104 MAANDAG 24 JUNI 1929. niet anders dan uit kapitaalsverstrekking door de gemeente betaald worden. Het spreekt van zelf, dat dit geld wordt afgelost; het is een productieve fabriek; overeenkomstig de bedrijfsverordeningen wordt het in 20 jaar afgelost, dus 5% per jaar; vermoedelijk heeft destijds het idee voorgezeten dat hetgeen men daarvan betaalde geen langeren gemiddelden levensduur had dan 20 jaar bij een langeren levensduur zou de aflossing per jaar natuurlijk in evenredigheid verminderen. Na 20 jaar is dus het kapitaal geheel aan de gemeente terugbetaald. De heer Bosman zegt, dat, wanneer de geheele gestie be- heerscht wordt door reglementen, waaraan de Lichtfabrieken gebonden zijn, er dan natuurlijk weinig over te praten valt. Hoewel spreker de wijze, waarop de kapitaalsverstrekking plaats heeft, oppervlakkig bezien niet de meest voortreffe lijke vindt, behoeft hij er thans dus niet verder over te praten. Hetgeen de Wethouder over de aflossing van 5% zegt, doet bij spreker twijfel ontstaan, of de Wethouder niet verwart afschrijving met aflossing. De aflossing van geleende gelden heeft toch immers niets te maken met het slijten van machinerieën, die door de fabriek gekocht zijndat laatste is een quaestie van de fabriek zelf; op machinerieën, die aan slijtage onderhevig zijn, moet door de fabriek afgeschreven worden, omdat deze anders onzichtbaar verarmen zou, maar dat de gemeente geld leent en daaraan allerlei voorwaarden verbindt, kan nooit verband houden met den levensduur van hetgeen de fabriek voor de gelden kocht. Er zal dus een andere reden moeten zijn; spreker zal den Wethouder echter maar niet langer lastig vallen, nu hij hoort, dat spoedig het praeadvies op het voorstel van den heer de Reede en spreker zal komen; dan kan die geheele zaak nader onder de loupe genomen worden. De heer de Reede wil een enkele opmerking maken in verband met de beschouwingen van den heer Bosman. Al is er niet een direct verband tusschen de afschrijvingen en de aflossingen, toch bestaat daartusschen wel een zeker verband. Als de gemeente aan de fabrieken leent en daarbij teruggave van kapitaal eischt, sluit dat aan bij de gedachte, dat de fabriek afschrijft en daardoor gelden beschikbaar krijgt, m. a. w. overcompleet kapitaal heeft. Met dat overcompleet kapitaal kan men niet beter handelen, dan het terug te geven aan de gemeente, die daar rente en aflossingen van haar leeningen mede kan betalen. Spreker acht de logica dus niet zoo ver weg als de heer Bosman. Dit is de eenige manier om te zorgen, dat men niet krijgt een onnoodige opeen hooping van kapitaal, maar dat het overcomplete geld teruggaat naar de gemeente, die haar schulden daarmede kan delgen. De heer Goslinga zegt, dat er voor hem wel verschil is tusschen aflossing en afschrijving. Als de gemeente aan de Centrale geld leent, komt dat in 20 jaar terug. Maar dit be- teekent niet, dat elk object, dat men voor dit geld koopt, ook in 20 jaar moet worden afgeschreven. Sommige objecten worden in 10 jaar geheel afgeschreven, maar voor andere artikelen, zooals kabels, is die termijn 30 jaar. Het afschrijvings percentage hangt af van den aard van het object. Er is een algemeen aflossingspercentage gesteld door de gemeente als geldscbietster moet zij haar geld in 20 jaar terug hebben maar de gemeente bemoeit zich niet met de afschrijvingen. Er zit dus niets grappigs in. De heer Bosman zegt, dat het betoog van den heer de Reede hem noodzaakt daarop nog even in te gaan. De heer de Reede vindt niets verkeerds in de aflossingen, ook spreker niet, maar uit commercieel oogpunt bezien, ver dient de financiering van een industrieele zaak op de wijze als door den heer de Reede aangegeven, zijns inziens geen aan beveling. Wanneer men een industrieele zaak goed wil finan cieren, moet men haar losmaken van degenen, die het geld geven. Men kan de Centrale, als zij geld over heeft, in de gelegenheid stellen dat weer in de kas van de gemeente te storten dat zal uit een oogpunt van financieel beleid meestal aanbeveling verdienen maar veel verder ga men niet. De verhouding tusschen gemeente en centrale blijve wat de finantiën betreft ongeveer als die van den kassier tot zijn cliënt. Als de heer de Reede zegt, dat het wel goed is de gemeentelijke financiering en die der fabriek vast aan elkaar te verbinden, dan is spreker dat niet met hem eens. De heer de Reede wil alleen constateeren, dat hij niet gezegd heeft, dat naar zijn meening de tegenwoordige oplos sing de juiste is. Hij is het met den heer Bosman eens, dat het gewenscht is om de zaak anders te behandelen, n.l. in den geest, waarin een particulier bedrijf wordt behandeld. In het algemeen is dat echter bij de gemeente anders in gericht en daarbij moet men zich neerleggen. Spreker heeft alleen gezegd, dat het niet zoo onlogisch is als de heer Bosman het voorstelt. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. YI. Voorstel in zake het verkrijgen in erfpacht van een stukje grond aan de Rodenburgerstraat, Sectie M, No. 2155 ged., ten behoeve van den bouw van een hoogspanningsstation door de Electriciteitsfabriek. (Zie Ing. St. No. 95.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. VII. Voorstel tot beschikbaarstelling van een terrein, ge legen achter den Hoogen Rijndijk aan de Cobetstraat, Sectie M, No. 4534 ged., ten behoeve van den bouw van een onder station, aan de Electriciteitsfabriek. (Zie Ing. St. No. 96). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. VIII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van de vernieuwing van 2 verwarmingsketels in de Stads- Gehoorzaal. (Zie Ing. St. No. 97). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. IX. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van den bouw van een vaste brug in den Zoeterwoudschen weg. (Zie Ing. St. No. 98.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. X. Praeadvies op het verzoek van de Leidsche Schouw- burgvereeniging, om eene bijdrage in de kosten van verbe tering van de verwarming en de verlichting van het gebouw aan de Oude Vest. (Zie Ing. St. No. 99.) Hierbij komt tevens in behandeling het desbetreffend ver zoek van de vereeniging »Litteris Sacrum." De heer van Es verklaart mede namens zijn anti-revolutionaire mede-Raadsleden zich tegen dit voorstel van de meerderheid van het College te zullen verzetten en er ook tegen te zullen stemmen. Spreker heeft daarvoor in de eerste plaats principiëele redenen; het is hier niet de plaats en de tijd om daarop in den breede in te gaan en om die beginselen uiteen te zetten wie de anti-revolutionaire beginselen kent en weet wat schouw burg en tooneel beteekenen, zal tot. de conclusie komen, dat beide dingen niet vereenigbaar zijn. Er wordt geïnterrumpeerd, of spreker wel weet wat een schouwburg is. Spreker weet er wel iets van, al gaat hij er misschien niet naar toe. Wanneer men niet begrijpt, waarom de anti-revolutionairen tegen dit subsidie ineens zijn, laat men dan eens studie maken van de anti-revolutionaire beginselen en ook eens nagaan wat tooneel en schouwburg zijn. Spreker verwijst voor dit laatste naar het onlangs verschenen boek over dramatische kunst van mevrouw H. Roland-Holst, die toch zeker niet van anti revolutionaire beginselen verdacht kan worden, integendeel uit de S.D.A.P. afkomstig is en later tot het communisme is overgegaan; wanneer men dit boek leest, zal het niemand verwonderen, dat menschen van werkelijk orthodox-Protes- tantsche beginselen zich tegen een voorstel als dat van de meerderheid van het College zullen verzetteD. Zelfs al zou spreker zich niet uit hoofde van zijn beginselen tegen dit voorstel verzetten, dan zouden er voor hem, en naar hij meent ook voor meerderen van zijn partijgenooten, nog redenen genoeg zijn om tegen dit voorstel gekant te zijn. Nu staat in de toelichting, dat dit voorstel in het College door de meerderheid is aangenomen, maar dat een minderheid zich er tegen heeft verklaard. Hoe was die meerderheid Was het de grootst mogelijke meerderheid of de kleinst mogelijke? Spreker zou die vraag gaarne beantwoord zien. Het voorstel en de daarop gegeven toelichting acht spreker buitengewoon vaag, evenals de geheele geschiedenis. Zoo staat ook in de aanvrage voor dit subsidie: #Ondergeteekenden meenen dat zij de leden harer vereeniging wellicht bereid zullen vinden een bedrag te geven, maar dat dit in geen geval op meer dan 6000.mag geschat worden.'' En dan vraagt spreker zich af, waar de meerderheid van het College voorstelt 10.000.— uit de gemeentekas voor dit

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 6