den naam als volgt te lezen
(Ingek. Stuk No. 203): «Burgerlijke Instelling voor Maat
schappelijk Hulpbetoon".
De heer Sijtsma heeft als lid der huishoudelijke Commissie
in deze verordening niet gezocht en gelukkig ook niet ge
vonden wat er in gezocht is door den Wethouder; vroeger
was spreker wel eens een politieke rot, maar nu hebben
noch hij noch de socialisten dat er achter gezocht. Wanneer
men alles zoo zoekt als de Wethouder nu gedaan heeft, kan
men alles wel omverwerpen. Spreker zag in den heer Goslinga
altijd den man, die de sociale zaken behartigt, maar hier is
hij hem tegengevallen; hier was hij zoo reactionnair mogelijk
en heeft hij zich op sleeptouw laten nemen door enkele leden
van het Burgerlijk Armbestuur en gezegd, dat hij dat wel
zou opknappen. Spreker zal met genoegen voor het voorstel
van den heer van Stralen stemmen, maar acht het voorstel
van den heer Wilbrink het beste en beveelt aanneming
daarvan aanspreker hoopt, dat het Burgerlijk Armbestuur
zich daarin dan zal schikken. (Ongecorrigeerd).
De heer van Stralen is er door verheugd, dat de Raad
zich ten sterkste heeft verzet tegen het voorstel van het
College en, naar spreker meent, meer speciaal van een van
de Wethouders, en dat hij getoond heeft prijs te stellen op
loyale uitvoering van sprekers voorstel. Spreker meent, dat
de poging van den heer Goslinga, om weer terug te komen
op het eenmaal aangenomen voorstel om dien naam in dit
reglement vast te leggen, niet goedgekeurd kan worden; als
de Raad met een dergelijke groote meerderheid aldus heeft
beslist, is het niet in orde, wanneer op deze wijze getracht
wordt den ouden toestand te handhaven. Tevens blijkt hier
wel, dat het motiefje, dat opgeworpen is, n.l. dat betreffende
het verhaal krachtens de Armenwet, eigenlijk alleen gebruikt
wordt om een zekeren schijn aan de zaak te geven; immers
de heer Goslinga heeft doen uitkomen, dat het Burgerlijk
Armbestuur dezen naam niet wil prijsgeven. De wijze, waarop
deze zaak is aangepakt, kan sprekers bewondering niet weg
dragen. De heer Goslinga zegt door een compromis dien
naam te willen behouden en is teruggekomen op verschillende
zaken, die aan de orde waren, toen tot die naamsverandering
besloten is, maar vandaag, nu de uitvoering van sprekers
motie ter sprake komt, is het principe van den naam niet
meer aan de orde. Was het wel aan de orde, dan zou spreker
naar aanleiding van de meening van den heer Goslinga, dat
het hier geen maatschappelijke hulp, maar burgerlijke hulp
betreft, opmerken, dat er geen bezwaar tegen zou zijn om
als onderscheiding te spreken van burgerlijk maatschappelijk
hulpbetoon en kerkelijk of particulier maatschappelijk hulp
betoon.
Dit de stukken, welke bij de behandeling van dezelfde zaak
in den Haagschen Raad zijn uitgekomen, is spreker gebleken,
dat daar geestverwanten van den heer Goslinga onomwonden