154
MAANDAG 5 AUGUSTUS 1929.
daar niet rechts maar links; daardoor wordt het al onmogelijk,
omdat een te nauwe passage overblijft om zich op te stellen
in twee rijen. Men moet dit aan de deskundigen overlaten, die
dagelijks met het verkeer te maken hebbendie zien dat alles.
Spreker geeft in overweging om dit voorstel aan te nemen;
het is toch geen ernstig bezwaar om een klein eindje, tot
aan de brug, om te rijden.
De heer Groeneveld zegt, dat volgens den Voorzitter dit
voorstel een uitvinding is van de verkeerspolitie, waarin de
Raad vertrouwen moet hebben. Spreker ziet de noodzake
lijkheid niet in, dat men een voorstel moet aannemen, omdat
de politie het voorstelt. Over deze zaak behoeft men niet
deskundig te zijn; menschen, die veel op straat komen,
hebben evenveel verstand er van als een politieautoriteit.
Spreker kan deze zaak even goed beoordeelen als de politie,
al is deze niet verplicht het met spreker eens te zijn. Volgens
de stukken is deze zaak wel stelselmatig door de politie
bestudeerd, maar het gevolg van deze stelselmatige studie
is een stelselloos voorstel. Volgens den Voorzitter is het op
het Rapenburg druk. Nu is dat een betrekkelijk begrip;
maar op de Oude Vest, Mare, Oude- en Nieuwe Rijn is het
in elk geval veel drukker dan op het Rapenburg.
Volgens den Voorzitter is de moeilijkheid, dat de wielrij
ders, wanneer zij door den verkeersagent worden opgehouden,
zich op een rij plaatsen en de geheele breedte van het Rapen
burg in beslag nemen. Dat is echter niet geoorloofd. Als de
agent het stopsein geeft, mag men alleen de rechterzijde
van de straat in beslag nemen. Wellicht komt deze moeilijk
heid hieruit voort, dat er ter plaatse over de geheele breedte
van de straat een stoplijn is getrokken; men zou beter doen
die te vervangen door een halve stoplijn, zooals men die
bij de andere straten aantreft, waarachter de wielrijders zich
dan moeten opstellen.
De Voorzitter noemt voor een wielrijder, die van het Kort
Rapenburg naar net gemeentehuis wil gaan, den weg Bree-
straat, PapengrachtLangebrug slechts een kleinen omweg,
maar spreker vindt, dat men vlugger te voet de oostzijde
van het Rapenburg kan nemen dan per fiets dien omweg
maken. Iemand, die zich een fiets en een belastingplaatje
heeft aangeschaft, wil daarvan ook gaarne profiteeren, door
vlugger vooruit te komen dan een voetganger. De Voor
zitter blijkt een rare opvatting van verbeteringen op ver
keersgebied te hebben. Is het de bedoeling wielrijders te
dwingen te voet te gaan?
Volgens den Voorzitter zit de moeilijkheid in de plaatsen,
waar het Rapenburg erg smal is. Nabij het huis van Dr.
Rassers zou de breedte volgens den Voorzitter slechts 4 M.
bedragen, maar spreker gelooft, dat het Rapenburg daar breeder
is, en bovendien het geval, dat de Voorzitter onderstelde, dat
daar een auto stil staat, dat een andere auto er langs rijdt
en daar ook nog een wielrijder aanwezig is, kan zich even
goed voordoen na aanneming van dit voorstel.
De Voorzitter zegt, dat de wielrijder dan niet tegen het
verkeer in kan rijden.
De heer Groeneveld voegt spreker toe, dat de passeerende
auto en de wielrijder op dezelfde hoogte kunnen zijn, maar
spreker wijst er op, dat zij dan achter elkander rijden.
De heer Groeneveld ontkent niet de mogelijkheid, dat
het verkeer op het Rapenburg wel eens kan vastloopen,
hoewel spreker het nog nooit heeft bijgewoond, terwijl hij
op andere grachten herhaaldelijk heeft moeten afstappen;
het is spreker b. v. nog zelden gelukt op de Oude Vest van
de Haven naar de Turfmarkt te rijden zonder af te stappen;
op de Mare kan men ook 'bijna nooit van Haarlemmerstraat
naar de Oude Vest rijden zonder af te stappen. Spreker kan
dus niet inzien waarvoor deze bepaling noodig is. Men ontlast
het verkeer bij de de Gijselaarsbank er niet mede; men trekt
het verkeer, dat er niets te maken heeft, er integendeel heen.
Om den verkeersagent heen een U-bocht maken van Rapen
burg Oostzijde naar Rapenburg Westzijde is vrijwel onmo
gelijk. Men dwingt door dit voorstel alleen de menschen
om telkens van de eene zfide naar de andere zijde van het
Rapenburg te gaan en de wisselplaatsen liggen op de bruggen,
die daarvoor wel de meest ongeschikte plaatsen zijn. Spreker
heeft een teekeningetje gemaakt van den toestand, zooals die
is bij de oude en bij de nieuwe regeling; het is jammer, dat
het verslag van de Raadszittingen nog niet geïllustreerd wordt.
Men maakt van het verkeer daar een draaimolen. Spreker
blijft er bij, dat men door dit voorstel geen verkeersmoei
lijkheden oplost, maar ze integendeel schept, hetgeen uit
verkeersoogpunt absoluut uit den booze is.
De heer Spendel blijft bij zijn bezwaren. Het doet spreker
eigenaardig aan, dat de politie dat heeft verordend volgens
den Voorzitter en dat de Raad dat advies moet volgen. De
Voorzitter ontkent dit, maar hij heeft toch gezegd, dat, op
advies van de politie, de Commissie voor de Strafverordeningen
hiermede gekomen is. Spreker hoopt niet, dat die gedachte
in den Raad zal postvatten; dan moet men als niet des
kundige Raadsleden bij gewichtige beslissingen afgaan op
hetgeen deskundigen zeggen.
De heeren Wilbrink en Groeneveld hebben de kern der
zaak geraakt; men moet het verkeer niet te veel gaan be
lemmeren op punten, die niet zoo verbazend druk zijn. Men
stelt het wel voor, alsof het op het Rapenburg druk is, maar
er zijn veel en veel drukker punten, waar men niets van
hoort en waar dubbelrichtingverkeer is; op die punten heeft
spreker reeds tweemaal gewezen, maar steeds aan doove-
mansdeur geklopt. Omdat het gevaar hier niet zoo dreigend
is, moet spreker zich verklaren tegen artikel III van het
voorstel.
De heer Manders zegt, dat de heeren, die beweren, dat het
verkeer op het Rapenburg niet druk is, er weinig van weten.
Hij woonde in die buurt, kwam er daarom dikwijls langs
en durlt verklaren, dat het voornamelijk aan de westzijde
van het Rapenburg vaak levensgevaarlijk is, vooral tegen
12 uur, wanneer de scholen en de universiteit leegstroomen.
Nabij het huis van Dr. Rassers is het Rapenburg, zooals
reeds gezegd, zeer smal en daarom is op dit punt het ver
keer wel het meest gevaarlijk.
De discussies, welke zijn gevoerd, hebben niet aangetoond,
dat een éénrichting-verkeer op het Rapenburg niet noodig
zou zijn, maar wel, dat het wenschelijk is ook op andere
plaatsen het éénrichting-verkeer in te voeren. Spreker ge
voelt dan ook veel voor dit voorstel.
Ook is aan den dag getreden, dat de verkeersregeling hier
nog niet geheel in orde is. Zij is wel veel verbeterd, maar de
politieagenten zijn nog niet voldoende getraind. Er valt nog
wel een en ander te verbeteren. Zoo is het ook gesteld op
het kruispunt Rapenburg Breestraat Kort Rapenburg
Noordeinde, doch wanneer daarom alleen het éénrichting-
verkeer op het Rapenburg werd ingevoerd, zou dat verkeerd
zijri. Er is echter terecht op gewezen, dat het verkeer op
dit punt heel moeilijk is te regelen. Het is dringend noodig,
dat de de Gijselaarbank daar verplaatst wordt.
De heer van der Reijden kan zich met dit voorstel moeilijk
vereenigen. Zijns inziens overdrijft de heer Manders sterk,
als hij zegt, dat het op het Rapenburg zoo druk en zoo
levensgevaarlijk is. Het doet spreker genoegen, dat de heer
Groeneveld heden heeft toegegeven, dat het op de Oude Vest veel
drukker is dan op het Rapenburg. Toen spreker indertijd voor
stelde daar het éénrichting-verkeer in te voeren, achtte de heer
Groeneveid dat niet noodig. Spreker vindt het wel noodig, want
verleden week heeft het verkeer er vier keer stop gestaan en een
maal moest de politie tusschenbeide komen om het verkeer te
regelen.
Het is gewenscht, dat de politie daar eens een oog in het
zeil houdt, want het éénrichting-verkeer is daar veel meer
noodig dan op het Rapenburg.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
Artikel I wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
aangenomen.
Artikel II wordt aangehouden tot na de beslissing over
artikel III.
Artikel III wordt vervolgens aangenomen met 15 tegen 14
stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Parmentier, Manders, Kuiven-
hoven, Goslinga, Romijn, van Rosmalen, de Reede, Huurman,
Wilmer, Meijnen, van Es, Sijtsma, van Tol, Tepe en Splinter.
Tegen stemmen: mevrouw Braggaarde Does, de heeren
Sperrdel, Bergers, van den Reijden, Wilbrink, Groeneveld,
Baart, Koole, Schüller, VallentgoecJ, Kooistra, van Stralen,
Heemskerk en Reimeringer.
Het aangehouden artikel II, alsmede artikel IV worden hierop
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen,
waarna de geheele verordening ten slotte zonder hoofdelijke
stemming wordt vastgesteld.
XX. Vaststelling van de verordening, houdende wijziging
van de verordening van 12 Mei 1912 (Gem. blad No. 17)
op de Straal politie, met behandeling tevens van het adres
van een aantal winkeliers aan de Haarlemmerstraat en de
Donkersteeg, in zake den verkoop van bananen en bloemen
vóór hunne winkels.
(Zie Ing. St. No. 116.)
De algemeene beschouwingen worden geopend.