GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 105 INOEKOKES STUKKEN. H°. 186. Leiden, 21 October 1929. Hiernevens doen wij U toekomen de memorie van toelichting op de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1930; de begrooting zelve, welke uitsluitend cijfers bevat, die alle ook in de toelichting voorkomen, volgt zoo spoedig mogelijk. Het zal Uwe Vergadering ongetwijfeld voldoening geven, dat ondanks den brand van het Stadhuis, de begrooting slechts ongeveer 11 maand na den wettelijken termijn verschijnt. Hu dit, mede dank zij groote krachtsinspanning van de be trokken ambtenaren, mogelijk is gebleken zouden wij het zeer op prijs stellen, indien ook de verdere behandeling van de begrooting zooveel mogelijk werd bespoedigd. Wij houden ons verzekerd, dat Uwe Vergadering eenzelfden wensch koestert, en bij de schriftelijke en mondelinge behandeling zooveel als maar eenigszins mogelijk is, kortheid zal betrachten. Ons College neemt zich voor, om met name bij de beant woording van het Sectieverslag op reeds vroeger te berde gebrachte zaken, waaromtrent onze opvatting voldoende bekend is, niet in te gaan of te volstaan met een enkele ver wijzing naar de plaatsen, waar zij werden behandeldvragen, die nieuwe gezichtspunten openen, zullen wij evenals vroeger met de noodige zorg beantwoorden, doch om den verloren tijd zooveel mogelijk in te halen, zullen wij ons in den omvang van het antwoord nog meer dan vroeger beperken. Ook ditmaal is de begrooting weder opgemaakt in dien zin, dat bij de ramingen geen rekening is gehouden met ontvangsten en uitgaven betreffende vroegere dienstenhet resultaat is geweest, dat een sluitende begrooting werd verkregen, zoodat thans, in tegenstelling met de begrooting van het loopende jaar, die sloot met een tekort van rond 161.000. geen beroep op het batig saldo van een vorigen dienst of, wat op hetzelfde neerkomt, op de Algemeene Eeserve, behoefde te worden gedaan. Deze vooruitgang is voornamelijk te danken aan een stijging- van de opbrengst van de gemeentelijke inkomstenbelasting en eenige andere belastingen, aan een daling van de kwade posten in de directe belastingen, aan een vermindering van de kosten van ondersteuning van werkloozen en aan een voortdurend streven naar bezuiniging bij ons College. Bij de vaststelling van het vermenigvuldigingscijfer der gemeentelijke inkomstenbelasting voor het belastingjaar 1929/1930 (Ingek. Stukken Ho. 70) werd een opbrengst geraamd van 1.892.000.n.l. 1.925.000.verminderd met de op 33.000.geraamde kosten van de in dat belasting jaar ingegane belastingverlaging, waartoe was besloten in de raadsvergadering van 4 Maart 1929. Deze raming ge schiedde in aansluiting aan de opgave van het Eijk van de werkelijke opbrengst over het belastingjaar 1927/1928, die 1.924.264.20 zou hebben bedragen. Intusschen bleek volgens nader van het Eijk ontvangen opgave, dat de werkelijke opbrengst van het belastingjaar 1927/1928 niet 1.924.264.20, maar 1.951.336.35 of 27072.— meer bedroeg, terwijl de uitkomst van het belastingjaar 1928/1929, die daarna nog te onzer kennis kwam, een stijging van de opbrengst tot 1.982.479.95 te zien gaf. In plaats van een opbrengst van 1.892.000.mag dus voor de belasting jaren 1929/1930 en 1930/1931 een opbrengst van rond ƒ1.982.500.ƒ33.000.ƒ1.949.500.tot basis worden genomen. Bleef voor het belastingjaar 1930/1931 het vermenig vuldigingscijfer op 0.9 gehandhaafd en zouden de kosten der in de maand Maart van dit jaar vastgestelde belasting verlaging uit de Algemeene Eeserve worden bestreden, het geen bij gebleken noodzakelijkheid in het voornemen lag, dan zou een hoogere ontvangst van ruim 84.500.boven de raming van 1929 ad 1.936.160.kunnen worden uit getrokken. Het evenwicht tusschen de ontvangsten en uitgaven werd intusschen bereikt zonder dat de Algemeene Eeserve voor de kosten der belastingverlaging behoefde te worden aan gesproken. De inkomstenbelasting heeft dus wel belangrijken invloed uitgeoefend bij het verkrijgen van een sluitende begrooting, terwijl uiteraard ook de uitkomsten van 1929 in dit opzicht aanzienlijk gunstiger zullen zijn, dan bij de vaststelling van het vermenigvuldigingscijfer in Mei j.l. werd verwacht. Wij komen op deze belasting hieronder nog nader terug. De werkloozensteun is, dank zij de algemeene verbetering- in den economischen toestand, die ongetwijfeld valt waar te nemen, weder aanzienlijk lager kunnen worden geraamd, n.l. van 115.000.op 75.000.intusschen is hierbij in aanmerking te nemen, dat onder dit bedrag niet is begrepen de subsidie van rijk en gemeente in de werkverschaffingsloonen van de Leidsche Hout ten bedrage van 26.000.waarvan de helft ten laste van de gemeente komt. Het voor rekening van de gemeente blijvende bedrag van 13.000.is, evenals binnenkort zal worden voorgesteld ten aanzien van het aan deel voor 1929, uit het „Fonds voor Stadsverbetering, Werk verschaffing en andere Sociale doeleinden", geput. Is dit resultaat der ontwerp-begrooting 1930 niet onbe vredigend, tot tevredenheid stemt zeker ook de uitkomst van den dienst 1928. Terwijl de begrooting sloot met een tekort van 296.552.eindigde het dienstjaar met een zuiver exploitatie-saldo van 157.244.69J, hetgeen een ver schil vormt van 453.796.69J. Het uit vroegere diensten aan 1928 ten goede gekomen bedrag van 292.976. 78-| (dat in verband met latere regeling op dien dienst van nog te betalen en te ontvangen bedragen eenigszins afwijkt van het aanvankelijk ter dekking van het begrootingstekort geraamde bedrag van 296.552.kon dus niet slechts worden behouden, doch bovendien komt nog een niet onbeduidend overschot op den dienst 1928 zelf vrij, vormende tezamen het bruto-exploitatie-saldo van den geheelen dienst (met inbegrip van Hoofdstuk I) ad 450.221.48. Ha de uiteenzetting in zake de rekening 1928 in de Ingek. Stukken no. 173 onthouden wij ons van verdere beschouwingen over dat jaar, ten einde niet in herhaling te treden. Alleen zij nog in herinnering gebracht, dat tegenover dit resultaat van 1928 de diensten 1926 en 1927 respectievelijk een zuiver nadeelig exploitatie-saldo van 386.166.66 en een zuiver batig exploitatiesaldo van 48.905.19| opleverden. Al valt van den dienst 1929 thans nog zeer weinig te zeggen, goede hoop bestaat, dat deze dienst zich zal bedruipen, en dat mitsdien het bedrag van rond 161.000.waarover ten behoeve van de begrooting werd beschikt, eveneens weder zal terugkeeren. Er is dus onmiskenbaar een geleidelijke verbetering waar te nemen. Desniettemin moeten wij met nadruk waarschuwen tegen al te optimistische gevolgtrekkingen uit dit verloop van de laatste jaren ten opzichte van de toekomst. Wanneer wij ons toch rekenschap geven van de oorzaken van deze verbetering, dan blijkt^ dat deze gezocht moet worden in factoren, die niet alle van blijvenden aard kunnen worden geacht, terwijl daartegenover een groep uitgaven de neiging tot voortdurende stijging vertoont. Van de factoren, die tot verbetering hebben geleid, moet in de eerste plaats worden genoemd de inkomstenbelasting, die dringend om verlaging vraagt. In belangrijke mate heeft vervolgens de toeneming van de winst der Lichtfabrieken in den loop der jaren aan de ver sterking van de inkomsten medegewerkt, doch het vorige jaar reeds schreven wij, dat de winsten der bedrijven tot het uiterste zijn opgevoerd en dat het niet goed was te achten, in weerwil van de sterke positie der bedrijven, speciaal van de Lichtfabrieken, op de verwachting van een verdere toe neming te steunen. Dat deze waarschuwing niet ten onrechte werd geuit, wordt bevestigd door de raming van de winst der Lichtfabrieken voor 1930. Over 1928 bedroeg de winst van de gasfabriek 300.817.52 en die van de electriciteits- fabriek 530.649.05, tegenover een raming van resp. 211.000.en 396.700.In totaal werd dus 223.766.57 meer ontvangen. Terwijl nu voor 1929 werd uitgetrokken een winst van 328.855.voor de gasfabriek en van 520.290. voor de electriciteitsfabriek, d. i. tezamen 849.145.wijst de begrooting der Lichtfabrieken voor 1930 slechts een winst aan van resp. ƒ248.165.en 563.900.of samen 812.065. Tegenover een vooruitgang van de electriciteitsfabriek met 43.610.valt dus een achteruitgang van de gasfabriek waar te nemen, die niet slechts de stijging bij haar zuster- afdeeling ongedaan maakt, maar de totale winst in vergelijking met de begrooting voor 1929 zelfs met 37.080.doet dalen. En hoewel een en ander in geen enkel opzicht het vertrouwen in de positie van het gas behoeft te verzwakken, wordt hier door wel geïllustreerd, dat men maar niet op immer stijgende winsten kan rekenen. Ook het Openbaar Slachthuis is hier van een voorbeeld; zij het ook, dat voor het bedrijf in zijn geheel een gelijke winst als in 1929 kan worden verwacht, de begrooting der Ijsfabriek wijst een verlies aan van bijna 3.800.tegen een winst van 13.200.voor 1929. De kosten van werkloozensteun zullen naar wij hopen, de daling voortzetten, doch men is hierbij in belangrijke mate afhankelijk van de verdere ontwikkeling van den econo mischen toestand. Maar, zal men ons wellicht tegemoet voeren, de nieuwe wet op de financiëele verhouding tusschen het Eijk en de gemeenten opent toch goede vooruitzichten voor Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 1