MAANDAG 3 JUNI 1929. 95 verhouding, welke er komen zal tusschen Leiden en Nieuw koop, gewenscht vinden, het middel achter de hand te hebben, dat in kort geding een eventueele beslissing kan worden gevraagd. Spreker meent, dat de gemeente dat anders ook voldoende voorzien heeft in artikel 13, waarbij zij zich het recht voorbehoudt, alle voorzieningen te treffen, die zij nood zakelijk acht. Nu heeft de Wethouder geciteerd uit een brief van Mr. de Brauw, die geadviseerd heeft te contracteeren met de gemeente Nieuwkoop als gemeente. De Wethouder zal het echter, naar het spreker voorkomt, er wel mee eens zijn, dat men dan niet een contract sluit in den vorm als hier gebeurd is, maar dat men dat dan moet doen in een publiekrechtelijken vorm, terwijl hier juist het publiekrechtelijk karakter van de gemeente wordt uitgeschakeld. Nu heeft de Voorzitter als voordeel daarvan wel aangevoerd, dat men dan altijd een uitspraak in kort geding kan krijgen, maar spreker kan hiertegenover aanvoeren, dat dit nog altijd maar een inleiding is en dat er gewoonlijk nog heel wat volgt, voordat een eindresultaat is bereikt. Spreker vreest, dat men met een civielrechtelijke overeenkomst leelijk vast zou kunnen loopen, vooral als het op executie aankomt. Het zal den Voorzitter wel bekend zijn, dat men het middel van faillissementsaanvrage tegenover een gemeente mist. Beslag op gemeente-eigendommen is niet mogelijk. Allerlei omstandigheden maken spreker huiverig hier een civielrechtelijke regeling aan te gaan, waar zooveel publiekrechtelijke kanten aan verbonden zijn. Spreker wil echter meer vertrouwen hebben dan het College in publiek rechtelijke autoriteiten heeft en zal, al zijn zijn bezwaren niet weerlegd, zich toch met het voorstel van Burgemeester en Wethouders vereenigen. De Voorzitter wijst er den heer Romijn op, dat toch alle electriciteitscontracten met andere,' gemeenten privaatrechte lijk zijn. De heer Romijn voert hiertegen aan, dat die gemeenten dan Leiden noodig hebben, omdat zij anders geen licht krijgen, terwijl in dit geval Leiden Nieuwkoop noodig heeft. De heer Wilbrink gelooft gaarne, dat de heer Schüller meer gelegenheid en ook meer lust heeft om de hier behan delde zaken aan de hand van allerlei rapporten te bestudeeren dan spreker, maar de door spreker aangeroerde quaestie is besproken in den Amsterdamschen Raad, rt.l. betreffende het vervoer naar de Zuiderzee. Wat betreft de opmerking, dat ook gesproken is over het vervoer van het vuil naar de Veluwe, dan gelooft spreker, dat die commissie toch heel vreemde opvattingen had, want dan zou het gemeentepersoneel van Amsterdam het naar de Veluwe moeten vervoeren. Dat is niet mogelijk; dat wordt toch zeker overgelaten aan de spoorwegen. In den Amsterdamschen Gemeenteraad is er over gesproken om een ponton in de Zuiderzee te plaatsen, waarmede het vuil zou worden geloosd. Men kan dus niet in ernst aannemen, dat dit vervoer zou plaats vinden door gemeentepersoneel. De heer Schüller zegt, dat in het rapport uitdrukkelijk staat hoe het dan wordt. De heer Wilbrink heeft geciteerd wat hij wilde weten en heeft er geen behoefte aan om verschillende rapporten over het vuilverwijderingsvraagstuk te bestudeeren, wanneer hij het geheele vraagstuk voor Leiden kan overzien. Nu inter rumpeert de heer Groeneveld, dat spreker overal verstand van meent te hebben. De heer Groeneveld zegt, dat de heer Wilbrink doet, alsof niemand anders kan transporteeren dan hij, ook een gemeente werkman niet. De heer Wilbrink heeft dat niet gedaan. Spreker heeft niet gezegd, dat die gemeentewerklieden niet zouden kunnen varen, maar spreker heeft gezegd: het gemeentepersoneel begint om 7 uur en eindigt om 5 uur en een transportbedrijf is daar al bijzonder slecht geëigend voor en zal ontzettend duur worden, als men gewoon is aan die vastgestelde werk tijden. Men kan in de binnenwateren allerlei oponthoud hebben er kan een halven of een geheelen dag geen gelegenheid zijn om te varen en als het des avonds stiller weer wordt, moet er gevaren worden. Een particulier moet het in handen hebben. Wanneer de gemeente het deed, zou het personeel van de vaartuigen afstappen, wanneer er gevaren moet worden, omdat zijn werktijd voorbij is. Dit bedrijf is niet geschikt voor eigen beheer. Het maakt een groot verschil, of men in ruim vaar water blijft; bij ruim vaarwater heeft men bijna altijd zeker heid te kunnen varen, maar bij de vaart naar Nieuwkoop zal het veel voorkomen bij eenigszins stormachtig weer, dat men de vaartuigen niet ledig kan vervoeren, en wanneer men dan tegen den avond, wanneer het beter weer wordt, voor waarts moet, is dat onmogelijk, wanneer het in gemeentelijk beheer geschiedt. Spreker meent duidelijk genoeg gezegd te hebben, dat dit ook wel bij particulieren kan voorkomen en dat dit het grootste bezwaar is tegen gemeentelijk beheer in deze branche de vaste werktijden. Als er dan bijkomt, dit zegt spieker niet om terug te nemen wat hij vroeger gezegd heeft, een zekere lakschheid van het personeel, wat spreker ook wel eens ervaart en waaraan de gemeente ook niet ontloopt, dan kan het bedrijf geen voortgang hebben, terwijl juist dan alle krachten ingespannen moeten worden. Dat zijn de eischen van de practijk, waarmede men toch rekening heeft te houden. Waar spreker de eischen van het bedrijf zuiver aanvoelt en de practijk kent, kan hij wèl zeggen, dat eigen beheer door de gemeente niet te betalen zou zijn en dat het veel duurder zou zijn dan de vuilverbranding. De Voorzitter wil nog iets zeggen aangaande het geschil tusschen de heeren Parmentier en Schüller. De Raad kan daarover moeilijk een beslissing nemen. De heer Parmentier is verantwoordelijk voor de uitdrukking, dat de heer Schüller zich onbetrouwbaar zou hebben betoond. De heer Parmentier zal dat hebben te bewijzen, en het is spreker nog niet duide lijk geworden, dat de heer Parmentier in dat bewijs is geslaagd. Deze zaak moet echter een oplossing hebben. Het komt spreker voor, dat de heer Schüller volkomen recht heeft of om bewezen te zien, dat hij zich onbetrouwbaar zou hebben betoond öf dat de beschuldiging werd ingetrokken. In verband met het late uur en waar de Raad voor een belangrijke beslissing staat, acht spreker het thans niet de geschikte gelegenheid deze zaak te behandelen. Spreker geeft den heer Parmentier in overweging zijn beschuldiging terug te nemen tot een nadere vergadering, wanneer hij de beschuldiging kan herhalen en hij de zaak voldoende voorbereid kan hebben daarop te atten- deeren. Spreker zou den heer Schüller willen verzoeken, daarmede genoegen te nemen. De heeren zouden de zaak ook onderling kunnen bespreken, maar de Raad kan er nu moeilijk over oordeelen. Het gaat over de woorden, die de heer Schüller vandaag heeft gebruikt, en die, welke hij in de Commissie heeft gebezigd. Een stenografisch verslag is er echter niet. De heer Parmentier wil gaarne aan het verzoek van den Voorzitter gevolg geven, mits deze hem den volgenden keer in de gelegenheid stelt deze zaak te behandelen, maar niet bij de rondvraag. De Voorzitter zegt, dat het een persoonlijk feit is en dat de beide heeren het in een volgende vergadering kunnen uitmaken, waarbij zij elkaar zooveel mogelijk kunnen tegen spreken. De heer Parmentier gelooft toch niet, dat het noodig is zijn beschuldiging nu in te trekken, want dan zou hij deze in de volgende vergadering opnieuw moeten uiten. Spreker heeft het alleen gezegd ter zuivering van de atmosfeer. Spreker is er niet van gediend geregeld de onwaarheden van den heer Schüller aan te hooren, waardoor de beraadsla ging vertroebeld wordt. Intusschen wil spreker wel aan den aandrang van den Voorzitter gevolg geven en trekt hij voor vandaag de beschuldiging in. De heer Schüller neemt er genoegen mede, dat de heer Parmentier het intrekt, maar waar hij zegt het te zullen herhalen meent spreker, dat de parlementaire beleefdheid mee brengt, dat hij spreker vóór de Raadszitting op de hoogte stelt van de bezwaren, die hij tegen spreker heeft. Evengoed als de heer Parmentier heeft spreker het recht om zich te prepareeren. De heer Parmentier zal even voorzichtig zijn als de heer Schüller als lid van de Commissie van Fabricage. Spreker zal er eens over denken en het bij gelegenheid zeggen. De heer Schüller constateert uit het antwoord van den heer Parmentier, dat hij zelf niet de parlementaire beleefdheid in acht wil nemen, door de beschuldigingen vóór de Raads zitting aan spreker ter kennis te brengen. Indien de heer Parmentier aan dit verzoek van spreker niet voldoet, behoudt spreker zich het recht voor op de even tueele beschuldigingen van den heer Parmentier niet direct te antwoorden, maar zijn verdediging te houden in de daarop volgende Raadszitting. De Voorzitter zegt, dat de heer Schüller volmaakt gelijk heeft en dat hij alle gelegenheid zal hebben om daarop te antwoorden. De heer Kooistra zegt, dat de Wethouder eenige plaatsen genoemd heeft, die alle slechts één plaats van afvoer van het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 21