MAANDAG 30 SEPTEMBER 1929. 189 zou zijn. Dit voorstel is dus niet geboren uit een zakelijk in zicht van den heer de Reede, maar uit een wrijving tus- schen den heer de Reede en den heer Goslinga. Daar kan de Raad echter moeilijk over stemmen en daarom zou spreker den heer de Reede willen voorstellen op die psychologische basis geen voorstel aan den Raad te doen. De heer de Reede heeft zijn standpunt zakelijk verdedigd en spreker ziet ook niet in, waarom de heer Goslinga boos werd, maar dit neemt niet weg, dat hij van oordeel is, dat er geen voorstel moet komen. Het stemmen over dit voorstel zou te veel den schijn hebben van partij kiezen tusschen twee debaters: de heeren de Reede en Goslinga. Spreker geeft daarom in overweging terug te keeren tot het eenmaal ingenomen standpunt. Boven dien betreft het een zeer ingewikkelde zaak, waarover niet ieder Raadslid, ook spreker niet, een definitief oordeel kan uitspreken. De heer de Reede zal zijn medeleden dan niet voor het feit stellen partij te moeten kiezen tusschen hem en het College, maar hij moet toch ernstig protesteeren tegen de manier van debatteeren van den heer Goslinga. De fout is aan den kant van den heer Goslinga. Spreker is zeer ge moedelijk gebleven, maar indien deze Wethouder zoo slecht tegen zakelijke critiek kan, moet hij ook verwachten, dat spreker uit zijn humeur raakt. De heer Goslinga moet op zijn beurt protesteeren tegen het optreden van den heer de Reede. De heer de Reede voegt spreker toe, dat hij niet verder over de zaak wil praten. Spreker zegt, dat hij den heer de Reede heeft gesommeerd om aan te toonen, dat aanneming van dit voorstel afsneed de mogelijkheid, door den heer de Reede voorgesteld, ten aanzien van de tegoedschrijving door den gewonen dienst aan het Stadhuisfonds. Dat is in geen enkel opzicht het geval. De heer de Reede heeft dat voort durend bestreden en toen heeft spreker hem gevraagd dat eens aan te toonen. Er is eigenlijk geen verschil, maar de heer de Reede wil vandaag nu eenmaal zijn zin hebben, anders stelt hij uit. Spreker begrijpt niet, waarom hij het College contrarieert en zegt, dat spreker de zaak omdraait. Spreker wil een begrootingspost hebben, waarop hij de zaak kan financieren. De heer de Reede zegt, dat bij hem geen sprake is van wantrouwen in het College van Burgemeester en Wethouders, want de toezegging was gedaan en spreker heeft aangenomen, dat zij naar behooren zou worden nagekomen. Waarom het gaat is, dat hier besluiten worden genomen, welke niet ge nomen behoefden te worden, omdat er geen dringende reden voor was. De heer Schüller dankt den Wethouder voor diens ant woord en wijst er op, dat de vergissing niet aan zijn kant is, omdat alleen een overzicht is gegeven van de kosten van den steiger en de schutting, niet van de andere zaken, welke de Wethouder thans mededeelt. Verder spreekt hij zijn verwondering er over uit, dat de heer van Es thans in alle talen zwijgt, terwijl hij in de Raads vergadering van 25 Maart op het toen genoemde bedrag van f 4000.aanmerking heeft gemaakt. De heer Kooistra zegt naar aanleiding van de mededeeling van den heer Goslinga, dat het nazien van de rekening plaats heeft na afloop van het boekjaar, dat deze post een bijzondere is, niet een post zooals een begrootingspost, welke tevoren wordt beredeneerd. Spreker had gaarne willen onderzoeken op welke wijze deze uitgaven zijn geschied, maar dat is hem door die verwijzing naar het einde van het boekjaar onmogelijk gemaakt. De Raadsleden moeten zulk een post toch kunnen controleeren, als zij willen. Aan het einde van het boekjaar heeft dat geen zin meer, want dan is er anderhalf jaar over heen gegaan. Als in een post van 176.000.— een bedrag van 35.731.voor meubilair voorkomt, mogen de Raads leden toch wel eens weten hoe dat geld is besteed, als zij nieuwsgierig daarnaar zijn. Er wordt wel gezegd, dat het niet kan, maar de kluis van den Gemeente-ontvanger is toch niet zoo, dat zij niet open gemaakt kan worden. Men kan daar heel goed de stukken uithalen, wanneer men deze wenscht te zien. Er is geld uitgegeven en spreker wil zien waaraan. Nu kan men zeggen: dat mag niet, of: dat kan niet, maar daarmede neemt hij geen genoegen. De heer Goslinga doet den heer Kooistra opmerken, dat de Raad een bedrag voteert, terwijl hij een repressief toezicht heeft op het besteden van gelden van een begrooting van 8 millioen. De stukken zijn in handen van den Gemeente ontvanger, den penningmeester van de stad, en daaraan kunnen Burgemeester en Wethouders niets doen. De heer Kooistra zegt, dat de Gemeente-ontvanger toch niet op de stukken zit. De heer Goslinga herhaalt, dat de stukken bij den Gemeente ontvanger zijn en dat Burgemeester en Wethouders ze niet weg kunnen halen. De heer Kooistra heeft het recht om iets van die stukken te weten, maar niet alleen hij, doch ook 32 anderen. Het zijn echter bewijsstukken van den Gemeente ontvanger en die geeft hij niet uit handen, evenmin als het geld. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De Voorzitter geeft het woord aan den heer Heemskerk, die het hem gevraagd heeft. De heer Heemskerk zegt, dat het College en de meeste Raadsleden wel reeds zullen weten, dat hij met ingang van 14 October in een gemeentebetrekking wordt geplaatst. Waar hij nu vermoedt, dat dit de laatste vergadering is voor 14 October en het aanvaarden van een gemeenteambt niet ver- eenigbaar is met het Raadslidmaatschap, wenschte hij een enkel woord tot den Raad te spreken. Een groote schaduw zijde van het aanvaarden van die betrekking is voor hem het verlies van het Raadslidmaatschap. Hij heeft gedurende 11 jaar in den Raad gezeten en heeft getracht om, zoover zulks in zijn vermogen lag, de belangen van de gemeente te dienen. Thans zal hij trachten op andere wijze die belangen te dienen. In die 11 jaar heeft spreker heel wat woorden met mede- en tegenstanders moeten wisselen in den Raad, en in de debatten zijn misschien ook wel eens onaangename oogen- blikken geslopen, hoewel hij niet gelooft zich er persoonlijk veel aan schuldig te hebben gemaakt. Dit neemt niet weg, dat deze tijd voor hem een van de aangenaamste is geweest. Bij al het vuur van politieke debatten heeft hij toch altijd gemeend bij alle Raadsleden te ontmoeten een persoonlijke waardeering en hij heeft zelf ook altijd persoonlijke waar deering geschonken aan elk der Raadsleden. Het spijt hem daarom, dat hij zijn plaats in den Raad moet verlaten. Hij hoopt ten slotte, dat het Burgemeester en Wethouders en den Raadsleden wel moge gaan en dat zij nog lang onder Gods zegen mogen arbeiden tot heil van de gemeente Leiden. Teekenen van instemming.) De Voorzitter zegt zeker namens den Raad te spreken, als hij verklaart, dat de mededeeling, welke de beer Heems kerk heeft gedaan, met leedwezen is vernomen. Het is te be grijpen, dat de heer Heemskerk een betrekking, welke hem lief is geworden, noode verlaat. Elf jaar heeft hij het lidmaat schap van den Raad met eere vervuld. Hij had altijd het oor der vergadering. Vooral over sociale zaken liet hij gaarne zijn licht schijnen. Al zijn medeleden, ook al waren zij van verschillende partijen en opvattingen, hebben gewaardeerd zijn ridderlijk optreden en de juiste wijze, waarop hij zijn meening steeds naar voren bracht. Spreker herhaalt, dat het allen spijt, dat de heer Heemskerk als Raadslid heengaat, maar zij moeten de reden eerbiedigen, welke hem daartoe noopt. Waar hij de gemeente niet gaat verlaten, hoopt het gemeentebestuur ook op andere wijze van zijn kennis, kunde en toewijding te kunnen gebruik maken. Namens Burgemeester en Wethouders en vooral ook namens den Raad dankt spreker hem voor hetgeen hij gedurende 11 jaren in het belang van Leiden heeft gedaan. (Teekenen van instemming.) De Voorzitter vraagt, of een der leden thans nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer van Es zegt, dat ten onrechte in enkele bladen is aangekondigd, dat door hem een interpellatie zou worden gehouden in verband met het doorgaan van de feesten op 3 October. Als hij dat voornemen had gehad, zou hij het anders hebben aangelegd, maar waar in de plaatselijke bladen is medegedeeld, dat het College na ernstige overweging en na bestudeering van ingeleverde rapporten heeft besloten aan de 3-October-Vereeniging geen moeilijkheden in den weg te leggen met het oog op de 3-Octoberviering, acht spreker het wel gewenscht, dat bij monde van den Voorzitter door Burgemeester en Wethouders eenige mededeelingen worden gedaan omtrent de overwegingen, welke hen tot dat besluit hebben geleid. De Voorzitter antwoordt, dat de Raadsleden zullen be grijpen, dat ditmaal de 3 October-viering voor het College niet alleen een punt van overweging, maar ook van zorg is geweest. Toen de Voorzitter een maand geleden op reis ging, heeft spreker onmiddellijk met den Directeur van den Genees kundigen Dienst overleg gepleegd over de vraag, hoe het stond met de 3 October-viering in verband met het heerschen van de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 13