MAANDAG 22 APRIL 1929.
59
in de maatschappij terugkeeren, werk te verschaffen en hen
op andere wijze voort te helpen. Nu is die zaak in verschil
lende gemeenten verschillend aangepakt. In gemeenten, waar
geen krankzinnigengesticht in de nabijheid is, is het bureau
ondergebracht bij den geneeskundigen dienst, zoo b. v. in
Amsterdam. In andere plaatsen echter, waar een gesticht in
de buurt is, zooals bijv. in Rotterdam, ressorteert het con
sultatiebureau geheel onder de Commissie van dat gesticht,
wat ook heel logisch is. Dr. Jelgersma is hiermede in Oegst-
geest begonnen en nu heeft men gedacht, dat er veel meer
kans zou bestaan, dat het consultatiebureau drukker zou
worden bezocht, wanneer dit naar de stad werd overge
bracht dan wanneer het op Endegeest bleef.
Dit is dus de reden, waarom alleen aan de Commissie
van Beheer voor Endegeest hieromtrent advies is gevraagd.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van den heer van Es, luidende:
«Ondergeteekende stelt voor punt 7° van de agenda af te
voeren en 't advies van de Commissie voor den Geneeskundigen
Dienst in te winnen, vóórdat dit voorstel weer op de agenda
zal worden geplaatst."
De heer Groeneveld meent, dat hetgeen de Wethouder heeft
gezegd, meer argumenten inhoudt voor de meening van den
heer van Es dan voor die van den Wethouder. De Wethouder
zegt, dat in verschillende plaatsen verschil van meening be
staat of het thuishoort bij den geneeskundigen dienst, dan
wel bij de gestichten. Dit geschilpunt had wel eens bekeken
mogen worden door den Geneeskundigen Dienst; dit pleit er
dus voor, dat de Commissie voor den Geneeskundigen Dienst
hierover haar oordeel geeft.
De heer Rejmeringer zegt, dat de heer Groeneveld spreker
verkeerd begrepen heeft. Spreker heeft gezegdwaar een
gesticht in de nabijheid was, is het bureau gesteld onder
het toezicht van het gestichtsbestuur; in gemeenten, waar
geen gesticht was, is het ondergebracht bij den Genees
kundigen Dienst.
De heer Sijtsma heeft geen bezwaar tegen aanhouding van
dit voorstel, hoewel spreker niet gelooft, dat dit verandering
van zienswijze van den Raad tengevolge zal hebben. Spreker
gelooft, dat de Geneeskundige Dienst een beetje in zijn eer
gekrenkt is, dat hij niet gehoord werd; maar moet daarom
deze zaak nog weer traineeren? Overigens is het een quaestie
van uitstel en niet van afstel. Spreker weet heusch niet wat
de Commissie voor den Geneeskundigen Dienst anders zal
zeggen dan reeds in de stukken staat. De zaak zelf is spreker
voorshands zeer sympathiek.
De heer Heemskerk is door de mededeelingen van den Wet
houder de zaak anders gaan inzien. De quaestie is eigenlijk,
of deze zaak eerst behandeld moet worden door de Commissie
voor den Geneeskundigen Dienst of door de Commissie voor
de Gestichten. Het gaat er dus over waar die zaak thuis
hoort en dan meent spreker, dat niet de Commissie voor den
Geneeskundigen Dienst moet uitmaken, dat het thuishoort bij
haar, maar dat Burgemeester en Wethouders alleen kunnen
beoordeelen waar die zaak thuishoort en in hoogste instantie
eventueel de Raad. Moet echter de Raad in deze een uitspraak
doen, dan acht spreker het voorstel van den heer van Es niet
op zijn plaats. Dan was het beter geweest door het indienen
van een motie den Raad zich te laten uitspreken over de
vraag, of de zaak in een van de beide commissies thuisbehoort,
maar de Raad kan niet zonder meer een voorstel aannemen
om te beslissen, dat de zaak bij den Geneeskundigen Dienst
thuisbehoort, zooals de heer van Es wenscht.
De Voorzittee meent, dat de heer Heemskerk de bedoeling
van den heer van Es onjuist weergeeft. Deze heeft niet gezegd,
dat het niet goed was, dat de zaak in handen van de Com
missie van Beheer voor Endegeest was gesteld, maar hij heeft
voorgesteld de zaak ook nog eens door de Commissie voor
den Geneeskundigen Dienst te laten bekijken.
De heer Heemskerk merkt op, dat Burgemeester en Wet
houders het standpunt hebben ingenomen, dat de zaak thuis
behoort bij de Gestichten, terwijl de heer van Es een andere
meening is toegedaan.
De heer van Es. Neen.
De heer Heemskerk antwoordt, dat volgens den heer van Es
de Commissie voor den Geneeskundigen Dienst moet worden
gehoord, maar dat Burgemeester en Wethouders van tegen
overgesteld gevoelen zijn. Een van de beide commissies moet
erover gehoord worden, maar waarom van beide het advies
moet worden gevraagd, begrijpt spreker niet.
De Voorzitter wijst er den heer Heemskerk op, dat het
meermalen gebeurt, dat over eenzelfde zaak meer dan één
commissie wordt gehoord.
De heer Groeneveld zegt, dat de heer Heemskerk niet
begrijpt, hoever de macht van een Commissie gaat. Volgens
hem zou de Commissie voor den Geneeskundigen Dienst uit
maken, waar deze zaak thuisbehoort, maar zóóver gaat de
bevoegdheid van de Commissie niet. Alleen de Raad kan dat
uitmaken en de Commissie mag slechts een advies geven.
De Voorzitter zegt, dat naar het oordeel van het College
het voorstel van den heer van Es niet moet worden aange
nomen, op de gronden door den Wethouder aangevoerd.
Het voorstel van den heer van Es wordt met 17 tegen 12
stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Wilmer, van der Reijden, van
Rosmalen, Groeneveld, Wilbrink, van Eek, mevrouw Braggaar—
de Does, de heeren Verweij, Kooistra, van Tol, Koole, Schüller,
van Stralen, Manders, Eikerbout, van Es en Vallentgoed.
Tegen stemmen de heeren Splinter, Reimeringer, Goslinga,
Kuivenhoven, Sijtsma, Bosman, de Reede, Heemskerk, Meijnen,
bergers, Romijn en Tepe.
(De heeren de Reede en Wilbrink waren inmiddels ter ver
gadering gekomen.)
In verband met deze beslissing wordt punt 7 van de agenda
afgevoerd.
VIII. Voorstel tot aankoop in het belang van de volks
huisvesting van de perceelen grond en water tusschen de
Medusastraat en den Lagen Rijndijk, Sectie K, Nis 910, 538,
539. 541 en 3ö44 ged. en van het perceel water langs de
Medusastraat, Sectie K No. 2344, en tot vaststelling van den
desbetreffenden begrootingsstaat.
(Zie Ing. St. No. 55).
De heer Sijtsma heeft tegen het voorstel zelf geen bezwaar
en zal er voorstem men, omdat de grond piimo niet duur is
en secundo voor woningbouw is bestemd, maar spreker wil
toch deze gelegenheid aangrijpen om naar aanleiding van de
herhaalde aankoopen van grond en gebouwen Burgemeester
en Wethouders in overweging te geven den Wethouder van
Fabricage een beetje te remmen. Straks, in geheime zitting,
zal de Raad er misschien meer van vernemen. Het is evenwel
zielkundig misschien wel te verklaren. De Wethouder leeft
in zijn zakenleven veelal in een sfeer van koopen en ver-
koopen van grond en gebouwen, en wat een zeer invloedrijk
lid van de Commissie van Fabricage betreft is het van
hetzelfde laken een pak.
De heer Goslinga zegt, dat de heer Huurman geen lid van
Fabricage is.
De heer Sijtsma: De Wethouder weet dan toch wien spreker
bedoelt. Hij vermoedt, dat het mede onder den invloed van
den heer Huurman is, dat de Wethouder telkens voorstellen
doet grond en huizen te koopen, die de gemeente niet bepaald
noodig heeft; de heer Huurman schijnt heel wat te vertellen
in deze gemeente in den laatsten tijd.
Wanneer de gemeente grond noodig heeft in de naaste
toekomst en hij is niet te duur, dan moet zij dien koopen,
maar zij moet het niet doen uit speculatie. In den regel kan
zij dien toch niet zoo goedkoop krijgen als particulieren. Parti
culiere speculanten hebben in dat geval er de hand reeds op
gelegd, als de gemeente komt. Eens anders stroppen moet de
gemeente niet koopen. Daarom zou spreker het College en
speciaal den Wethouder van Fabricage in overweging willen
geven om niet meer dan inderdaad noodig is dergelijke voor
stellen te doen. De gemeentefinanciën staan er den laatsten
tijd niet gunstig voor; men moet voor grondaankoopen leenin
gen sluiten, rente en aflossing betalen, en zoodoende belast
men het tegenwoordige geslacht op een wijze, die niet
altijd noodig is.
De heer Schüller spreekt zijn verwondering uit over de
zwenking van den vrijzinnig-democraat, die hier verkondigt,
dat men voorzichtig moet zjjn met het aankoopen van grond
en huizen. Spreker weet niet, of dit geluid ook bij zijn partij-
genooten bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer gehoord
zal wordendan zal hij er niet veel pleizier van hebben.
Spieker is als lid van de Commissie van Fabricage met
dit voorstel meegegaan, maar hij wist niet, hij heeft er spe
ciaal naar gevraagd, dat ook de gedeelten water betaald
moesten worden. De Voorzitter der Commissie deelde mede,