MAANDAG 24 JUNI 1929.
413
Wethouders in tweede instantie niet meer hebben gesproken.
Het antwoord zou waarschijnlijk toch gebleven zijn, dat de
Wethouder het niet erg vond. Het feit was evenwel erg
genoeg, want iemand met zakeninzicht concurreert niet zóó,
maar op een eerlijke manier, door goede waar te leveren, de
belangen van zijn klanten in het oog te houden, hen snel en
goed te bedienen en door een billijken prijs te stellen. Daaraan
heeft bij het Slachthuis heel wat ontbroken. Achteraf bleek,
dat de qualiteit van het ijs van het Slachthuis niet onbe
duidend achterstaat bij die van het ijs van den heer van
Tuyn. Dit is spreker bevestigd door allerlei menschen, die
dagelijks ijs gebruiken. Nu zegt de Wethouder, dat men
voorzichtig moet zijn met de mededeelingen van den heer
van Tuyn, maar die bevatten ongeveer hetzelfde als wat de
Wethouder verteld heeft. Alleen van die quaestie van het
naar huis gaan wist de heer van Tuyn niets. De heer van
Tuyn vertelde spreker, dat die man voor zijn fabriek stond
en van zijn afnemer van Rhijn hoorde de heer van Tuyn, dat
die man hem dit en dat gevraagd had. Die feiten zijn ook op
het Abattoir bekend en nu is de vraag, wie de auctor intellectualis
hiervan geweest is. De Wethouder zegt, dat het niet de
Directeur, de bedrijfsleider of een ander ambtenaar geweest
is; die laat spreker er dus ook buiten. De Wethouder is er
min of meer zelf de oorzaak van, dat dergelijke vragen gesteld
worden, want wanneer deze tijdens de behandeling der be
grooting niet zoo'n slappe houding had aangenomen, dan zou
de werkman hebben geweten, dat dit een wijze van werken
is, die niet alleen niet in particuliere bedrijven, maar nog
veel minder in een overheidsbedrijf te pas komt.
Het spijt spreker iets dergelijks te moeten constateeren van
een overheidsbedrijf, want hij wil ter dege vaststellen, dat het
niet gaat over concurrentie tusschen het abattoir en die
particuliere ijsfabriek, maar alleen over den vorm van die
concurrentie. Die past niet en dient daarom op krachtige
wijze den kop te worden ingedrukt, want, indien dergelijke
dingen meer voorkomen, dan worden op bedenkelijke wijze
het prestige van Burgemeester en Wethouders en de be
langen van het overheidsbedrijf geschaad.
De heer Reimeringer begrijpt het, optreden van den heer
de Reede niet. Volgens hem zou een arbeider van het abattoir
ongeoorloofde handelingen hebben gepleegd, maar spreker
heeft reeds aangetoond, dat dit onjuist is en tevens dat noch
de Directeur van het Abattoir, noch een van de andere ambte
naren, aan het Abattoir verbonden, order heeft gegeven tot
het voeren van een deloyale concurrentie. Het spreekt vanzelf,
dat de Directeur van een ijsfabriek, waarin groote kapitalen
van de gemeente zijn gestoken eenige jaren geleden is er nog
87.000.in gestoken, behalve de kapitalen, welke er reeds
in zaten moet zorgen, dat de fabriek haar cliënteele be
houdt. Spreker acht den heer Stuurman, dien hij hoog acht,
niet in staat deloyale handelingen te plegen tegenover con
currenten en hij gelooft dan ook, dat de heer van Tuyn over
drijft.
De heer Wilbrink zegt het eens te zijn met den heer de
Reede, dat de circulaire, wrelke indertijd van de directie der
gemeentelijke ijsfabriek is uitgegaan, er niet een is, welke
een zakenman, die zijn taak tegenover zijn concurrenten be
hoorlijk opvat, rondzendt.
Wat betreft het antwoord, dat de Wethouder heeft gegeven,
bevreemdt het spreker toch, dat die arbeider loopt van het
abattoir over de Hooigracht naar de Koorevaarstraat, waar
hij woont.
De heer van der Reijden kan als lid van de Slachthuis
commissie niet beoordeelen wat de Directeur zegt en wat
de heer van Tuyn beweert. De Directeur zegt, dat niemand
naar dien afnemer van ijs is gegaan, terwijl de heer van
Tuyn beweert, dat die arbeider aan dien afnemer heeft ge
vraagd: waarom komt gij niet bij het Slachthuis? Men
kan het betreuren, dat een particuliere ijsfabriek er is gekomen,
maar nu zij, voldaan hebbend aan de bepalingen der des
betreffende verordeningen, eenmaal toestemming van de ge
meente heeft verkregen en in werking is, meent spreker, dat
de leden van de Commissie voor het Slachthuis in een veel
moeilijker positie komen, omdat zij verplicht zijn ook voor
de belangen van dien gemeentenaar op te komen. Sprekers
persoonlijke meening is ook, dat het particuliere bedrijf steeds
de voorkeur moet hebben, terwijl op het oogenblik natuurlijk
het Slachthuis concurreert; dat kan spreker het niet kwalijk
nemen, omdat het zijn klanten wil behouden, maar waar de
gemeente dien particulier in staat gesteld heeft om ijs te
fabriceeren, ligt het niet op haar weg om hem hierin weer
te belemmeren.
De heer Bergers heeft, toen hij bezoek had van den heer
van Tuyn over deze quaestie, hem verwezen naar den Direc
teur van het abattoir, hetgeen hij overbodig achtte, omdat
deze volgens hem toch zou zeggen, dat het niet waar was.
In de Commissievergadering is verzekerd, dat door het abattoir
niemand gestuurd was.
Wat den brief, waarover de heer de Reede sprak, betreft,
dien heeft spreker toen hij voorgelezen werd, als midden
stander sterk afgekeurd. Aan den anderen kant evenwel zat
er deze zijde aan, dat een ambtenaar zijn best doet om te
behouden wat hij heeft. Als Raadslid meende spreker, dat die
brief heelemaal niet door den beugel kon, maar daartegen
over staat, dat de Directeur zijn ijsfabriek zooveel mogelijk
wil doen bloeien.
Evenwel neemt het ijsverbruik af, niet alleen door de con
currentie, maar doordat vele hotels en slagers tegenwoordig
een koelmachine hebben, een frigidaire ot andere. Vooral de
buitenslagers nemen geen ijs meer af; op warme zomerdagen
is het, wanneer het aankomt, al half gesmolten. In de toe
komst zal het nog meer dalen. Spreker moet den Wethouder
volkomen gelijk geven, dat de Directeur wel zoo staat aange
schreven, dat hij niet iets zal vertellen, dat niet juist is.
De heer Baart verbaast zich over de door den heer de Reede
gemaakte opmerkingen. Over het algemeen wordt er nogal eens
geklaagd over plichtsverzuim bij gemeentepersoneel en dat zij
alleen in dienst zijn om te halen wat er te halen is. En
wanneer er nu eens iemand is, die zegt: waarom haal je het
ijs daar; blijf toch bij de gemeente, dan wordt er hier een
boom opgezet, alsof het in strijd is met het algemeen belang.
Spreker kan zich best verklaren, dat iemand, die in dienst is
van de gemeente, wanneer hij ziet dat iets, dat tot nu toe
door de gemeente wordt verricht, nu door een ander wordt
gedaan, zegt: waarom laat je het niet door de gemeente doen.
Men doet het hier altijd graag voorkomen, alsof de gemeente
werklieden altijd iets zouden doen, in strijd met hetgeen zij
moeten doen.
Spreker gelooft, dat de heer Wilbrink van meening is, dat,
als iemand aan de gasfabriek hard werkt, hij nevenbedoelingen
heeft/Daarmede is hij er naast; deze zaak wordt veel te erg
opgeblazen en men moet dus aannemen, dat het een gezocht
argument is om tegen het betrekken van ijs van het abattoir
te keer te gaan.
De heer Groeneveld begrijpt het resultaat van deze
interpellatie niet. De heer de Reede stelt vragen, de Wet
houder ontkent pertinent wat de interpellant beweert en de
heer de Reede houdt toch vol, dat het waar is. De Wethouder
zegt, dat de arbeider niet is gestuurd en niets over ijs heeft
gezegd, en desondanks doet de heer de Reede toch alsof de
Wethouder alles heeft erkend. Er moet, wil de interpellatie
niet mislukken, bewezen worden, dat er iets is gebeurd, maar
op dit oogenblik staat nog niets vast. Blijkbaar gelooft de
heer de Reede den Wethouder niet op diens woord.
Bovendien is er iets eigenaardigs gebleken. De heer van
der Reijden zegt, dat hij de belangen van de gemeentelijke
ijsfabriek niet meer kan behartigen, nu er een particuliere
ijsfabriek is. Dat klinkt vreemd in den mond van een lid van
de Commissie voor het Slachthuis. Meri beweert wel eens, dat
de gemeentelijke bedrijven niet goed geleid worden, maar als
zij bestuurd worden door dergelijke menschen is het geen
wonder.
De heer de Reede zal op de gemaakte opmerkingen, die
gebrek aan zakelijk inzicht verraden, niet ingaan. Het is ten
slotte blijkbaar heel moeilijk om over dergelijke feiten te
oordeelen, indien men buiten het zakenleven staat. "Volgens
den Wethouder is er niets gebeurd, maar hij heeft het niet
aangetoond. Hij zegt, dat aan niemand een opdracht is ge
geven en de arbeider beweert het niet te hebben gedaan,
maar hij heeft het wel gedaan. Dat is spreker gebleken en
deze vindt het niet onvergefelijk, omdat hij begrijpt, dat de
man het in overmaat van ijver heeft gedaan, maar een der
gelijke concurrentie past zeker niet bij een overheidsbedrijf.
Daarom zou spreker gaarne zien, dat de Wethouder bezwaar
maakte tegen zulk optreden en tot dien man zeide: doe je
werk alleen
De heer Reimeringer houdt staande, dat er absoluut geen
sprake is van deloyale concurrentie van de zijde van het
Slachthuis. Als hier deloyale concurrentie wordt gevoerd, dan
gebeurt dat door den heer van Tuyn, die dadelijk is begonnen
de prijzen te verlagen.
De klacht over het optreden van dien werkman is onjuist
gebleken.
De heer de Reede zegt, dat hij van twee zijden, geheel
onafhankelijk van elkander, is ingelicht.
De Voorzitter verklaart de interpellatie voor gesloten en
geeft vervolgens het woord aan den heer Parmentier, die
het gevraagd heeft.