96 MAANDAG 3 JUNI 1929. vuil hadden. Spreker vraagt van den Wethouder de besliste mededeeling, dat in de door hem genoemde plaatsen alleen een plaats van atvoer en er als reserve geen vuilverbranding of een tweede plaats van afvoer op nagehouden wordt; wanneer dat met zekerheid gezegd kan worden, is de bedrijfszekerheid naar deze voorbeelden niet voldoende te achten en moet men naar een middel omzien om stagnatie, op welke wijze ook verkregen, te voorkomen. Spreker meent, dat alleen door het contract met Nieuwkoop de bedrijfszekerheid niet voldoende is gewaarborgd, maar dat men zich ook in verbinding moet stellen met een lichaam, dat bij stagnatie voor den afvoer van het vuil zou moeten en kunnen zorgen, want het zou ondoenlijk zijn, wanneer, door welke omstandigheden ook, stagnatie plaats vond, tengevolge waarvan het vuil zich hier zou ophoopen. Thans heeft men in deze gemeente in de eerste plaats een vuilverbranding en in de tweede plaats een contract met de Heijder, die niet alleen het straatvuil afneemt, maar ook bij stagnatie bet andere vuil afvoert. Zal nu bij afsluiting van deze overeenkomst het contract met de Heijder verbroken worden? Uit het antwoord van den Wethouder zal spreker overwegen, of hij vóór het voorstel van Burge meester en Wethouders zal kunnen stemmen. De heer Manders zou, volgens den heer Sijtsma, bezwaren hebben geuit tegen een contract met Nieuwkoop, maar de bezwaren, welke spreker te berde heeft gebracht, pleiten juist ten voordeele van Nieuwkoop. Wanneer er toch tusschen een gemeente en een polder twist kan rijzen, hoeveel te meer kan het dan niet tusschen een particulier eenerzijds en een polder of een gemeente anderzijds. Blijkens een rapport van Mr. de Brauw heeft men waarborgen tegen moeilijkheden, wanneer een gemeente met de gemeente contracteert, maar dit laatste lijkt spreker toch niet geheel juist. Er kunnen bezwaren van een polder komen en dit zal terdege onder de oogen moeten worden gezien. Het zou iets kunnen zijn, wat buiten het contract vastgelegd kan worden, maar waarop toch te voren de aandacht moet worden gevestigd. Ook ten aanzien van de bedrijfszekerheid meent spreker, dat er nog niet voldoende waarborgen zijn, dat het bedrijf bijv. bij ijs zal kunnen doorgaan. Met nadruk wil spreker er op wijzen vooral na te gaan, dat Nieuwkoop dit niet anders kan uitleggen dan Leiden bedoeld heeft. Het verkeer door deze wateren is tweemaal zoo vlug gestremd als het verkeer door de groote vaarwateren. De heer Schüller meende, dat de los- en laadplaats aan vier zijden afgesloten zou moeten zijn, en als spreker zich niet vergist, gaf de Wethouder een kleine toezegging in dien geest. Spreker zou dit echter moeten afraden, omdat het niet hygiënisch zou zijn en de werklieden misschien zelfs zouden stikken, zooals uit den Raad terecht wordt opgemerkt. Spreker moet zich ook verklaren tegen een uitvoering in eigen beheer, maar zou toch gaarne de pertinente verzekering van den Wethouder hebben, dat de arbeiders van de ver branding op andere plaatsen onder even goede omstandig heden worden geplaatst. De heer Wilbrink vestigt er de aandacht op, dat het veelal gewenscht is, dat die arbeiders niet in salaris zullen achteruitgaan. De heer Goslinga kan dit niet toezeggen, daar dit beheerscht wordt door de verordeningen, die door den Raad zeiven zijn gemaakt. De heer Splinter zegt toe, dat er getracht zal worden deze zaak zoo goed mogelijk te regelen. De heer Groeneveld zegt aanvankelijk het woord te hebben gevraagd om iets te zeggen aan het adres van den heer Parmentier, maar zal dit nu nalaten. Het lijkt spreker niet de moeite waard. De heer Wilbrink stelt het voor, alsof het absoluut vast staat, dat een overheidsbedrijf minderwaardig is vergeleken met een particulier bedrijf. Spreker onderschrijft dit niet. Volgens den heer Wilbrink is vooral het vervoer te water zoo moeilijk, dat het niet door gemeentepersoneel kan worden gedaan. Daarbij heeft men met zooveel dingen te maken. Spreker weet niet of er in Nieuwkoop ook eb en vloed is, maar het is toch heel goed mogelijk, dat gemeentepersoneel naar Nieuw koop vaart en werkelijk aankomt en ook terug keert. De heer Wilbrink zegt: het gemeentepersoneel heeft een vasten tijd van beginnen en eindigen, maar elk bedrijf heeft zijn eigen moeilijkheden en het is zeker niet waar, dat voor alle ge meentepersoneel een vaste tijd van beginnen en van eindigen bestaat; het geheele personeel van het electrische kabelnet werkt zoo noodig 24 uur per etmaal; langer kan het toch niet, ook zoo noodig op Zondag. Soms worden zij 's nachts uit hun bed gehaald om storingen te herstellen; dat weet de heer Wilbrink ook. Zij staan dus altijd klaar. Nu kan het zijn, dat controle op gemeentepersoneel bij het vervoer van Leiden heelemaal naar Nieuwkoop moeilijk wordt, maar daar voor is wel een oplossing te vinden. Het tariefwerk is ook niet nieuw; bij het straatmakersbedrijf bestaat een tarieven stelsel en waarom dat ook niet bij andere bedrijven kan wor den ingevoerd, wanneer dat noodig is, ziet spreker niet in. Spreker betwist dus ten sterkste, dat het onmogelijk is het vervoer door gemeentepersoneel te doen plaats hebbendat kan even goed als in het particuliere bedrijf. De heer Elkerbout zegt, dat volgens den Wethouder enkele van de werklieden op pensioen gesteld zullen worden, anderen zouden, zooveel mogelijk, bij de Lichtfabrieken ge plaatst worden en verder zouden losse arbeiders ontslagen worden. Voor dat laatste is spreker wel een beetje bevreesd, ten aanzien van de vraag, wat losse arbeiders zijn. Beschouwt men losse arbeiders, die langer dan l jaar in dienst zijn, ook als los personeel? Dan zou spreker er meer voor gevoelen om een wachtgeldregeling voor die menschen te treffen, want als men die menschen in een andere branche te werk stelt en anderen werkloos maakt, is voor spreker te dien opzichte gelijk. Spreker kan zich niet vereenigen met de aan de overzijde geuite gedachte om het werk in eigen beheer te nemen, te meer naar aanleiding van het voorstel, dat de heer Baart straks misschien zal indienen, waarbij hij zal voorstellen, dat de loonen voor Nieuwkoop ongeveer gelijk zullen moeten zijn aan die van Leiden. Nu varieeren de loonen te Nieuwkoop van 20.tot 30.Nu vroeg de Wethouder daar straks, of er nog meer zonneschijn bij de arbeiders gebracht moet worden en spreker wil wel zeggen, dat de zonneschijn, die er in de wouingen der arbeiders is waar te nemen, nu niet zoo groot is. De positie der arbeiders laat nog wel veel te wenschen over, hoewel gaandeweg de toestand eenigszins gunstiger begint te worden. Waar de loonen in Nieuwkoop tusschen de 20.en ƒ30.schommelen, zullen deze, naar sprekers meening, ook voor dat vervoerpersoneel moeten gelden. Het zou z. i. niet goed zijn onder die omstandigheden bij art. 4 een zoodanige bepaling op te nemen, omdat de zaak dan in het honderd zou loopen. Spreker acht het meer in het belang van de zaak zelf, wanneer de werkliedenorganisaties met de gemeente Nieuwkoop gaan onderhandelen om een betere positie voor die menschen te krijgen. Wanneer er dan eventueel maat regelen zouden moeten worden getroffen voor die werk lieden, die nu van de vuilverbranding vrij komen, zoo zou spreker gaarne zien, dat, wanneer die menschen in een lagere salarisschaal zouden gebracht moeten worden, aan hen een zekere toelage op dat salaris zal worden verleend. De heer Splinter zal niet meer op alle gemaakte opmer kingen ingaanprincipiëele vraagstukken zijn er niet meer aan de orde gesteld. Spreker wil alleen den heer Kooistra antwoorden, dat, voorzoover hem bekend, de door spreker genoemde gemeenten alleen een vuilafvoer hebben. Slechts in Haarlem is er nog een klein oventje. De motie van den heer Schüller wordt met 20 tegen 11 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren Romijn, Parmentier, Mandeis, Heemskerk, Tepe, Reimeringer, Splinter, Goslinga, de Reede, Kuivenhoven, Bergers, Bosman, Wilbrink, van Rosmalen, Wilmer, van Es, Spendel, van Tol, Eikerbout en Meijnen. Vóór stemmende heeren Kooistra, Schüller, van Stralen, Groeneveld, Sijtsma, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Baart, van Eek, Koole, Verweij en Vallentgoed. De Voorzittter deelt mede, dat is ingekomen een amen dement van den heer Baart, strekkende om art. 5 aan te vullen met: Verder zullen de loonen voor het personeel belast met den afvoer van vuilnis naar de gemeente Nieuwkoop gelijk moeten zijn met de loonen, welke aan het soortgelijke perso neel in dienst van de gemeente Leiden worden betaald." De Voorzitter stelt thans aan de orde de met de gemeente Nieuwkoop te sluiten overeenkomst. De artikelen 1 tot en met 4 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Het op art. 5 door den heer Baart ingediend amendement wordt verworpen met 19 tegen 12 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Romijn, Parmentier, Manders, Heemskerk, Tepe, Reimeringer, Splinter, Goslinga, de Reede, Bergers, Bosman, Wilbrink, van Rosmalen, Wilmer, van Es, Spendel, van Tol, Eikerbout en Meijnen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 22