MAANDAG 28
OCTOBER 1929.
195
niet voldaan en nu ligt hier een verzoek met veel minder
handteekeningen tot stichting van een bijzondere school aan
het Noordeinde, waaraan voldaan moet worden. Hierdoor
wordt dus het bijzonder onderwijs bevoordeeld ten koste van
het openbare. Al wenschen nog zooveel mensehen stichting
van een openbare school, dan is er nog geen dwingende
bepaling, dat die er moet komen, terwijl een bijzondere school
gesticht moet worden, indien maar verklaard wordt, dat een
betrekkelijk gering aantal kinderen haar zal bezoeken.
Nu is indertijd besloten de stichting van een openbare
school aldaar uit te stellen, totdat er een nieuwe brug zou
zijn gebouwd over het Galgewater. Dat is twee jaren geleden
en die brug is er nog niet, terwijl het nog wel twee jaren
zal duren, voordat zij er is.
De Wethouder Splinter voegt spreker toe, dat hij hoopt
van niet, maar men behoeft geen profeet te zijn om te voor
spellen, dat die brug over twee jaren niet klaar zal wezen.
Bovendien is er in dien tusschentijd wel iets veranderd.
Het plan van een paar jaren geleden om een van de Krijger-
scholen op te heffen is verdwenen, omdat die scholen thans
tengevolge van den woningbouw in die buurt veel beter
bevolkt zijn dan vroeger het geval was, en nu begrijpt spreker
niet, dat het College de kwestie van den schoolbouw aan den
Haagweg niet opnieuw in overweging neemt. Is de brug
over het Galgewater klaar, dan zal het de vraag zijn of er
op de Krügerscholen wel plaats is voor de kinderen van den
Haagweg, en, als dat niet het geval is, dan zal er in het
Haagwegkwartier toch een school moeten worden gebouwd.
Spreker heeft nog een bezwaar. Naar hij heeft vernomen,
wordt de Plaatselijke Schoolcommissie wel gehoord over zaken,
het openbaar onderwijs betreffende, maar nooit over zaken,
welke het bijzonder onderwijs betreffen. Dit is hem ten eenen
male onduidelijk. De samenstelling van die commissie is bij
de wet zorgvuldig geregeld en de wet zorgt voor een ge
mengde samenstelling, en nu is het merkwaardig, dat, als er
zaken betreffende het openbaar onderwijs aan de orde zijn,
deze commissie, waarin ook tegenstanders van het openbaar
onderwijs zitten, wel wordt gehoord, maar zij omgekeerd,
wanneer er zaken betreffende het bijzonder oiiderwjjsaan de orde
zijn, niet wordt gehoord. Dit is, naar spreker meent, volkomen
in strijd met de wet, welke als taak dezer commissie aangeeft
het behartigen van de belangen van het lager onderwijs.
Spreker keurt dit af en acht het noodig, dat in de toekomst
de wet in deze zal worden nageleefd. De bijzondere school
besturen zullen het misschien niet prettig vinden, als zaken
betreffende het bijzonder onderwijs worden behandeld door
een commissie, waarin ook tegenstanders van het bijzonder
onderwijs zitting hebben, maar de wet is op dit punt heel
duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar.
De heer Tepe zegt, dat de bestrijding door de heeren
Verweij en Groeneveld van dit voorstel van Burgemeester
en Wethouders, voorzoover het althans strekt om medewer
king te verleenen tot stichting van een nieuwe school, feitelijk
niet treft het College van Burgemeester en Wethouders, maar
veeleer het systeem van onze wetgeving. Spreker zal daarop
niet nader ingaan; spreker heeft het reeds dikwijls moeten
zeggen: wanneer een dergelijke aanvrage binnenkomt en door
de schoolbesturen is voldaan aan de wettelijke eischen, opge
noemd in artikel 73 der wet, dan moet de Raad eenvoudig
zijn medewerking verleenen; dan kunnen Burgemeester en
Wethouders ook niet anders doen dan adviseeren aan den
Raad om zijn medewerking te verleenen. In het onderhavige
geval, waarin aan de wettelijke eischen is voldaan, kon het
College en kan de Raad ook niet anders doen, op straffe dat
die medewerking toch wordt verleend. Spreker wil zich echter
hiermede niet van de zaak afmaken, omdat zoowel door den
heer Verweij als door den heer Groeneveld zaken in het geding
gebracht zijn, die, zoo zij al niet rechtstreeks een verwijt
aan het College inhouden, dan toch zijdelings daarop schijnen
te doelen. Er zou n.l. een parallel moeten getrokken worden
tusschen dezequaestie en de stichting van een openbare
lagere school in het Haagwegkwartier. De heer Meijnen heeft
de onjuistheid van deze parallel reeds aangetoond, maar aan
genomen dat men die parallel wel kan trekken, wat zouden
Burgemeester en Wethouders in het onderhavige'geval anders
hebben kunnen doen dan zij op het oogenblik doen? Verzoeken
van schoolbesturen moeten binnen drie maanden in den
Raad gebracht worden, nadat zij zijn ingediend; het mag niet
willekeurig worden uitgesteld; dan wordt het automatisch
toegestaan. Wat zouden bovendien Burgemeester en Wet
houders hebben kunnen doen ten aanzien van het verzoek,
dat door bewoners van het Haagwegkwartier is ingediend,
tot stichting van een openbare lagere school? In de Raads
vergadering van 13 Augustus 1928 heeft spreker medegedeeld,
dat Burgemeester en Wethouders het voornemen hadden om
den Raad voor te stellen dit verzoek in te willigen, maar dat
zij naar aanleiding van het advies van de Commissie van het
onderwijs, die die zaak te onderzoeken kreeg, ten slotte hun
standpunt wijzigden; spreker heeft hierover in de vergadering
van 13 Augustus 1928 o. m. gezegd:
»De Commissie van het onderwijs heeft naar aanleiding
van dit voorstel gezegd: wanneer Burgemeester en Wethouders
van plan zijn om in zeer korten tijd te komen met voor
stellen tot verbinding van de beide oevers, zoodat straks de
kinderen van het Haagwegkwartier zich gemakkelijk kunnen
begeven naar de Paul Krugerstraatscholen, zou het een dwaas
heid zijn reeds nu een beslissing te nemen op de aanvrage
van de bewoners van bet Haagwegkwartier. Wacht dus nog
even, mits, wat door spreker is toegezegd, groote haast wordt
gemaakt met het tot stand komen van die verbinding. Voor
deze logica van de Commissie zijn Burgemeester en Wet
houders gezwicht.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders is dus geen
voorstel om afwijzend te beschikken op het verzoek van de
Haagwegbewoners, maar om af te wachten wat het gevolg
zal zijn ten aanzien van het onderwijs voor de beide stads
kwartieren, wanneer er een behoorlijke verbinding zal zijn tot
stand gekomen."
Onder deze omstandigheden konden Burgemeester en Wet
houders toch zeker niet anders doen dan afwachten totdat de
verbinding zou zijn tot stand gekomen. Inmiddels is daaraan
ook met bekwamen spoed gewerkt; dat is geen praatje, maar
er is hard aan gewerkt en er wordt hard aan gewerkt, en als
dat niet zoo vlot gebeurt als de heeren en ook het College
wenschen, dan ligt dat aan omstandigheden, onafhankelijk
van den wil van Burgemeester en Wethouders.
Er is evenwel een zeer belangrijk verschil tusschen de
beide gevallen, die hier als parallel naast elkaar gesteld worden,
en wel nog een ander verschil dan dat, hetwelk door den
heer Meijnen is aangeroerd, n.l. dat de aanvrage van de
Christelijke Schoolvereeniging op absoluut plaatsgebrek berust,
terwijl de aanvrage van de Haagwegbewoners hierop was
gebaseerd, dat de ouders bezwaar hadden tegen den afstand,
welken hun kinderen moesten afleggen om de naastbij gelegen
school te bereiken. Was daar absoluut plaatsgebrek geweest,
dan zouden Burgemeester en Wethouders wel hebben voor
gesteld een school te stichten, maar er was plaatsruimte in
overvloed. Aangezien Burgemeester en Wethouders evenwel
toegaven, dat het voor de leerlingen eenige moeilijkheid op
leverde om naar het Morschkvvartier te komen, hebben zij
voorgesteld zoo spoedig mogelijk een verbinding over het
Galgewater te maken teneinde die moeilijkheid op te lossen.
Spreker wil nu eens iets mededeelen, dat tot nu toe aan
niemand bekend was. In denzelfden tijd, toen de bewoners van
het Haagwegkwartier een openbare school vroegen, kwam
eveneens in een verzoek aan den Raad om medewerking te
verleenen tot het oprichten van een bijzondere school in het
zelfde stadskwartier, en toen hebben Burgemeester en Wet
houders bij monde van spreker den aanvrager weten te be
wegen zijn verzoek in te trekken, omdat het onder de gegeven
omstandigheden niet noodig en niet wenschelijk was ter
plaatse een nieuwe bijzondere school op te richten. Daaruit
blijkt, hoe volkomen onjuist het is de conclusie te trekken,
dat Burgemeester en Wethouders, in tegenstelling met hun
houding tegenover het openbaar onderwijs, trachten de aan
vragen van het bijzonder onderwijs er steeds met vlag en
wimpel door te halen.
Thans staat de Raad voor een aanvrage, welke niets te
maken heeft met de kwestie, welke zich in het Haagweg
kwartier heeft voorgedaan, en als de sociaal-democraten zullen
stemmen tegen dit voorstel, waarvan zij met volkomen zeker
heid weten, dat het zal worden aangenomen en straks zal
worden uitgevoerd, dan kwalificeert spreker dat als een stelling
nemen tegen het bijzonder onderwijs.
De heer Groeneveld voegt spreker toe, dat dit niet de be
doeling is. Het frappeert spreker, dat juist de heer Groeneveld
dit zegt, terwijl deze telkens heeft gesproken over de voor-
en tegenstanders van het bijzonder onderwijs. Als de rechter
fracties haar besluiten nemen, doen zij dat niet als voor
standers van het openbaar onderwijs, maar als voorstanders
van het onderwijs in de gemeente Leiden.
De heer Groeneveld zeide, dat Burgemeester en Wethouders
noch den Raadsleden, noch het publiek voldoenden tijd geven
om kennis te nemen van de hier ter tafel gebrachte voor
stellen de heer Groeneveld is zoo verstandig geweest om
niet voor te stellen om deze zaken uit te stellen, want althans
twee van deze voorstellen vragen principiëele medewerking,
terwijl door uitstel van behandeling de wettelijke termijn
overschreden zou worden. Spreker wil niet bespreken de vraag
in het algemeen, van welk belang het is om belangrijke voor
stellen vroeger ter kennis van de leden te brengen, maar het
is spreker niet duidelijk, welk belang de Raad heeft, dat
meer speciaal deze voorstellen, die zuiver formeele aanvragen
betreffen, die alleen op wettelijke gronden geweigerd kunnen
worden, eerder te zijner kennis gebracht worden. Wanneer
door het College consciëntieus onderzocht is, of aan de wette
lijke vereischten voldaan is, kan het noch voor de leden noch