46 MAANDAG 25 MAART 1929. dus alleen baar machinerieën behoefde over te plaatsen, vond spreker het van belang, dat een dergelijke industrie voor Leiden niet verloren ging. Nu zegt de heer Groeneveld: dat is zoo erg niet. Spreker vindt dit van zeer groot belang. Men moet wel trachten hier industrieën gevestigd te krijgen, dus van laten weggaan mag, zoo men het voorkomen kan, geen sprake zijn; deze industrie zou dus weggaan, indien de firma haar fabriek niet kon uitbreiden. Dat was dan ook de voornaamste reden; bovendien heeft de gemeente aan die 3 meter breede strook niets. De heer Groeneveld gaat accoord met, den prijs van 15.— per M2, overigens heeft de heer Groeneveld gelijk, als hij zegtals de gemeente grond noodig heelt, moet zij in den regel veel betalen. Hij heeft evenwel vergeten het grootste bezwaar, dat er aan verbonden blijft, het servituut. De ge meente houdt het recht van uitloozing en kan altijd in de gebouwen komen om eventueel het riool schoon te maken of te vernieuwen. In verband daarmede lijkt het spreker een behoorlijke prijs. De heer Groeneveld is niet door den Wethouder overtuigd, dat deze verkoop een gemeentebelang is. Wel neemt hij gaarne aan, dat verkoop voor den bedongen prijs in het belang is van deze industrie. De heer Splinter voegt nog aan zijn betoog toe, dat reeds eerder dergelijke voorstellen zijn behandeld, toen o. a. stukken grond verkocht zijn aan de firma Tieleman Dros en aan de firma Gebrs. Van Wijk en Co. Wanneer het gemeente bestuur op die wijze in het belang van de industrie werk zaam kan zijn, meent spreker, dat dit niet moet worden nagelaten. De heer Groeneveld heeft er geen bezwaar tegen, dat met de belangen der industrie rekening wordt gehouden, maar spreker kan niet voorzien, of de gemeente dit stukje grond nooit noodig zal hebben. Het stukje grond ligt zeer gunstig, in het verlengde van de Lopsenstraat. Er ligt ook al een gemeenteriool in, wat spreker nu een dwazen toestand gaat vinden, wanneer het particuliere grond wordt. Alleen daar zou van den Morschweg naar den Rijn een doorgang kunnen worden gemaakt. Wanneer men den grond indertijd aan den aannemer van den bouw van de woningen achter den Morsch weg had bescnikbaar gesteld als losplaats, is spreker overtuigd, dat het een belangrijk bedrag op de aannemingssom had gescheeld. Het is niet te zeggen, of de gemeente den grond niet eens noodig zal hebben en wanneer men het gemeente en het particulier belang tegenover elkaar afweegt, moet het eerste soms voorgaan, al kan het natuurlijk ook wel voor komen, dat het particulier belang zwaarder weegt en boven het gemeentebelang moet gaan. Natuurlijk kan het particuliere of het industriebelang, als de heer Huurman dat liever heeft, ook een gemeentebelang zijn; dan heeft de gemeente daarmede rekening te houden, maar dat kan zijn een quaestie van wikken en wegen; dat hangt van de omstandigheden af. Zoo lang de gemeente dien grond niet noodig heeft, kan het in dustriebelang voorgaan; dan heeft spreker geen bezwaar tegen verhuring van dien grond tegen een prijs, die gelijkstaat met de rente van 1650. -, maar zoodra het gemeentebelang be langrijker wordt dan het industriebelang moet de gemeente dien grond tot haar beschikking hebben. Dat kan 'lang duren en spreker meent niet, dat dit de firma Nieuwenhuizen zal verhinderen een en ander op dien grond te zetten. Trouwens, sinds 27 jaren staat er al een en ander op. In het algemeen is het niet goed om gemeentegrond te verkoopen en speciaal waar deze grond zoo eigenaardig ligt, is spreker er niet voor om hem te verkoopen. De heer Splinter zegt, dat de heer Groeneveld het niet goed inziet. Spreker zou het met hem eens zijn om dien grond niet te verkoopen, wanneer de firma dien grond niet noodig had om haar fabrieksgebouwen uit te breiden en anders weg gaat. Men moet daar niet om lachen; de firma Hoogen- straten is toch ook weggegaan! Indien de gemeente dien grond alleen wil verhuren onder voorwaarde, dat, zoodra zij dien grond noodig heeft, de gebouwen moeten worden afge broken, zal die firma niet gaan verbouwen, maar Leiden verlaten met haar industrie. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. (De heer Groeneveld wenscht geacht te worden tegen te hebben gestemd.) X. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 6 April 1925 (Gem.blad No. 8), houdende aanwijzing van de stemlokalen voor de stemdistricten, waarin de gemeente Leiden is verdeeld voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, van de Provinciale Staten en van den Gemeenteraad. (Zie Ing. St. No. 37). Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld. XI. Vaststelling van het aan Gedeputeerde Staten uit te brengen verslag aangaande de wijze, waarop het op de begrooting voor 1928 voor schoolkindervoeding en -kleeding toegestaan bedrag, is besteed. (Zie Ing. St. No. 36.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming besloten het in Ingek. Stukken No. 36 opgenomen verslag aan Gede puteerde Staten uit te brengen. XII. Voorstel in zake de toevoeging van het vak electro- techniek (c.q. gecombineerd met instrumentmaken) en van het vak auto- en motoi herstellen, aan het leerplan van de Ambachtsschool. (Zie Ing. St. No. 45.) De heer Verweij zal gaarne met dit voorstel van Burge meester en Wethouders meegaan, maar vestigt er de aandacht op, dat aan onderwijs in het vak van instrumentmaken en van motor- en autohersteller aan de Ambachtsschool in booger mate behoefte bestaat dan oogenschijnlijk blijkt. In het aantal leerlingen, dat tengevolge van het ontbreken van leerkrachten in dit metaalvak aan de Ambachtsschool moet worden afge wezen, zit een stijging; is spreker goed ingelicht, dan bedraagt dat aantal voor dit jaar 94. Spreker vindt het niet alleen een gemeentebelang, maar ook een industriebelang, dat aan deze gerezen behoefte aan een bepaald soort onderwijs van de zijde van het gemeentebestuur voldoende aandacht wordt geschonken. Spreker vraagt, of het niet op den weg van Burgemeester en Wethouders ligt om zich nader met het bestuur te verstaan, teneinde in deze belangrijke aangelegen heid tot een oplossing te komen. De heer Tepe kan den heer Verweij toegeven, dat het aantal leerlingen, dat zich voor dit vak aan de Ambachts school aanmeldt, verre het aantal beschikbare plaatsen over treft. Het cijfer, door den heer Verweij genoemd, is nog te laag; dit jaar zijn er 96 afgewezen moeten worden. Wanneer er door den Minister een leeraar in de electro-techniek wordt benoemd, zal dit aantal kunnen worden teruggebracht tot 66. Ook het bestuur van de Ambachtsschool heeft begrepen, dat er behoefte is aan meer onderwijzend personeel en- het heeft zich reeds tot den Minister gewend om te trachten er nog een leeraar in het machine-bankwerken bij te krijgen behalve den leeraar, waartoe de Raad thans zal adviseeren. Met den nieuwen leeraar in het vak machine-bankwerken heeft de Raad tenslotte niets te maken vandaar, dat dit niet aan den Raad is voorgelegd omdat, wanneer uitbreiding van het aantal leerkrachten in een reeds bestaand vak noodig is, het bestuur zich slechts tot den Minisler heeft te wenden. Er is alleen een besluit van den Raad noodig, krachtens arlikel 25, sub 6 der Nijverheidsonderwijswet, wanneer een nieuw vak op het programma wordt gesteld, waarvoor een leerkracht noodig is. Indien het verzoek van het bestuur voor een nieuwe leer kracht in het machine-bankwerken door "den Minister wordt ingewilligd, zullen van die 66 overblijvenden opnieuw 30 leerlingen kunnen worden geplaatst, zoodat de overige 36 naar een andere onderwijsinrichting verwezen zouden moeten worden. Wanneer gevraagd zou worden, waarom er dan niet twee nieuwe leerkrachten worden aangevraagd door het bestuur, kan spreker antwoorden, dat het Departement zich in het algemeen op het standpunt stelt, dat er altijd een surplus van leerlingen aan de Ambachtsscholen moet zijn. Het aantal leer lingen kan zeer afwisselend zijn, zooals ook in andere plaatsen blijkt. Slechts wanneer een zekere continuatie in de progressie valt te constateeren, wordt van Regeeringswege gemakkelijker toestemming gegeven tot het aanstellen van meer leerkrachten. Wanneer straks het tekort aan plaatseri tot 36 zal zijn gere duceerd, zal men in eik geval nog een jaar moeten alwachten of een nog grooter stijging zal plaats hebben; dan zal het bestuur hebben te beoordeelen, of er reden is opnieuw een leerkracht aan te vragen aan het Departement. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 8