106 MAANDAG 24 JUNI 1929. worden en dat hij er voor niet zoovelen is, maar ook degenen, voor wie hij dan wel is, hebben rechten en dragen mede in de belastingen. Ook vele vereenigingen maken gebruik van den schouw burg voor een uitvoering of voor een en ander, waarvoor de Stadsgehoorzaal niet geschikt is; ook Katholieke vereeni gingen. In principe staan de Katholieken dus niet tegenover den schouwburg; anders zouden hunne vereenigingen er geen gebruik van maken; anders zouden de Katholieken er ook niet toe willen medewerken om de ongeveer 7000.die jaarlijks door de schouwburgbezoekers in de vermakelijkheids belasting wordt opgebracht, en die zullen vervallen, wanneer de schouwburg gesloten wordt, op te strijken. Kan nu die ƒ16.000.— niet door de schouwburgbezoekers worden opgebracht? Het antwoord op deze vraag is reeds gegeven, wanneer men weet, dat de loges ongeveer altijd leeg en de bovenrangen altijd vol zijn. Bovendien heeft de vereeni- ging vaste prijzen voor het gebruik van den schouwburg, die reeds hoog genoeg zijn, spreker meent ƒ80.— a 100. per avond, en de meerdere ontvangsten van bezoekers komen haar dus niet ten goede. Is nu een schouwburg voor Leiden noodig? Wanneer men naar andere gemeenten ziet, moet die vraag bevestigend worden beantwoord. Overal draagt de gemeente bijin Haarlem in 1928 16.000.Wanneer spreker tot deze bijdrage meewerkt, sluit dit nog niet in, dat alles, wat daar vertoond wordt, zijn volle sympathie heeft, evenmin als elders, waar voor toch ook met medewerking van de Katholieken gelden gevoteerd worden. Toch hoopt en verwacht spreker, dat wat gegeven wordt nimmer de gevoelens der Katholieken zal krenken. Spreker verwacht dit op goede gronden, want Leiden heeft een verstandigen Burgemeester en zal dien, naar spreker hoopt, steeds houden. Spreker acht deze bijdrage dus zeer zeker gewettigd, maar gevoelt ook voor het bezwaar van den heer van Es, tegen het blindelings voteeren van ƒ10.000.spreker meent, dat de bijdrage beperkt moet worden tot 5/s van hetgeen die verbetering zal kosten, tot een maximum van ƒ10.000.—. De heer Wilbrink zegt, dat dit voorstel ook hem zeer heeft verwonderd. Herhaalde malen is van de zijde van Bur gemeester en Wethouders, ook bij monde van den Voorzitter, betoogd, dat bezuiniging geboden is, omdat de gemeente wel niet buitengewoon in de schuld zit, maar toch arm is. Meer malen zijn in den Raad voorstellen, waarbij het ging om de sociale belangen van vele inwoners en ook wel om het belang van de mindergegoeden, van de zijde van Burgemeester en Wethouders krachtig bestreden, omdat de gemeentekas het niet kon lijden, en nu krijgt de Raad van hetzelfde College een voorstel om 10.000.te voteeren voor een zaak, die zeer zeker den mindergegoeden niet ten goede komt, en waarvan men niet kan zeggen, dat er een groot sociaal belang aan verbonden is. Spreker treedt niet in een beoordeeling van het schouwburgbezoek, iedere Leidenaar moet voor zich zelf uitmaken of hij er behoefte aan heeft maar naar zijn meening moeten degenen, die in den schouwburg kunstgenot of vermaak zoeken, de uitgaven daarvoor uit eigen beurs be talen. Het is onlogisch, dat de geheele gemeente daarvoor offers zou moeten brengen, want als een bepaald deel van de burgerij voor dat doel financiëelen steun krijgt van de gemeente, dan zou men dienzelfden steun ook moeten verleenen aan hen, die kunstgenot en vermaak op andere wijze en buiten den schouwburg zoeken. Er worden tal van lokalen geëxploiteerd en er zijn tal van organisaties, die op een anderen grondslag zijn gegrondvest. Meent men nu, dat alles wat voor de cultuur van dezen tijd beteekenis heeft, door de gemeente moet worden gesteund, dan stelt spreker zich voor, dat tal van organisaties, die te Leiden haar eigen gebouw hebben, straks bij de gemeente om subsidie zullen aankloppen en dan hoopt en vertrouwt spreker, dat Burgemeester en Wethouders zooveel rechtvaardigheidszin zullen toonen, dat zij die verzoeken niet zullen afwijzen, maar die organisaties in dezelfde conditie zullen stellen als de commissie van den schouwburg. De Raadsleden kunnen niet beoordeelen, of de schouwburg noodlijdend is, maar wel weten zij, dat de kringen van de schouwburgbezoekers en de bestuurders van dien schouwburg beter in staat zijn om een ofïer te brengen voor hetgeen zij wenschen te ontvangen in den vorm van kunstgenot, dan menig ander. De heer Manders heeft er op gewezen, dat ook ten behoeve van andersdenkenden offers voor bijzondere scholen zijn gebracht. De heer Manders voegt spreker toe, dat hij die »anders- denkenden" niet op den voorgrond heeft gebracht. Dan begrijpt spreker de bedoeling van het argument van den heer Manders niet; de heer Manders beschouwt dan blijkbaar een school en een schouwburg als vergelijkbare groot heden. Spreker had altijd gedacht, dat een school een nood zakelijkheid was, dat de gemeente in haar cultureele taak zou te kort schieten, wanneer zij den kinderen geen gelegen heid tot onderwijs gaf; al was dat geen wettelijke verplichting voor de gemeente, dan nog zou zij volgens spreker daarin moeten voorzien. De heer Manders wil een vergelijking maken tusschen twee dingen, die absoluut niet vergelijkbaar zijn. Nu heeft de heer Manders ook de opmerking gemaakt: de gemeente subsidieert ook wel voor kerken, waar wij niets voor gevoelen. De heer Manders heeft dit niet gezegd; hij heeft juist gezegd, dat de Katholieken eerbied hadden voor die overtuiging. De heer Wilbrink zegt, dat de heer Manders gezegd heeft: noodgedwongen of niet, maar wij zijn er ook voor geweest om subsidie te verleenen aan kerkgebouwen van anders denkenden. De heer Manders moet niet in het meervoud spreken, vóórdat hij daarvan zekerheid heeft, want dit betreft alleen de Sint-Pieterskerk. Maar dat is toch niet gebeurd op grond van het feit, dat hier of daar wat geleeraard wordt. Maar de schouwburg op de Oude Vest is toch geen monument van oude kunst? Spreker is nu al zoover, dat de heer Manders zegt: wij geven het niet, omdat er wat geleeraard wordt in dien schouwburg. De heer Manders heeft dat nooit beweerdhij doet het voor de veiligheid, ter voorkoming van brandgevaar. De heer Wilbrink zegt, dat men dan op den goeden weg is. Wanneer dan in de kerkgebouwen centrale verwarming gewenscht en noodzakelijk is, zal de gemeente dan ook subsidie daartoe verleenen? Dat is ongeveer hetzelfde. Men moet niet zeggen, dat die 16.000 voor de centrale verwarming zijn; dat is pure misleiding. Het aanbrengen van een behoorlijke centrale verwarming kost niet meer dan f 6000.de heer Bosman zal dat met spreker eens zijn. Als de heer Heemskerk zou zeggen of iemand anders, dat die centrale verwarming 16.000.kost, dan weet hij niet beter, maar als de heer Manders, die ook bouwkundige is, dat debiteert, dan doet hij dat tegen beter weten in, om de zaak, die hij wil, door te drijven. Daarom heeft de heer Manders aan het slot van zijn betoog voorgesteld om 5/8 van de kosten te geven. Het gaat er hierom om verbeteringen aan te brengen; voor een centrale verwarming kon men niet meer vragen dan 6000.dan zou men de zaak zuiver stellen, maar de heer Manders stelt de zaak onzuiver en doet er nog een schepje op, om de gedachte te wekken: ongeveer zal het wel noodig zijn. Dit is, naar het oordeel van spreker, het absoluut verkeerde in deze zaak. Hij had eigenlijk verwacht, waar het hier een zoo ingrijpend voorstel voor de gemeentefinanciën betreft, dat de Raad een breedere toelichting zou hebben gekregen, zoodat de leden zich behoorlijk hadden kunnen oriënteeren, waarvoor die 10.000werd aangevraagd. Zooals spreker reeds zeide, meent hij, dat de kringen van de menschen, die gebruik maken van den schouwburg, zeer goed in staat zijn om die 16.000— bijeen te brengen. De heer Manders heeft een kerkgebouw in het geding gebracht. Nu zit spreker in een commissie voor het restaureeren van een kerkgebouwen hij wijst er op, dat de kringen van belangstellenden voor zulk een kerkgebouw zeker niet bestaan uit zulke kapitaalkrachtige menschen als de kringen van de schouwburgbezoekers. In die kerkelijke gemeente is er slechts één man, die ongeveer kan worden gerekend een gelijk inkomen te hebben als een van de drie onderteekenaars van de aanvrage, welke thans aan de orde is. Nu is de vraag, of deze ééne man een medelevend lid is men kan dat op het oogenblik niet beoordeelen maar in elk geval kan men van hen, die een verzoek onder teekenen, aannemen, dat zij dat wel zijn en dan staat spreker er verwonderd over, dat zulke menschen met een aanvrage bij de gemeente komen. Zij, die van den schouwburg gebruik maken en daarvoor belangstelling koesteren, moesten, naar het oordeel van spreker om de consequentie van de zaak, het voorstel van de meerderheid van Burgemeester en Wethouders niet aan vaarden, want doen zij dat wel, dan zullen hier tal van zaken aan de orde komen, die zeer zeker ook de belang stelling van den Raad hebben, maar moeten worden af gewezen om het financiëele beleid van de gemeente in de juiste banen te doen blijven. Willigt men het verzoek van deze kapitaalkrachtige kringen van menschen om subsidie voor hun kunstgenot en vermaak in, dan is men op den verkeerden weg, zoodat spreker op grond van practische overwegingen meent den Raad in overweging te moeten geven dit praeadvies van Burgemeester en Wethouders te verwerpen. De heer Groeneveld kan zich voorstellen, dat het hoofd van de brandweer bezwaar heeft tegen de manier, waarop de Leidsche schouwburg wordt verwarmd, en de verantwoor-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 8