156 MAANDAG 5 AUGUSTUS 1929. den Voorzitter thans het voorstel van de Commissie voor de Strafverordeningen in bescherming nemen en adviseert het amendement van den heer de Fteede niet aan te nemen. De Voorzitter heeft evenals de heer de Reede betoogd, dat een dergelijke regeling noodig was, opdat aan de venters een vergunning kon worden gegeven, waarin voorwaarden opge nomen waren, zoodat deze geheele materie met de noodige elasticiteit geregeld zou kunnen worden. Toen gingen diiect stemmen op, dat dit toch ook niet zoo eenvoudig was, omdat dan iedere venter, waar hij ook ging venten, een vergunning noodig had. Spreker kan het aantal venters, dat periodiek in Leiden vent, niet schatten, maar dat zal een behoorlijk aantal zijn; aan iederen venter moet dan een vergunning gegeven worden, onverschillig waar hij gaat venten. Uiteraard moet dan gemaakt worden een standaard vergunning, waarmede dikwijls de elasticiteit verdwijnt; enkele algemeene normen moeten gesteld worden, die de menschen pas hooren, wanneer zij de vergunning hebben en dus legesgelden betaald hebben, terwijl de verdiensten van die menschen over het algemeen niet buitengewoon groot zijn. Men krijgt zoodoende een geheel stelsel van vergunningen, een geheel aparten dienst, om toezicht te houden, te registreeren, dat iemand, die zijn ver gunning kwijt is, niet binnen een bepaalden tijd een nieuwe kan krijgen, kortom een geweldige soesah. De Commissie was van oordeel, dat het niet aanging alleen om het bezwaar, dat alleen gevoeld wordt op dat gedeelte van de Haarlemmer straat, een dergelijk stelsel hier in te voeren, vooral niet omdat men er eigenlijk nog niet verder mee komt. Wanneer nu direct bekend was, wat in die vergunningen zou staan en dat dit ook werkelijk zou medehelpen om op dat gedeelte van de Haarlemmerstraat een toestand te verkrijgen, die aan rede lijke eischen beantwoordt, was het nog iets anders, maar men weet dat nu nog niet. Nu worden allerlei wenschen geuit omtrent hetgeen daarin gezet zal worden, die bij nader inzien niet veel om het lijf hebben en die, wanneer zij opgenomen werden, tot veel meer quaesties aanleiding geven. Zoo b.v. de manden, die dan aan de wagens zullen moeten hangen om de schillen in te gooien. Hoe moet het gaan, wanneer dieniet gebruikt worden? Ten slotte moet niet de verkooper, maar degene, die bananen koopt, de schillen er in gooien. Nu kan de verkooper hem dat wei zeggen, maar als hij ze er niet in gooit; wat dan? Moet men hem dan die vergunning ontnemen of hem schorsen, omdat er iets gebeurt, waaraan hij absoluut niets kan doen? Men zou dan onder de voorwaarden, waarop de vergunning werd verleend, deze moeten opnemen, dat de particulieren, die bananen aten, de schillen niet op de straat mochten gooien, maar ze in die mand moesten werpen. Het resultaat daarvan zou zijn. dat de bananenkoopman, die verantwoordelijk was voor de naleving dier voorwaarde, de dupe werd van de fraude van het publiek. Men zou van hem eischen, dat hij de menschen er toe bracht de schillen in de mand te gooien. Tegen de administratieve bezwaren, welke aan dat systeem verbonden zijn, en het vele werk, dat aan een aantal ambte naren zou moeten worden opgedragen, zouden niet opwegen de voordeelen, welke zouden worden verkregen. In het algemeen wordt ter aanbeveling van het amende ment aangevoerd, dat de invoering van een concessiestelsel wel verbetering zou brengen. Men zou dat echter moeten afwachten, want men weet het niet. Er zijn allerlei ideeën ge opperd. De kwestie is niet alleen in allerlei vereenigingen van winkeliers besproken, maar ook in de Commissie voor het Markt- en Havenwezen, met den Commissaris van Politie en ten slotte in de Commissie voor de Strafverordeningen. Ja, er is nog meer aan gedokterd, maar de moeilijkheid is, welke bepalingen men moet maken om een beteren toestand te krijgen. Naar sprekers meening zal de zoo geroemde elasticiteit in deze het voornaamste moeten zijn. Men zal alles moeten over laten aan het inzicht van de agenten, met de regeling van het verkeer belast. Die menschen moeten de zaak zoo regelen, dat met de redelijke eischen van de winkeliers, die terecht klagen, wordt rekening gehouden, zonder dat te veel overlast wordt bezorgd aan venters en andere menschen, die daar rondloopen. Volgens den heer de Reede is het voorstel der Commissie, dat alleen strekt tot beperking van de afmetingen der wagens, niet voldoende, maar hij vergeet, dat de Commissie tevens heeft voorgesteld om de maximum-straf, welke in de ver ordening op de overtreding is gesteld, te verhoogen tot een boete van 25.Dit heeft de Commissie gedaan, omdat de algemeene klacht van de winkeliers is, dat de venters om dien éénen gulden, welke thans in den regel als boete wordt opgelegd, niets geven. Die verhooging zal een sterke preven tieve werking hebben. Spreker gelooft, dat men verder moet gaan. Een dergelijk voorschrift spreekt niet tot de menschen en de overtreding ervan gevoelt men niet als een werkelijke overtreding. Het zijn meer administratieve voorschriften. Terwijl men in het gewone strafrecht zelf kan uitmaken of een of ander misdrijf al dan niet ernstig is, kan een buitenstaander dat bij deze voorschriften niet beoordeelen en niet gevoelen. Daarom is het toch wel gewenscht, dat van den kant van het College er bij den ambtenaar van het Openbaar Ministerie, die toch belast is met de vervolging der strafbare feiten, die hier worden gepleegd, nadrukkelijk de aandacht op te vestigen, dat de situatie op dit punt zeer ernstig voorziening behoeft, dat op alle mogelijke manieren getracht is om daarin ver betering te brengen, maar dat dit niet gaat en niet de ge- wenscbte uitwerking heeft en dat zijn medewerking wordt ingeroepen om door het requireeren van zwaardere straffen tot een gezonderen toestand te komen. Daar moet men mee beginnen. De toestand is daar ernstig. Op sommige dagen is het inderdaad niet te harden, al is hij gedurende groote perioden niet zoo ernstig; buiten den bloemen- en bananentijd is het niet zoo druk en is het voor de winkeliers wel uit te houden. Op bepaalde dagen in het seizoen is het echter wel erg; met behulp van de politie en door meer vervolgingen en zwaardere straffen kan men tot een oplossing komen, die beter is dan het ineens invoeren van een concessiestelsel, waarvan men niet weet waarheen het voert en dat veel meer last veroor zaakt dan de winst, die men bereikt. De Voorzitter is het niet geheel met den heer Romijn eens. Wat betreft de schillenmanden, de man, die den wagen bestuuit, behoeft er niet voor te zorgen, dat alles daarin ge worpen wordt; het publiek gooit liever de schillen in een mand, want men ziet de menschen dikwijls zoeken naar een gelegenheid om die schillen in te doen; de venter behoeft dus alleen te zorgen, dat er een mand is aan zijn wagen. Maakt het publiek er geen gebruik van, dan zal de venter daar natuurlijk niet voor gestraft worden. Verder zou dit stelsel zooveel administratieve bezwaren hebben; het zou een administratieve romslomp geven volgens den heer Romijn. Het is evenwel een zeer eenvoudige zaak, die gemakkelijk met het bestaande personeel kan worden afgewerkt. De ver gunningen worden afgegeven, eens voor altijd, aan htt politie bureau; daar zal men zich niet blauw aan schrijven. De heer Romijn wil spreker er strafrechtelijk afhelpen. Dat is onmogelijk; in de eerste plaats is het moeilijk gebleken om proces-verbaal op te maken; de middelen, door de Com missie voor de Strafverordeningen aan de hand gedaan, zijn zeer gering. Men moet vervolgen wegens het standplaats innemen op een trottoir; dat zijn uiterst moeilijke processen- verbaal, om een behoorlijke vervolging te krijgen. Spreker kan dat niet als middel tegen deze moeilijkheid aanbevelen; daar heeft men meer verdriet en narigheid van. Hoewel de straffen op verscheidene overtredingen, waaronder deze zaken te brengen zijn, reeds verzwaard zijn, is in de practijk ge bleken, dat de kantonrechter er niet gemakkelijk toe overgaat om zwaardere straffen op te leggen; zoo komt men er dus niet. De heer Romijn zegt zeer terecht, dat men moet zien om er met de politie te komen. Spreker zou dan zeggen: geef het vergunningsstelsel in handen van de politie; door de mogelijk heid van intrekking der vergunning bij niet-nakoming der voorwaarden oefent men veel meer en veel practischer het gezag uit dan door welke bepaling van strafrechtelijken aard ook; daardoor kan men de zaak gemakkelijker en soepeler regelen dan door strafrechtelijke maatregelen. De heer de Reede zegt, dat de bezwaren ten aanzien van het verkeer, waarover de heer Koole sprak, moeilijk zijn te demonstreeren, maar in werkelijkheid toch bestaan. Dat het op sommige dagen beter is, spreekt van zelf, want, als het 6 dagen achter elkander moest duren, was het niet te harden. Men vergete echter niet, dat de bezwaren komen op de mo menten, waarop de kans om te verkoopen voor de winkeliers het best is. Daarom is ingrijpen gerechtvaardigd. Een van de bezwaren, welke volgens den heer Romijn tegen de door spreker aanbevolen regeling bestaan, is, dat men niet weet waar men heengaat. Spreker herinnert aan verschillende recente gevallen, waarin in Rijkswetten bepalingen zijn op genomen, welke de regelingsbevoegdheid delegeerden aan de Kroon, hetgeen hierop neerkomt, dat de wetgevende macht er niets over te zeggen heeft. In de gemeente heeft men precies hetzelfde in het klein, maar practisch is er geen verschil in. Men dient vertrouwen te hebben in het uitvoeringsbeleid van het gemeentebestuur, dat wel weet wat in het belang van de gemeente is en geen dwaze bepalingen zal maken. De heer Parmentier vraagt welke menschen een ver gunning tot venten noodig hebben, of dat b.v. ook het geval is met groentenboeren, vischverkoopers enz. De Voorzitter: Alles wat vent.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 18