42
MAANDAG 25 MAART 1929.
die in deze actief is opgetreden. Spreker kan zich levendig
voorstellen, dat het een teleurstelling was, maar het is geen
beleediging; dan zou het voor ieder een groot waagstuk zijn
om naar een bepaalde betrekking te solliciteeren. Men kan
in het niet benoemd worden bij sollicitatie niet een beleedi
ging ziendat beteekent alleen, dat andere sollicitanten, om
welke reden dan ook, den voorrang verdienen, dat anderen,
gezien eigen voortreffelijkheid, nog voortreffelijker zijn. Dat
is geen beleediging, ook niet omdat de zich hier gepasseerd
gevoelenden Leidenaars zijn. Het gemeentebestuur kon zich
toch niet op het standpunt stellen wij zullen a tort et a
travers uit de Leidenaars bekleeders van deze functies vinden.
De heer Sijtsma zal het als Vierte im Bunde met de heeren
Verweij, Meijnen en spreker toch eeus zijn, dat men zich
uitsluitend heeft af te vragenwat eischt het belang van het
openbaar onderwijs en dan heeft men als No. 1 op de voor
dracht te plaatsen den sollicitant, die de allerbeste is en men
moet zich niet afvragen komt die sollicitant uit de plaats
zelf. Die overwegingen kunnen pas in de tweede plaats in
aanmerking komen en wanneer sollicitanten uit Leiden even
voortreffelijk waren en op één lijn daarmede konden staan.
Spreker geeft toe, dat het dan redelijk, verstandig en billijk
zou zijn, wanneer het College en ook de Inspecteur zich op
het standpunt steldenwij hebben hier gelijkwaardigheid
van kracht en capaciteit, nu zullen wij aan een Leidenaar
de voorkeur geven. Wanneer men echter na zeer rijp beraad
en nauwkeurig onderzoek tot de overtuiging is gekomen, dat,
ongeacht de bekwaamheid ook van vele Leidsche sollicitanten,
er toch eenigen zijn van buiten Leiden, die zoo aanmerkelijk
door het geheel van hun eigenschappen voor het hoofdschap
uitsteken boven die anderen, zou men alleen aan het College
benadeeling van de belangen van het openbaar onderwijs
kunnen verwijten, wanneer het toch de Leidsche sollicitanten
op de voordracht zou plaatsen.
Wanneer men op grond van gevoelsargumenten ten opzichte
van de Leidsche onderwijzers, die gesolliciteerd hebben, een
beslissing zou willen nemen, kan spreker wel de verzekering
geven, dat men op den duur het openbaar onderwijs onder
graaft en dat men zou komen in een richting, die ook door
degenen, die eerlijk de belangen van het openbaar onderwijs
wenschen te behartigen, zou worden betreurd. Men zou dan
meer rekening gaan houden met de persoonlijke belangen
van de onderwijzers dan met de belangen van het onder
wijs. Zooals in sommige plaatsen, heelt men het wel eens
gepoogd in die richting te drijven, dat men zich ging afvragen
wie is volgens de anciënniteit de eerst gerechtigde om be
noemd te worden. Wanneer men zich beperkte tot de solli
citanten uit de gemeente zelve, zou men tot een dergelijke
keuze moeten komen, wilde men de teleurstelling vermijden
van de oudere elementen, die zich gepasseerd zouden voelen.
Indien men zich zou gaan plaatsen op het belangenstandpunt
van den onderwijzer en zich zou gaan inlaten met allerlei
gevoelsargumenten, is spreker ervan overtuigd, dat men zich
in allerlei verwikkelingen zou begeven en dat niet de belangen
van het onderwijs zouden worden gediend, die bij het opmaken
van deze voordracht alleen hebben voorgezeten.
Spreker deelt voorts mede, dataanden Inspecteur van hetonder-
wijs op diens verzoek door Burgemeester en Wethouders zijn
toegevoegd twee hoofden van scholen uit de gemeente Leiden,
n.l. de heeren Bloemink en Zeelenberg. Deze commissie heeft
tezamen met den Inspecteur de verschillende sollicitanten uit
Leiden bezocht en aan den tand gevoeld en ook 13 sollicitanten
buiten Leiden, allen reeds verschillende jaren hoofden van
scholen, die de beste papieren hadden overgelegd, in de plaats
van hun inwoning. Daarover is met algemeene stemmen een
rapport samengesteld door de drie genoemde personen en
aan Burgemeester en Wethouders uitgebracht. Daarna heeft
de Wethouder van Onderwijs een onderhoud met den Inspec
teur gehad en daarbij nog zeer zorgvuldig de vraag onder
oogen gezien, of het in afwijking van dit rapport niet mogelijk
en onder de gegeven omstandigheden toelaatbaar zou zijn om
op de voordracht te plaatsen één of meer sollicitanten uit
Leiden. Na een uitvoerig en zeer consciëntieus onderhoud en
een zeer precieze beoordeeling van de verdiensten der ver
schillende sollicitanten zijn het College en de Commissie het
eens geworden, dat het in de gegeven omstandigheden met
het oog op de belangen van het openbaar onderwijs in Leiden
niet toelaatbaar was andere sollicitanten op de voordracht te
plaatsen dan nu aan den Raad voorgelegd zijn. Zoowel het
voorstel van den heer Sijtsma als de motie van den heer
Verweij zouden absoluut beteekenen een klap in het gezicht
van Burgemeester en Wethouders; het is dan ook niet te
verwachten, dat het College gunstig omtrent deze voorstellen
adviseert. Het zou beteekenen een prijsgeven van eigen over
tuiging. In aanneming van deze motie zou liggen opgesloten
een uitspraak, dat Burgemeester en Wethouders bij het doen
van deze voordracht niet voldoende hebben rekening gehouden
met de belangen van het openbaar onderwijs. Spreker vreest
niet, dat een der voorstellen zal worden aangenomen, maar
mocht dit onverhoopt gebeuren,.... Er wordt om gelachen,
maar spreker is overtuigd, dat het wel eens de rechterzijde
zou kunnen blijken te zijn, die begrijpt wat het belang van
het openbaar onderwijs eischt, indien zij uit deze voordracht
haar keuze doet; de linkerzijde denkt er ook wel aan, maar
die heeft ook nog naar andere kanten te kijken. Mocht de
motie dus onverhoopt worden aangenomen, dan kan spreker
reeds bij voorbaat aankondigen, dat het gevolg zal zijn, dat
er niets bereikt werd, want de Inspecteur, dat kan spreker
met positieve zekerheid zeggen, zal geen handbreed afwijken
van het eenmaal door hem ingenomen standpunt, evenmin
als, naar spreker vertrouwt, het College dat zal doen. Zelfs
al zou het College nog een poging willen wagen om op een
nieuwe voordracht Leidsche sollicitanten te verkrijgen, dan
kan spreker nu al verzekeren, dat er dan geen sprake zal zijn
van overeenstemming tusschen het College en den Inspecteur,
die noodig is voor het doen van een voordracht aan den Raad.
Het gevolg zou zijn, dat aan een aantal sollicitanten een ver
gelijkend examen zou moeten worden afgenomen en spreker
meent, zonder iets te zeggen ten nadeele van de Leidsche
sollicitanten, dat het resultaat bij een examen niet anders
zou uitvallen dan thans is belichaamd in de voordracht.
De heer Meijnen moet, na de inlichtingen van den Wet
houder, de aanneming zoowel van het voorstel van den heer
Sijtsma als dat van den heer Verweij ontraden, niet om de
gevolgen, die de Wethouder daarvan heeft aangeduid, maar
omdat, naar sprekers inzicht, het standpunt, door Burgemeester
en Wethouders ingenomen, het eenig juiste is. Op gr ond van
dit principe zal spreker dus tegen de beide voorstellen stemmen.
Door den weg te volgen, dien Burgemeester en Wethouders
hebben ingeslagen, zullen z. i. de belangen van het openbaar
onderwijs in de gemeente op de beste wijze worden behartigd.
Spreker mag zich geen oordeel aanmatigen over het rapport
der Commissie: een dergelijk advies heeft men in vertrouwen
te aanvaarden; Raadsleden kunnen daar moeilijk een op
goede gronden rustend advies tegenover stellen.
De heer van Es heeft zich, naar het spreker voorkomt,
ten opzichte van hem vergist. Spreker is niet van zijn principe
afgeweken; hij heeft de benoemingen, in 1922 bij de splitsing
der scholen gedaan, niet verdedigd. Spreker heelt den toen-
maligen gang van zaken en de bedoeling daarvan alleen ge
memoreerd uit een historisch oogpunt.
De heer Koole stelt de vraag, of de tijden sinds 1922, toen
11 Leidsche onderwijzers tot hoofd benoemd werden, zoo ver
anderd zijn en of er soms klachten over die schoolhoofden
zijn vernomen. Het is spreker persoonlijk bekend, dat de
leiding in die scholen zeer goed is. De Wethouder heeft zich
beroepen op de kwaliteiten van de sollicitanten, maar spreker
vraagt zich af, of die zoo bij een hoofd van een openbare
school tot uiting komen. Door de afschaffing van het ambulan-
tisme moet het hoofd vertrouwen stellen in den onderwijzer,
omdat hij niet de gelegenheid heeft, de onderwijzers voor
de klasse te contröleeren. De betere kwaliteiten van het
hoofd komen z. i. dan ook niet tot uiting. Het hoofd moet
de algemeene leiding geven, maar moet vooral ook de kwaliteit
hebben om ouderavonden te kunnen leiden. De Leidsche
onderwijzers kennen den toestand en het publiek. Ieder, die
als onderwijzer werkzaam is geweest, bijv. aan de Zuidsingel-
school, zal weten, dat hij daar met bijzonder veel tact de
kinderen moet behandelen, wil hij van de ouders geen pak
slaag oploopen. De taak van het hoofd aan de Medusastraat
lijkt spreker vooral de eerste jaren zeer moeilijk. Waar er nu
17 Leidsche sollicitanten zijn en spreker de personen eenigs-
zins van nabij kent en weet, dat er verschillende goede onder
wijzers bij zijn, moet een daarvan tot hoofd benoemd worden,
vooral ook omdat deze de Leidsche toestanden kent.
De heer Romijn gevoelt wel iets voor de idee van de heeren
Sijtsma en Verweij, maar veronderstelt, dat de Wethouder
daar ook wel iets voor gevoeld zal hebben en dat dit zal
hebben meegesproken bij het samenstellen van de voordracht.
Spreker is door de mededeelingen van den Wethouder tevreden
gesteld. De door den Wethouder gevolgde weg, die tot dit
resultaat heeft geleid, is de juiste. Niemand zal ontkennen,
dat het voor de Leidsche sollicitanten onaangenaam is, maar
spreker hoopt, dat de heer Verweij verkeerd ziet, waar deze
liet doorschemeren, dat het bij hen wrevel zou opwekken en
dat zij zich in hun positie zouden kanten tegen de hun toe
vertrouwde onderwijsbelangen. Spreker neemt dat niet aan.
Wanneer de heer Verweij zoo opkomt voor de Leidsche onder
wijzers, dat er zulke goede krachten onder zitten, dan mag
men aannemen, dat zij ook de capaciteit hebben om zich over
een teleurstelling heen te zetten, dat zij zelf ook zullen ge
voelen, dat het beste de vijand is van het betere en dat deze
teleurstelling niet tot gevolg mag hebben, dat zij in hun
positie niet dien ijver betoonen, dien men verwachten mag.
De opmerkingen van den heer Koole doen spreker zich