142
MAANDAG 5 AUGUSTUS 1929.
voor sociale dtjeleinden en stadsverbetering, zoodat de be
stemming van het geld in elk geval eenigszins verwant is
met zijn herkomst.
De heer Goslinga acht het denkbeeld van den heer Romijn
wel de moeite van het overwegen waard. Men vergete echter niet,
dat de gemeente herhaaldelijk subsidie aan deze vereeniging
heeft gegeven om haar in staat te stellen de 3% rente uit
te betalen, zoodat de gemeente wel eenig risico heeft ge-
loopen. Het is dus niet onbillijk, wanneer het geringe batig
saldo in de gemeentekas wordt gestort. Het zal de vereeniging
weinig baten, wanneer dit bedrag in een fonds wordt gestort.
Het denkbeeld van den heer Romijn zou slechts verwezen
lijkt kunnen worden, wanneer er een wijziging kwam in de
financiëele verhouding tusschen deze vereeniging en de ge
meente, in dien zin, dat de gemeente niet verplicht was het
eventueele tekort bij te passen. Burgemeester en Wethouders
zouden dan afstand willen doen van het recht het batig saldo
te incasseeren. Het gaat niet aan te zeggen, dat het niet goed
is het batig saldo van de vereeniging in ontvangst te nemen,
terwijl men het vorige jaar er geen bezwaar tegen maakte,
dat de gemeente 1600.subsidie gaf om de vereeniging in
staat te stellen 3 rente uit te betalen.
De heer Romijn gelooft, dat men ad calendas graecas kan
wachten, vóór het denkbeeld van den heer Goslinga omtrent
de financiëele verhouding tusschen deze vereeniging en de
gemeente is verwezenlijkt. Het spreekt vanzelf, dat de ge
meente niet meer de winst van de vereeniging mag opstrijken,
zoodra zij ophoudt met de tekorten bij te passen.
Men moet in deze zaak van het standpunt uitgaan, dat
de bevordering van den bouw van werkmanswoningen een
sociale maatregel is. De gemeente heeft in den aanvang niet
het vooruitzicht gehad winst te zullen maken, en is zich
zeer goed bewust geweest, dat de kans op verlies grooter
was dan de kans op winst; maar ook, dat het doel, hetwelk
door de vereeniging wordt beoogd, het brengen van offers
waard was.
Indien door het loffelijk beheer der vereeniging de exploi
tatie een batig saldo oplevert, ligt het in het besluit, om
deze instelling te helpen en ter wille te zijn, opgesloten, dat
de batige saldi in denzelfden geest een bestemming krijgen.
Spreker hoopt, dat de Wethouder in elk geval een oplossing
zal weten te vinden, die beide partijen bevredigt.
De heer Goslinga zegt, dat het geld een zeer goede be
stemming krijgt, wanneer het in de gemeentekas wordt ge
stort. De gemeente kan zich er niet mee vereenigen, dat zij
wel aansprakelijk wordt gesteld voor de verliezen der vereeni
ging, maar geen aandeel krijgt in de winsten.
Spreker kan zich dan ook niet vereenigen met de meening
van den heer Romijn. Indien deze een desbetreffend voorstel
indient, zullen Burgemeester en Wethouders daarover prae-
advies uitbrengen, waarop niet ad calendas graecas behoeft
te worden gewacht.
De heer Spendel is het volkomen met den Wethouder eens.
Meermalen is het tekort op de exploitatie door de gemeente
aangevuld, om 3 rente te kunnen uitbetalen en het is
rationeel, dat een eventueel batig saldo terugvloeit in de ge
meentekas. Nu wil de heer Romijn dit batige saldo storten
in het fonds voor sociale doeleinden en stadsverbetering, maar
dat is een apart fonds, dat gevormd wordt uit de winsten, die
boven de geraamde winst uitkomen. Het is het beste, dat de
gemaakte winst in de gemeentekas komt, waaruit vroeger de
tekorten ook bijgepast zijn en spreker moet zich verzetten
tegen storting in het fonds voor sociale doeleinden.
Wordt zonder hoofdelijke stemming tot goedkeuring van
deze stukken besloten, met dien verstande, dat als batig
saldo, na aftrek van 3% dividend, in de gemeentekas moet
worden gestort een bedrag van ƒ694.53.
(De heer Groeneveld was inmiddels ter vergadering ge
komen).
VII. Begrooting, dienst 1930, van den Keuringsdienst van
Waren voor het district Leiden.
(Zie Ing. St. No. 123.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming tot
vaststelling van deze begrooting besloten.
VIII. Voorstel tot verhooging van eenige posten der begroo
ting, dienst 1928, waarvan de raming te laag is gebleken.
(Zie Ing. St. No. 129).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
IX. Voortzetting van de bespreking over de wijze van be
handeling van het schrijven van den secretaris van het
Comité ter behartiging van de algemeene belangen van Over
heidspersoneel (A.C. O. P.) ten geleide van een motie, aan
genomen door de openbare vergadering van dat Comité op
12 Juli j.l., in zake de aan het hoofd der school, den heer
J. C. van Schaik, opgelegde straf en voortzetting van de be
handeling van de tijdens die bespreking Ingediende motie
van den heer van Eek.
De heer Kooistra betreurt de wijze, waarop de vorige
vergadering geëindigd is en betreurt nog meer, dat de Ge
meente-secretaris daartoe heeft medegewerkt en tot het niet
voltallig zijn van deze vergadering. De Gemeente-secretaris
toch mag geen aanwijzingen geven, die leiden kunnen tot
het in de war sturen der vergadering, hetgeen den vorigen
keer wel is geschied; toen heeft de Gemeente-secretaris door
wenken en woorden den Raadsleden te kennen gegeven, dat
zij de vergadering moesten verlaten. Is het geoorloofd, dat de
Gemeente-secretaris zich mengt in dergelijke aangelegenheden,
zoodat ten gevolge daarvan de vergadering in de war ge
stuurd wordt? Spreker hoopt op deze vraag een afdoend ant
woord van den Voorzitter te zullen ontvangen.
Wat de zaak zelf betreft, de heer Tepe heeft in de vorige
raadsvergadering gezegd, dat een ambtenaar wel critiek mag
uitoefenen, mits deze behoorlijk is, maar heeft met geen enkel
woord aangetoond, waarin dat onbehoorlijke heeft bestaan.
Nu bestaat er in het algemeen een groot verschil over de
vraag, wat behoorlijk is en wat niet, en iemand, op wien
critiek wordt uitgeoefend, zal die critiek al gauw als onbe
hoorlijk beschouwen; maar wil men eerlijk zijn, dan moet
men toch kunnen aantoonen, dat hetgeen gesproken of ge
schreven is, onbehoorlijk genoemd kan worden, en spreker
meent, dat dit door Burgemeester en Wethouders niet is
gedaan en dat zij dit ook niet hebben kunnen doenmaar bij
deze aangelegenheid plaatsten zich Burgemeester en Wet
houders op een te hoogen zetel.
De leden van een College dienen zich als doodgewone
menschen te beschouwen. Indien zij dat doen, zullen zij zich
niet zoo spoedig op het hooge voetstuk plaatsen, waarop
'Burgemeester en Wethouders zich in deze hebben gesteld.
Zij moeten zich niet op een zoodanig standpunt plaatsen, dat
zij zich beleedigd achten door een ingezonden stuk als dit.
Het wordt anders voor anderen zeer moeilijk om uit te maken,
wat al of niet behoorlijk is.
Na de vorige Raadsvergadering is in een der bladen van
de hand van een der Wethouders een artikel verschenen, dat
een veroordeeling van sprekers fractie inhield. Deze Wet
houder, die in de vorige vergadering als rechter over het
ingezonden stuk van het hoofd der school heeft geoordeeld,
heeft volgens spreker een onbehoorlijk stuk geschreven. Spreker
zou hem daarom nog niet willen veroordeelen tot een straf,
maar kan wel tegen dat schrijven ingaan en verklaren, dat
hij het een onbehoorlijk stuk vindt.
De Voorzitter verzoekt den heer Kooistra zich te houden
aan het raadsbesluit, waarbij de interpellatie niet is toege
staan. Op het oogenblik is alleen in behandeling de motie
van Eek en het voorstel van Burgemeester en Wethouders
om het schrijven van het A. C. O. P. voor kennisgeving aan
te nemen.
De heer Kooistra moet dus niet trachten langs een omweg
toch een interpellatie te houden.
De heer Kooistra zegt nooit omwegen te willen gebruiken,
maar vooral niet in deze aangelegenheid. In de vorige ver
gadering is echter de rechtspraak van het College besproken,
die de ambtelijke verhoudingen in gevaar brengt en nu is
het niet sprekers bedoeling een interpellatie te houden, maar
wel om het verkeerde in de zienswijze van Burgemeester en
Wethouders aan te toonen. In de vorige vergadering heelt
Wethouder Tepe zelf gezegd, dat het ingezonden stuk be-
leedigend was voor het College van Burgemeester en Wet
houders, maar verzuimde dit aan te toonen. En wil men het
dan voor spreker onmogelijk maken daarop in te gaan? Spreker
zal zich zooveel mogelijk bekorten, maar zal toch zeker naar
aanleiding van hetgeen in de vorige vergadering gezegd is
mogen zeggen, dat het onbehoorlijke moet worden aangetoond.
Wat de een behoorlijk noemt, is volgens den ander onbe
hoorlijk. Zoo is volgens spreker de door het College opgelegde
straf niet behoorlijk. Toen het College het hierbedoelde stuk
las, is het bijna van schrik omgevallen, dat iemand zoo'n
stuk in de courant durfde te schrijven en dat het daardoor
in zijn eer getast zou worden en van die hooge zetels zou
worden verdreven. Wanneer Burgemeester en Wethoudeis
zich bedacht hadden als heel gewone huis- of tuinmenschen,