GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
meEKOHES sn ii u i:\.
125
N°. 205. Leiden, 18 November 1929.
Nadat de eerste moeilijkheden na den noodlottigen brand
van het Raadhuis waren overwonnen en de gemeente-admi
nistratie weer eenigermate op gang was gebracht, heeft ons
College uiteraard reeds spoedig zich bezig gehouden met de
vraag, hoe te werk moest worden gegaan, teneinde de ge
meente weder in het bezit van een nieuw Stadhuis te stellen.
Hierbij bleek al aanstonds, voor welk een moeilijk vraag
stuk het gemeentebestuur werd geplaatst. Het oude Raad
huis was niet alleen het centrale punt van de gemeente
administratie, zijn wonderschoone architectuur en zijn his
torische beteekenis maakten het ook tot een cultureel bezit
der stad, welhaast tot een nationaal monument, waarnaar
de bewondering en trots van geheel Nederland uitgingen.
Tallooze betuigingen van deelneming en medeleven uit alle
oorden van de wereld mocht het gemeentebestuur ontvangen.
Dit alles legt aau de stad verplichtingen op, aan welker
nakoming zij zich niet onttrekken mag, zonder dat noch
tans de eischen eener moderne administratie uit het oog
worden verloren.
Het behouden blijven van een aanzienlijk deel van den
ouden gevel deed in de eerste plaats de vraag ontstaan, in
hoeverre deze desgewenscht definitief behouden zou kunnen
blijven en mitsdien in een project voor een nieuw Haadhuis
zou kunnen worden opgenomen. Gelijk Uwe Vergadering
bekend is, bood de Minister van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen ons aan, door de Rijkscommissie voor Monu
mentenzorg naar deze vraag een onderzoek te doen instellen.
Het resultaat van dit onderzoek is U indertijd medegedeeld.
Met een en ander is uiteraard geruime tijd gemoeid
geweest. Doch wij gelooven, dat daartegen geen bezwaar
behoeft te bestaan. Overal elders blijkt de bouw van een
nieuw Stadhuis een vraagstuk met welks oplossing jaren
gemoeid zijn Inmiddels hadden wij gelegenheid rustig kennis
te nemen van de adressen en adviezen, welke het gemeente
bestuur bereikten, zoo ook hetgeen in de dagbladen en tijd
schriften ter zake geschreven werd, en de gedachten in ons
te laten rijpen, welke tot de juiste oplossing zouden kunnen
leiden. Immers wij konden zoo maar niet op korten termijn
met voorstellen komen, doch hadden ons in te leven in de
sfeer van gedachten, die noodig zijn, wanneer men vragen
van bouwtechnischen en architectonisch-aesthetischen aard
moet gaan oplossen. Onvoorbereid voor dergelijk werk als
wij waren, hadden wij moeilijk reeds dadelijk of korten tijd
na den brand met een oordeel kunnen komen, waarin wij
zelf voldoende vertrouwen hadden. Een Stadhuis is een
gebouw, bestemd om eeuwenlang een belangrijke rol in de
samenleving te spelen en daarbij is dus rustig overleg meer
dan ergens anders van noode, voordat men een beslissing
gaat nemen. Alles verkeerde dus nog eerst in het stadium
van voorbereiding en studie, teneinde Uwe Vergadering bij
het nemen van de beslissing, welke te zijner tijd van haar
zou worden gevraagd, de vereischte voorlichting te kunnen
geven. Mede tot dit doel verzochten wij aan den Bond van
Nederlandsche Architecten, ons een advies uit te brengen,
hetwelk wij ook ontvingen en voor U ter visie hebben ge
legd. Voorts mochten wij een gezamenlijke bespreking hebben
met de Commissie van Fabricage, waarbij over de verschil
lende vraagpunten, die bij deze zaak aan de orde kwamen,
van gedachten werd gewisseld.
Thans achten wij het oogenblik gekomen, U het resultaat
van onze overwegingen mede te deelen en Uwe medewer
king te vragen tot een eersten stap, welke, naar wij verwachten,
tot de goede oplossing zal leiden.
Al aanstonds deelden wij de overtuiging, waarvan ook de
Bond van Nederlandsche Architecten uitgaat, dat een open
prijsvraag in geen geval aanbeveling verdient. Gelijk ook de
Commissie van Fabricage terecht opmerkt, krijgt men bij
een open prijsvraag wel een groot aantal inzendingen, doch
sterke, persoonlijke ontwerpen schijnen daarbij niet te mogen
worden verwacht en de beste architecten zouden zich waar
schijnlijk van mededinging onthouden. Ervaringen, in den
laatsten tijd in binnen- en buitenland met dit stelsel opge
daan, lokken dan ook niet tot navolging uit.
Langer hebben wij stil gestaan bij het systeem van de
besloten prijsvraag of meervoudige opdracht. Hierover kan
verschillend worden gedacht. De Bond van Nederlandsche
Architecten verklaart zich een voorstander van dit stelsel.
Toch schijnt hij daaraan in het geval van het Leidsche
Raadhuis een beperkte toepassing te willen geven in zooverre
als de Bond zich voorstelt, dat van het in zijn advies ge
noemde zes-tal architecten slechts enkelen tot het maken
van plannen zullen worden uitgenoodigd, in verband waarmee
de namen der architecten dan ook vermeld zijn in volgorde
van voo rkeur.
Tegen dit stelsel bestaan dan ook, naar de meerderheid
van de Commissie van Fabricage in haar advies uiteenzet,
gegronde bedenkingen. Een meervoudige opdracht toch zal
gebaseerd moeten zijn op een vrij uitvoerig en voor alle
mededingende aichitecten gelijkelijk geldend program van
eischen, hetwelk ter wille van de gelijkheid der kansen,
nadat het eenmaal is vastgesteld, niet meer veranderd kan
worden totdat de plannen zijn ingediend, en waarover de
uitgeiioodigde architecten, wanneer zij eenmaal aan het werk
zijn gegaan, niet meer met het gemeentebestuur van ge
dachten kunnen wisselen.
Hiertegen mogen nu in andere gevallen wellicht geen
bezwaren hebben bestaan, in het geval van het Leidsche
Raadhuis bestaan die naar onze meening wel. De opstelling
van een gedetailleerd program van eischen zou een beslissing
noodig maken in tal van vragen, welke juist open behooren
te blijven, en waarover men juist het advies zal verlangen
van den uit te noodigen architect. Ook in geval van enkel
voudige opdracht zal de architect natuurlijk van bepaalde
gegevens omtrent hetgeen gevraagd wordt moeten uitgaan.
Deze gegevens zijn dan echter tijdens de uitwerking van
het plan voortdurend voor wijziging vatbaar. En hoezeer
zal hieraan niet behoefte bestaan, waar vraagstukken als
de juiste omgrenzing van het bouwterrein, de bouwsom,
welke beschikbaar kan worden gesteld, en dergelijke eerst
tijdens de uitwerking van de plannen een bepaalde gestalte
aannemen en daaromtrent eerst dan de juiste beslissingen
kunnen worden getroffen. Hoezeer kan bovendien over het
program van eischen bij de uit te noodigen architecten ver
schil van opvatting ontstaan en misverstand, dat dan in
geval van meervoudige opdracht door het ontbreken van
contact met het gemeentebestuur niet uit den weg kan
worden geruimd. Door dit alles worden de kansen op het
beste project naar ons oordeel aanmerkelijk verkleind,
waarbij Uwe Vergadering moge bedenken, dat ons College,
doordat het geen contact heeft met de uit te noodigen
architecten, ook van de mogelijkheid, voeling te houden
met den Raad en met de Commissie van Fabricage over de
rvijze waarop de plannen door de architecten worden uit
gewerkt, verstoken zal zijn.
Wij hadden gelegenheid deze opvattingen te toetsen aan
het oordeel van verschillende andere personen, zoowel
opdrachtgevers, als architecten. Tot deze laatste behoorde
o. m. een der eerste bouwmeesters van Nederland, op wiens
werk reeds eerder onze aandacht was gevallen en die ook
door den Bond van Nederlandsche Architecten op de
eerste plaats tot het ontvangen van een opdracht voor het
maken van een plan wordt aanbevolen, n.l. de heer W. M.
Dudok, architect te Hilversum. Door hetgeen wij van deze
verschillende zijden vernamen, zagen wij onze aanvankelijke
meening geheel bevestigd.
De heer Dudok in het bijzonder meent, dat, wil een bouw
opdracht als die voor het Leidsche Stadhuis tot een goed
einde worden gevoerd, tusschen den ontwerper en de opdracht
geefster een zoo nauw en veelvuldig contact moet worden
onderhouden, dat het uitgesloten moet worden geacht, dat
zulks op gelijken voet tezelfder tijd met drie a vier architecten
zou kunnen geschieden. De ontwerper zal zich naar de
opvatting van den heer Dudok geheel moeten inleven in de
vereischte sfeer. Hiertoe zal een voortdurend overleg- met
het gemeentebestuur noodig zijn, terwijl het anderzijds ten
zeerste gewenscht is, dat het gemeentebestuur de ontwik
keling van de plannen van nabij gadeslaat, opdat aldus
in wederzijdsch vertrouwen die nauwe samenwerking ontstaat,
welke alleen de beste kansen biedt tot de goede oplossing,
waarbij moge worden bedacht, dat de bouw van een nieuw
Raadhuis te Leiden meer dan elders uithoofde van de ge
schiedenis der stad, de oude omgeving, den aard der bevolking
en het karakter van de administratie, een nauw contact
tusschen het gemeentebestuur en den architect vereischt.
Het spreekt vanzelf, dat een dergelijke intieme samen
werking niet tezelfder tijd kan plaats vinden met meerdere
architecten. Het gemeentebestuur zou hierdoor in een
moeilijken en dubbelzinnigen toestand worden geplaatst en
de eisch der vrijheid van mededinging en gelijkheid van
kansen, noodzakelijk bij een meervoudige opdracht, zou
aldus in het gedrang worden gebracht.
Desgevraagd verklaarde de heer Dudok ons dan ook,
geen vrijheid te kunnen vinden een eventueele meervoudige
opdracht te aanvaarden. Uwe Vergadering zal na het voren
staande met ons overtuigd zijn, dat dit standpunt den
heer Dudok, wien het waarlijk aan belangrijke opdrachten
niet ontbreekt, niet wordt ingegeven door vrees voor con
currentie of welke andere overweging van dien aard ook,
doch door een hoogheid van opvatting omtrent het belang
van zijn taak en een diep besef van de verantwoordelijkheid,