MAANDAG 30 SEPTEMBER 1929.
187
Nu heeft de Secretaris spreker met alle mogelijke welwillend
heid ontvangen en hij heeft ook het Grootboek ingezien, maar
daar staat niet alles in zooals hij het wilde hebben, n.l. volgens
rekening. Spreker zal niet tegen het voorstel stemmen, maar
hij hoopt, dat, wanneer er weer dergelijke groote uitgaven
gedaan worden, men de rekeningen zal kunnen inzien.
De heer de Reede zegt, dat het hem genoegen doet te
kunnen constateeren, dat de verschillende vernieuwingen en
voorzieningen, die Burgemeester en Wethouders hebben moeten
treffen in verband met den brand van het oude en mooie
Stadhuis, sterk den indruk vestigen van groote soberheid en
van sterk doorgevoerde zuinigheid. In sommige opzichten is
zelfs die soberheid en zuinigheid wat ver doorgevoerd. In een
gebouw, dat voor 5 of 6 jaar in gebruik zal zijn, valt het op,
als het behangselpapiertje meer op grond papier lijkt, dan op
een behoorlijk, eenvoudig behangselpapier. Men zou kunnen
zeggen, dat er minder dan het noodzakelijke aan ten koste
is gelegd. Ook ziet men geen weelde wat de meubels betreft,
hoewel zij behoorlijk zijn en straks weer gebruikt kunnen
worden. In het oude Raadhuis zag men zelden behoorlijke
meubelstukken, alleen in de staatsievertrekken, maar bij de
ambtenaren zag het er sjofel en armoedig uit. In dit opzicht
heeft de brand geen ondienst gedaan door die dingen op te
ruimen, want de huisvesting en de meubileering waren meer
dan slecht.
Sprekers bezwaren gelden alleen de manier, waarop het
bedrag, dat thans aangevraagd wordt, zal worden gefinancierd.
Er is ook geheel over het hoofd gezien, dat er nog meer te
regelen valt dan volgens dit voorstel het geval is. De zaak
is hiermede niet geregeld, want slechts een klein deel van de
financiën betreffende den stadhuisbrand wordt nu geregeld.
Er is b.v. nog een leeningsschuld van ƒ186,952.op Hoofd
stuk II en een bedrag, nog niet in de leening opgenomen, van
ruim ƒ94.100.—. Die beide bedragen zijn vroeger uitgegeven
voor aanschaffingen, die door den brand zijn vernietigd en
daar mag wel het een en ander over gezegd worden, want
die twee posten staan absoluut en ten volle tegenover de uit
gekeerde verzekeringssom.
Tenslotte is er nog het crediet, dat Burgemeester en Wet
houders hebben gekregen voor de verbouwing van verschil
lende kamers in het Stadhuis en dat gedeeltelijk is verwerkt
en waarover ook wordt gezwegen.
Sprekers grootste bezwaar is, dat Burgemeester en Wet
houders zelf constateeren, dat de uitgaven zijn gedaan voor
een blijvend en een niet blijvend gedeelte, en dat zij het niet
blijvend gedeelte willen afschrijven op een kapitaalspost. Nu
verklaart het College zich wel bereid om bij de samenstelling
van de volgende begrooting zich op dit punt nader te beraden,
maar daarmede wordt een allerongelukkigste figuur in de
gemeente-administratie ingevoerd, want, als de Raad een
voorstel heeft aangenomen, hebben Burgemeester en Wet
houders dat uit te voeren en is de tijd van beraden voorbij.
Met de beste bedoeling stellen Burgemeester en Wethouders
dat voor en spreker begrijpt, dat de niet-voltalligheid van het
College daaraan eenige schuld heeft, maar toch geeft hij aan
het College in overweging zich eerst te beraden en de be
slissing over deze financiering zoolang aan te houden. Als men
beslist, financiert men en waarom zal men financieren, als
beraad nog noodig is? Burgemeester en Wethouders hebben
den Raad kennis gegeven van de uitgaven, welke verband
houden met den stadhuisbrand, en de Raad is daar dank
baar voor, maar de afwikkeling heeft geen directen haast,
omdat de rekeningen reeds zijn betaald, en daarom geeft
spreker in overweging de opneming in de begrooting aan te
houden, totdat Burgemeester en Wethouders hun meening
over het karakter der uitgaven hebben vastgesteld err de Raad
er zijn oordeel over zal kunnen uitspreken.
De heer van Eck sluit zich aan bij het oordeel, dat de
Commissie van Financiën heeft geveld over de wijze, waarop
de uitgaven voor zaken van niet blijvende waarde moeten
worden gefinancierd. Het lijkt hem niet gewenscht om die
uitgaven ten laste te doen komen van hetgeen de gemeente
van de assurantie-maatschappij vergoed krijgt. Als eenmaal
moet worden begonnen met het bijeenbrengen van de gelden
voor een nieuw stadhuis, zullen de aanwezige gelden niet
toereikend blijken te zijn en zullen er voor de gemeente
moeilijke jaren aanbreken. Uit een oogpunt van een voor
zichtig financiëel beheer lijkt het ook spreker gewenscht om,
alvorens men begint den nieuwbouw te financieren, te zorgen,
dat die ƒ110.000.zijn verrekend.
Spreker sluit zich aan bij den aandrang, door den heer
de Reede namens de Commissie van Financiën uitgeoefend,
om die uitgaven op andere wijze te financieren dan Burge
meester en Wethouders voorstellen. De Raad komt in een
eenigszins moeilijke positie. Burgemeester en Wethouders
stellen voor de financiering op een bepaalde wijze te doen
plaats hebben, maar doen daarnaast de toezegging, dat zij bij
de samenstelling van de begrooting zullen overwegen om aan
het verlangen van de Commissie van Financiën tegemoet te
komen. Spreker vraagt, of men dan niet twee verschillende
standpunten krijgt. Hij zou wenschen, dat de Raad, dit voorstel
aannemende, het standpunt handhaafde, opdat Burgemeester
en Wethouders zich niet op de aanneming van dit voorstel
zouden kunnen beroepen om op den ingeslagen weg voort te
gaan, en dat dus de reserve werd gemaakt, dat bij de vast
stelling van de begrooting definitief moet worden uitgemaakt
hoe die ƒ110.000.moet worden gevonden.
De heer Splinter zegt, dat, zooals hij reeds in een vorige
vergadering heeft gezegd, de steiger 4600 heeft gekost; de
overblijvende 2400 zijn noodig geweest voor verschillende
werkzaamheden, welke onmiddellijk na den brand moesten
gebeuren, o.a. het schoren en waar noodig het omverhalen
van verschillende gevels en het maken van de schuttingen
aan Breestraat en Vischmarkt. Spreker moet toegeven gezegd
te hebben, dat het hout ongeveer zijn waarde zou behouden
bij het nazien van de verschillende posten heeft spreker er
niet aan gedacht hiervoor een post uit te trekken van blijvende
waarde.
De heer Goslinga kan den heer Kooistra antwoorden, dat
de rekeningen werkelijk in de kluis zitten, bevestigd aan de
mandaten. Het zijn de bewijsstukken van den Gemeente
ontvanger en Burgemeester en Wethouders kunnen die stukken
niet bij hem vandaan halen. Indien echter de rekening over
1929 aan den Raad wordt voorgelegd, zullen alle kwitantie's
en rekeningen in de Leeskamer ter visie worden gelegd, opdat
de Raadsleden er kennis van kunnen riemen. Indien men be
treffende deze zaak bepaalde inlichtingen wenscht, dan zijn
Burgemeester en Wethouders natuurlijk bereid die te geven,
daar er niets te verzwijgen is, doch de Raadsleden zien nooit
in den loop van het jaar de facturen van aan de gemeente
geleverde goederen, doch pas wanneer de gemeenterekening
wordt overgelegd. Indien men over een of ander onderdeel van
de gemeente-administratie inlichtingen verlangt van Burge
meester en Wethouders, dan bestaat daartegen geen bezwaar,
doch men moet het niet voorstellen alsof Burgemeester en
Wethouders zulks niet willen. De Gemeente-ontvanger is een
comptabel ambtenaar en nu weet spreker niet of hij krachtens
zijn instructie Raadsleden inlichtingen mag verschaften.
Het doet spreker genoegen, dat de heeren Kooistra en de
Reede zeiden, dat de inrichting van de gebouwen sober is
en de noodige zuinigheid is betracht. Dat is een pluim op
den hoed van Burgemeester en Wethouders, welke zij gaarne
accepteeren, daar er met betrekking tot die gebouwen wel
eens verkeerde geruchten door de stad hebben geloopen en
het is goed, dat thans op een officiëele plaats wordt gezegd,
dat gen zuinig beheer gevoerd is.
De heer de Reede heeft gezegd, dat er nog heel wat meer
te regelen was, daar er b.v. een leeningschuld van 186925.
of Hoofdstuk II was en een niet in de leening opgenomen
post van ongeveer 94000.Spreker merkt echter op, dat er
tegenover staat het bezit, dat men heeft in het Stadhuisfonds
en de gelden van de assurantie. Vóór den brand bezat de
gemeente het Raadhuis, maar nu het geld. Spreker begrijpt
niet wat daaraan te regelen is. Misschien kan hetgeen de
heer de Reede naarvoren bracht tot uiting komen in een
commerciëele boekhouding, maar spreker zou niet weten hoe
dit in de gemeenteboekhouding tot uiting te brengen, want
als men die 194000.afvoert, dan moet men tevens de
leeningschuld er mede verminderen. Dat gaat echter niet.
Gesteld, dat men voor dit doel een speciale leening had
loopen, dan zou men die kunnen delgen, maar dit geld zit
in verschillende leeningen verspreid. Had er een leening ge
loopen van 6 of 5| die amortiseerbaar was, dan zouden
Burgemeester en Wethouders het geld van den stadhuisbrand
hebben gebruikt om dat geld af te lossen, want dan bracht
het 5| of 6 op, maar de gemeente heeft slechts niet
amortiseerbare leeningen van 6 °/o loopen en verder alleen
leeningen van 4Van het geld van den stadhuisbrand
maakt de gemeente 5 zoodat het voor haar voordeeliger is
geen geld af te lossen en dat geld uit te zetten.
Verder sprak de heer de Reede van het aan Burgemeester
en Wethouders verleende crediet voor de verbouwing van
het stadhuis. Nagegaan wordt wat op 1 Januari van dat
crediet was uitgegeven, maar verder niets, want aan het
stadhuis wordt niets meer verbouwd. Die post vervalt auto
matisch. Na 30 Juni kuunen er immers geen wijzigingen van
de begrooting over 't afgeloopen jaar meer worden ingediend.
Die post is voor een bedrag van 10000.gebruikt en verder
is hij vervallen. Dat daarvoor een afzonderlijke regeling zou
moeten worden getroffen, ziet spreker niet in.
Verder maakte de heer de Reede de opmerking, dat uit
gaven voor zaken, die geen blijvende waarde hebben, op een
kapitaalspost worden afgeschreven. Burgemeester en Wet
houders kunnen niet anders doen dan hetgeen die zaken