117
zen„Oommissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon (Burgerlijk
Armbestuur)".
Nu eene wijziging van het Reglement aan de orde komt,
zouden wij U op voorstel van het Burgerlijk Armbestuur in
overweging willen geven van de gelegenheid gebruik te maken,
om de verordening ook nog op enkele andere punten te herzien.
Zoo is in het nieuwe artikel 6 een regeling ten aanzien van
de uitbesteding van volwassenen in gestichten opgenomen,
eene regeling, die in de bestaande verordening ontbreekt.
Voorts is in de verordening wat meer systeem gebracht,
tengevolge waarvan enkele artikelen van plaats zijn verwis
seld, terwijl hier en daar eenige redactioneele wijzigingen
plaats vonden.
Ben aanvankelijk ingevolge den wensch van de meerder
heid van het Burgerlijk Armbestuur in artikel 14 voor
gestelde wijziging, om n.I. te bepalen, dat in den vervolge
slechts éénmaal in de maand een voltallige vergadering
behoeft plaats te hebben en dat de steunaanvragen en de
spoedeischende zaken elke week kunnen worden afgedaan
door den Voorzitter en 4 leden is achterwege gebleven, op
grond van het hierna gereleveerde.
Ten slotte een enkel woord over de door het Burgerlijk
Armbestuur geopperde vraag, of het raadzaam is het in het
bestaande artikel 15 bedoelde presentiegeld ad 1.voor
elke bijgewoonde vergadering te handhaven. Ons College
beantwoordt deze vraag ontkennend. Voor het bijwonen van
de vergaderingen van tal van andere commissies, wij wijzen
hier slechts op de Commissie van Advies voor Sociale Zaken,
wordt geen presentiegeld toegekend en wij kunnen dan ook
niet inzien, waarom voor de onderhavige commissie zulks
gehandhaafd zou dienen te blijven. In de nieuwe verordening
is dan ook het bestaande artikel 15 door ons geschrapt.
De Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen, wier
gevoelen wij over ons voorstel inwonnen, acht het blijkens
haar hierachter afgedrukt advies niet in overeenstemming
met de door Uwe Vergadering aangenomen motie-van Stralen,
om achter de woorden „Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon" tusschen haakjes toe te voegen de woorden
„Burgerlijk Armbestuur".
Deze toevoeging verdient echter zoowel volgens de meening
van ons College als van het Burgerlijk Armbestuur aan
beveling, ten einde duidelijk te doen uitkomen, dat de
Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon is de instelling
genoemd in artikel 30 der Armenwet. Zonder die toevoeging
is toch de mogelijkheid niet uitgesloten dat de Kantonrechter
bij indiening van verzoekschriften als bedoeld in artikel 65
der Armenwet (verhaal van kosten, waartoe derden ingevolge
de wet srehouden zijn) de Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon niet als zoodanig beschouwt en dat derhalve in
elk request vermeld zou moeten worden, dat de Commissie
voor Maatschappelijk Hulpbetoon te Leiden de functiën
van het Burgerlijk Armbestuur vervult.
Ter voorkoming van eventueele moeilijkheden lijkt het
ons daarom het beste de tusschen haakjes geplaatste toe
voeging in de verordening op te nemen.
Aan het door de Commissie voor de Huishoudelijke Ver
ordeningen geopperde wettelijke bezwaar tegen de aanvanke
lijk in artikel 14 voorgestelde wijziging is tegemoet gekomen,
dooi behoud van de bestaande bepaling, aangezien het
Burgerlijk Armbestuur ernstige bezwaren heeft tegen een
voorschrift, waarbij bepaald wordt, dat het bestuur steeds
iedere week in pleno moet vergaderen, in plaats van, zooals
tot nog toe, om de 14 dagen.
üp de beschouwingen betreffende het al dan niet toekennen
van een presentiegeld voor het bijwonen van de vergade
ringen, omtrent welk punt de Commissie voor de Huis
houdelijke Verordeningen verdeeld is, meenen wij niet nader
te behoeven in te gaan.
Onder verwijzing overigens naar de ter visie liggende
stukken en onder opmerking dat de afdoening van deze
aangelegenheid ook aanzienlijk is vertraagd door den brand
van het Raadhuis, bieden wij Uwe Vergadering alsnu de
navolgende verordening ter vaststelling aan:
V E R 0 R I) EN ING,
houdende reglement voor de Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon (Burgerlijk Armbestuur) te Leiden.
Taak der Commissie ten opzichte van de armenverzorging.
Artikel 1.
Door de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon
(Burgerlijk Armbestuur), hierna te noemen de Commissie,
kan ondersteuning, met uitzondering van geneeskundige
hulp, worden verleend aan hen, die zich voor ondersteuning
aanmelden en daarvoor volgens art. 28 der Armenwet in
aanmerking komen.
Artikel 2.
Het onderzoek, dat aan eene ondersteuning moet vooraf
gaan, de uitreiking van de ondersteuning en het toezicht
op de ondersteunden zijn opgedragen aan de Commissie,
die omtrent de ondersteuning beslist.
Zij kan zich in het onderzoek, de uitreiking en het toe
zicht doen bijstaan door daartoe overeenkomstig de artikelen
15 en 19 van dit reglement aangewezen of te benoemen
personen, terwijl voor het onderzoek gebruik gemaakt kan
worden van den inlichtingendienst van den Armenraad.
Artikel 3.
In gevallen, waarin het verstrekken van ondersteuning
niet zonder gevaar voor het leven of de gezondheid van
den arme kan worden uitgesteld, kan de Voorzitter, of die
hem vervangt, eene voorloopige ondersteuning verleenen,
om in de meest dringende behoeften te voorzien.
Hij doet van die ondersteuning in de eerstvolgende ver
gadering mededeeling aan de Commissie.
Artikel 4.
Indien de arme, die van de Commissie ondersteuning ont
vangt, ook door een andere instelling van weldadigheid wordt
ondersteund, kan bij uitzondering de uitreiking van de onder
steuning en het toezicht op den ondersteunde, naar gelang
van omstandigheden, worden overgelaten aan de andere
instelling, dan wel mede namens die instelling door de
Commissie geschieden.
Artikel 5.
Bij en gedurende de uitbesteding van pleegkinderen in
een gezin, hetzij in- of buiten de gemeente, overtuigt de
Commissie zich dat het gezin en zijn omgeving aan de
volgende eischen voldoet:
Het gezin moet zijn rein en zindelijk, zoowel wat de woning
als de leden van het gezin betreft.
Aan het pleegkind moet een behoorlijke slaapplaats met
afzonderlijk bed worden verstrekt.
Genees- en heelkundige hulp moet spoedig te verkrijgen
zijn; gelegenheid tot geneeskundige verpleging mag niet
ontbreken.
De pleegouders moeten den waarborg bieden, dat het
pleegkind passend schoolonderwijs ontvangt; oudere kinderen
behooren vak- en vervolgonderwijs te genieten.
Het pleegkind mag met lichte huiselijke bezigheden worden
belast, mits deze zijn krachten niet te boven gaan. Het mag
in geen geval arbeid verrichten, gelijkstaande met arbeid
in loondienst.
Het gezin moet zooveel mogelijk zijn van dezelfde gods
dienstige gezindte als waartoe het pleegkind of zijne ouders
behooren.
Het toezicht op uitbestede personen geschiedt door bezoek
aan hunne woningen.
Het bezoek aan meerderjarige personen heeft plaats ten
minste éénmaal om de drie maanden, dat aan minderjarige
personen éénmaal en, zoo noodig, meerdere malen per maand.
Artikel 6.
Bij en gedurende de uitbesteding van ondersteunden in
gestichten, hetzij in of buiten de gemeente, overtuigt de
Commissie zich, dat deze gestichten in een behoorlijke ver
pleging der ondersteunden voorzien.
Het gesticht moet zooveel mogelijk staan op denzelfden
godsdienstigen grondslag, als waartoe de ondersteunden be
hooren.
Het toezicht op de verpleging geschiedt door bezoek van
2 leden aan de gestichten. In de maand Januari van elk
jaar wordt daartoe door den Voorzitter een viertal com
missies van twee leden benoemd. Aan elke commissie wordt,
naar een vastgesteld rooster, een aantal gestichten ter
controleering aangewezen. Zij brengen van hunne be
vindingen in de eerstvolgende vergadering der Commissie
verslag uit.
Van de samenstelling der Commissie.
Artikel 7.
De Commissie bestaat uit 9 leden; zij moeten zijn inge
zetenen der gemeente Leiden en den ouderdom van 25 jaren
hebben bereikt.
Jaarlijks vóór 1 December wijzen Burgemeester en Wet
houders een lid van hun College als Voorzitter aan. De
overige acht leden worden voor den tijd van vier jaren door
den Gemeenteraad benoemd.