MAANDAG 6 MEI 1929. G9 mede te deelen voor welk bedrag, van het door den Raad op 12 Februari 1.1. toegestane blanco crediet, tot op heden ge bruik gemaakt is ter bestrijding der kosten, verbonden aan het onderzoek naar de mogelijkheid van wederopbouw van het Raadhuis, welk onderzoek naar ondergeteekende bij ge ruchte vernam, gaande, is. 2°. Welk bedrag ramen Burgemeester en Wethouders dat nog noodig zal zijn voor hetzelfde doel, vooraleer Burgemeester en Wethouders plannen in zake eventueele wederopbouw of algeheele nieuwbouw van het Raadhuis den Raad kunnen voorleggen?" Spreker zegt ongeveer zes weken geleden in de Commissie van Fabricage te hebben gevraagd wat er in verband met het afgebrande Stadhuis werd gedaan en toen van Wethouder Splinter ten antwoord te hebben ontvangen, dat hij er niets van kon zeggen, omdat hij het niet wist. Spreker sprak daarover zijn bevreemding uit, waarop de heer Splinter zeide: al vindt gij het vreemd, ik weet er niets van! Daarmede is spreker naar huis gegaan, evenals de andere leden der Commissie. Enkele weken later heeft spreker, toen hij het steigerwerk vóór het Stadhuis zag verrijzen en weer benieuwd was in welk stadium de zaak verkeerde hij had inmiddels bij geruchte gehoord, dat de Rijksmonumentencommissie was geweest om een onderzoek in te stellen opnieuw in de Commissie van Fabricage er naar gevraagd en toen heeft Wethouder Splinter er iets van medegedeeld. Spreker had o.a. de vraag gesteld, waarom Burgemeester en Wethouders de Commissie van Fabricage, welke door den Raad is be noemd om het College omtrent dergelijke zaken te adviseeren, niet op de hoogte hadden gesteld en waarom zij haar oordeel niet mocht geven. De Commissie heeft met algemeene stemmen besloten aan het College te vragen waarin dat zat en haar bevreemding er over uit te spreken. Inmiddels is spreker gebleken, dat het antwoord van het College op de bezwaren der Commissie luidt, dat de Commissie er eigenlijk niets medenoodig heeft en het College niet alles aan de Commissie kan vragen. Waar spreker toch wilde weten hoe het met de plannen voor den wederopbouw stond en wat er gaande was, restte hem niet anders dan de vragen te stellen, welke hij heelt ingediend. Hij heeft wel eenig bezwaar tegen den gang van zaken; hij ziet in hetgeen hij bij geruchte heeft gehoord dat gebeurt, en in hetgeen hij ziet gebeuren een aanwijzing, dat Burgemeester en Wethouders hebben besloten zelfstandig de kwestie in een zekere richting op te lossen. Dit nu behoort niet tot de competentie van Burgemeester en Wethouders, maar tot de competentie van den Raad. Vooral als lid van de Cömmissie, waarin deze onderwerpen behooren te worden voorbereid, heeft spreker zijn vragen gesteld en hij ziet met belangstelling het antwoord tegemoet. De heer Splinter wil, alvorens de gestelde vragen te beantwoorden, iets zeggen over de bespreking, die zes weken geleden in de Commissie van Fabricage zou hebben plaats gevonden. Hij wil niet ontkennen, dat ongeveer zes wekeri geleden de heer Parmentier iets heeft gevraagd en dat hij toen allicht geantwoord heeft, dat hij omtrent den eventueelen wederopbouw of nieuwbouw van het Stadhuis niets wist, maar, op dat moment wist het geheele College er niets van en heden weet het College officiéél nog niets. Een paar weken geleden heeft de heer Parmentier opnieuw daarover gesproken. Spreker heeft toen medegedeeld, dat hij er nog niets van wist, maar dat de Monumentencommissie bezig was met een onderzoek, of de gevel kon worden be houden. De heer Parmentier vond, dat deze zaak in de Com missie van Fabricage behoorde en spreker heeft daarop toe gezegd, dit punt in de vergadering van Burgemeester en Wet houders ter sprake te zullen brengen. Dat heeft hij dan ook gedaan, en hij heeft in het College medegedeeld welke bezwaren in de Commissie van Fabricage waren geopperd. Zooals gezegd, Burgemeester en Wethouders zullen slechts weinig kunnen mededeelen, omdat nog niemand weet hoe de verdere gang van zaken zal zijn. Het antwoord op de gestelde vragen luidt als volgt: »1. Van het door den Raad toegestaan blanco crediet is geen gebruik gemaakt, omdat aan het onderzoek geen kosten voor de gemeente waren verbonden. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen heeft zich op 14 of 15 Februari tot het College van Burgemeester en Wet houders gericht met de vraag, of het gebruik wilde maken van de Rijks-Commissie voor de Monumentenzorg om een onderzoek in te stellen naar den toestand van het Stadhuis. Aan dit verzoek van den Minister werd adhaesie betuigd door de afdeeling Herstel van gebouwen" uit de Commissie voor de Monumentenzorg. Burgemeester en Wethouders vonden uit den aard der zaak geen aanleiding om het verzoek van den Minister en dat van de bedoelde afdeeling der Monumenten-Commissie niet toe te staan. De Commissie is nog steeds met het onderzoek bezig en hoopt binnenkort het resultaat van haar onderzoek in te zenden. De voor het Stadhuis geplaatste steiger is een werksteiger, die in ieder geval moest geplaatst worden. De plaatsing daarvan is echter eenigszins bespoedigd met het oog op het onderzoek van de Monumenten-Commissie, gelijk reeds in een der vorige vergaderingen werd medegedeeld. II. Burgemeester en Wethouders zijn van meening, dat voor hetzelfde doel geen gelden noodig zullen zijn, aangezien het onderzoek van de Monumenten-Commissie geheel koste loos geschiedt. Zij hebben het voornemen den Raad met het door de Commissie in te zenden rapport in kennis te stellen. Voorts stellen Burgemeester en Wethouders zich voor om met den Raad overleg te plegen alvorens te komen met plannen in zake den bouw of wederopbouw van het Raadhuis." De heer Parmentier zegt, dat dit antwoord hem zou be vredigen, als hij er ook zoo over dacht. Dat er geen kosten aan verbonden zijn, begrijpt hij niet. Er is toch een steiger gezet en er wordt gewerkt. Dat werk moet toch worden betaald. Er zijn menschen van de gemeente aan het werk en die worden toch niet door het Rijk betaald? De heer Splinter meent, dat zijn antwoord toch duidelijk genoeg is geweest. In een vorige vergadering heeft hij in antwoord op vragen van den heer van Es medegedeeld wat de steiger kostte en dat het hout voor de gemeente zijn waarde behoudt. Het is verwerkbaar hout. Spreker heeft dat wel degelijk gezegd en er op gewezen, dat, ook al werd de gevel algebroken, er toch een steiger noodig was om de zware stukken van den gevel te laten zakken. Hoe de zaak ook za.1 worden opgelost, die steiger moest er komen. De heer Parmentier ontkent dat, maar dan valt er niet verder over te redeneeren. Er moest in elk geval een steiger komen. De heer Baart: Niet zoo'n steiger! De heer Splinter antwoordt, dat, als een lichtere steiger was gebouwd en iemand een ongeluk had gekregen, spreker van de bovenste plank zijn deel had ontvangen. De steiger is niet zoo zwaar, het blijft waardevol hout voor de gemeente en de kosten bestaan dus alleen in arbeidsloon. De heer Sciiüller wijst er op, dat, waar de heer Parmentier de zaak in de Commissie van Fabricage aan de orde heeft gesteld, Burgemeester en Wethouders met het idee van de Commissie bekend konden zijn. De heer Parmentier heeft door zijn vragen in dezen vorm te stellen 't aan het College mogelijk gemaakt het antwoord te geven, dat hij heeft ont vangen. De heer Parmentier spreekt alleen van de kosten van het onderzoek, maar in de Commissie is ook gesproken over het feit, dat de Commissie niet is gekend in de gunning van het sloopingswerk en haar geen enkel advies is gevraagd over hetgeen zich heeft afgespeeld na het afbranden van het Stadhui*. De Commissie heeft haar afkeuring daarover uit gesproken en besloten, dat de Wethouder de zaak in het College zou brengen. Het verwonderde spreker dan ook Zaterdagavond in de courant de vragen van den heer Parmen tier te lezen. Deze schijnt het antwoord van Burgemeester en Wethouders op de op- en aanmerkingen van de Com missie van Fabricage reeds te hebben gekend spreker kende het niet en nu begrijpt spreker de situatie ook. Het is wel handig van Burgemeester en Wethouders geweest om dat antwoord te geven, maar ditmaal zullen zij er zoo niet afkomen. De Wethouder zegt wel, dat het onderzoek van de Rijks monumentencommissie niets aan de gemeente heeft gekost, maar er is al zooveel gebeurd, dat wel geld heeft gekost. Wat is dat en welke kosten zijn daarvoor gemaakt? De heerer. zijn aan het onderzoeken, maar zij hebben arbeiders onder zich. De heer Splinter ontkent dit, maar er zijn toch opzichters aanwezig, en dat kost ook geld. De voor bereidende maatregelen, het zetten van de schutting, kosten geld. Ook van de wijze van aanbesteding en van het ver wijderen van de puinhoopen wist de Commissie van Fabricage niets. Bij de samenstelling van het nieuwe reglement der Com missie hebben spreker en zijn vrienden dergelijke dingen voorzien, maar de meerderheid van den Raad wilde er toen niet aan. De heer Splinter noemt dat een insinuatie, maar dat is het niet. Het gaat niet tegen zijn persoon. Spreker is zelf getuige geweest van een moment, dat de Wethouder van Fabricage op zijde werd gezet en niets te vertellen had, waarbij deze hevig te keer ging. Zooals het reglement is samen gesteld heeft men nooit vat op Burgemeester en Wethoudei s, want Burgemeester en Wethouders kunnen volstaan met te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 7