52
MAANDAG 25
MAART 1929.
gezegd: haast U wat. Bovendien had hij desnoods, waar hij
gaarne zoo snel mogelijk de ongerustheid wilde sussen, onders
hands aan Burgemeester en Wethouders kunnen laten weten:
die vragen wilde ik gaarne beantwoord zienwilt U zorgen,
dat het antwoord daarop in Uw rapport voorkomt? Nu maakt
het op spi eker min of meer den indruk, niemand zal daar
aan ontkomen van een praten na de gebeurtenis en het is
dan o! zoo gemakkelijk om allerlei suggesties te doen van wat
men had behooren te doen, maar daarmede schiet men niet
op. Omtrent alles wat in verband staat met den brand zijn
zoovele opvattingen en persoonlijke inzichten mogelijk, dat er
werkelijk geen einde aan te vinden is. Zoo zegt b.v. de heer
Wilbrink, dat matig brandende kachels het bevriezen van de
waterleiding niet voorkomen; een ander zegt van wel. Zoo
zijn allerlei vragen en inzichten mogelijk, die verschillend
beantwoord kunnen worden. Een absoluut juiste gedragslijn,
die gevolgd had moeten en kunnen worden, is door geen der
Raadsleden aangegeven. Dat kan ook niet, omdat die een
voudig niet bestaat. De heer Meijnen zegt terecht, dat alleen
bij brand tengevolge van het inslaan van den bliksem, er
niet van eenige schuld gesproken kan worden. Is dat niet het
geval, dan is er ergens schuld, hetzij in de constructie van
het gebouw, hetzij in den aanleg van de leidingen, hetzij
in gebrek aan voorzorg. Het is de vraag, of men met de
beperkte positieve wetenschap en de menschelijke zwakheden,
die iedereen heeft, het had kunnen voorkomen, en spreker
gelooft, dat dit hier niet het geval was. De heeren Sijtsma,
Schüller en Wilbrink hebben betoogd, dat het toezicht onder
deze omstandigheden onvoldoende geweest is; Burgemeester
eri Wethouders meenen daarentegen, dat het toezicht voldoende
was. Men kan achteraf wel zeggen het is nu toch gebleken,
dat het toezicht onvoldoende is geweest, maar het is de vraag,
of die bewering juist zou zijn. Het relaas van den agent Pierik
heeft Burgemeester en Wethouders bevestigd in de overtui
ging, dat geen van de kachels, die brandende gebleven zijn,
te fel, of ook zelfs maar fel gebrand heeft. Alle kachels hebben
matig gebrand en Burgemeester en Wethouders moesten uit
het relaas van Pierik tot de overtuiging komen, dat de brand
niet veroorzaakt is doordat een kachel fel gebrand heeft, doordat
er iets uitgevallen is of doordat een kachel iets heeft gedaan,
wat hij niet had moeten doen. Burgemeester en Wethouders
kunnen niet tot een andere overtuiging komen dan dat de
schoorsteen de schuldige is geweest.
Nu zegt men: één agent was niet voldoende. Blijkbaar is
dat zoo geweest, maar wanneer men meent, dat door meer
toezicht de ramp had kunnen zijn voorkomen, dan vraagt
spreker zich af: hoeveel toezicht zou dan wel voldoende zijn
geweest? Zou de ramp zijn voorkomen, als men elk halfuur,
of elk kwartier een agent een ronde had laten doen? Het
schijnt moeilijk, op die vraag een positief antwoord te geven.
Er zijn duizenden particulieren, bij wie des nachts de vulkachel
blijft branden (dat is juist de idee van een vulkachel) zonder
dat de heer des huizes des nachts om het uur gaat kijken,
of er iets niet in den haak is.
De heer Schüller heeft gezegd, dat het toezicht over de
geheele stad volmaakt onvoldoende is. Het gewone politietoe
zicht, tegen diefstal e.d., is thans niet aan de orde; maar,
zou men brand kunnen voorkomen door meer politie-agenten
op straat te laten loopen? Het kan toch ook niet de bedoeling
geweest zijn, dat des nachts elk half uur of elk uur de politie
agenten de woonhuizen binnengaan, om te zien of er misschien
brandgevaar dreigt.
De heer Sijtsma meende, dat Burgemeester en Wethouders
roekeloos zijn geweest. Dien middag, toen de concierge verlof
vroeg om de kachels des nachts te laten doorbranden, had
volgens hem een vergadering van Burgemeester en Wet
houders moeten zijn belegd. Burgemeester en Wethouders
hadden dan een deskundige moeten raadplegen, die deskundige
zou dan, vermoedt hij, geweest zijn de commandant van de
brandweer en deze zou waarschijnlijk gezegd hebben dat
moet gij niet doen, want daarop is de schoorsteen niet be
rekend. Spreker weet niet, of Burgemeester en Wethouders
dat advies zouden hebben gekregen, nademaal de Comman
dant van de Brandweer de man was, die den schoorsteen
gebouwd had en die verzekerd had, dat die schoorsteen
volmaakt in orde was en berekend op den afvoer van de
rook. De heer Sijtsma zegt nu: een andere deskundige, maar
dan had hij moeten zeggen welken deskundige Burgemeester
en Wethouders moesten raadplegen. De heer Sijtsma, die
zoo precies weet wat er had moeten gebeuren, die zoo lang
en zoo veel op het Raadhuis verkeerde, 's avonds en overdag,
had er wel eens de aandacht op kunnen vestigen, of nu
werkelijk om 5 uur, wanneer de ambtenaren vertrokken,
alle kachels uitgehaald waren en hoe men dat eigenlijk deed.
Spreker ziet niet precies in, hoe om 5 uur alle kachels leeg
konden zijn en dat dit zonder gevaar kon geschieden, maar
de heer Sijtsma had dan toch op deze groote nalatigheid de
aandacht kunnen vestigen.
De heer Groeneveld had gewild, dat eenige ambtenaren van
de Secretarie gewaarschuwd waren met de telefoon, die zij
hebben; dan had misschien nog een en ander gered kunnen
worden. Dit is niet wel mogelijk geweest; de Ontvanger is
evenwel gewaarschuwd, maar het telefonisch bericht heeft
hem niet bereikt, daar hij niets gehoord heeft; maar al was
hij gekomen, dan was het toch te laat geweest om naar
binnen te gaan en iets te redden. Spreker is zelf te kwart
voor 5 op de Pers geweest en toen was het al gevaarlijk om
er in te gaan; toen was Pierik er al bedwelmd uit gevallen
en spreker heeft zelfs aan enkele ambtenaren, die dat wilden,
het binnengaan verboden; het feit, dat de agent er bedwelmd
uitviel, vond spreker voldoende aanleiding om het binnen
gaan te verbieden. Spreker gelooft niet, dat er toen gelegen
heid was om nog iets te reddende eenige toegang was over
de Pers en daar stond zooveel rook, dat niemand er meer in
kon en mocht gaan.
Toen de brandweer ter plaatse kwam, dit in antwoord aan
den heer Wilbrink, sloegen de vlammen flink uit den gevel
van het pand op de Vischmarkt; op dat oogenblik brandde
ook de Vischmarkt aan de achterzijde. De bedoeling van den
commandant is voornamelijk geweest om den brand aan de
voorzijde aan te pakken en hij had bevel gegeven aan de
tweede spuit om de slangen te leggen door de Torensteeg om
den brand van die zijde aan te pakken. De tweede spuit heeft
echter aanvankelijk door bevriezing geen water kunnen geven,
waardoor van de bestrijding van den brand van dien kant
niets terecht is gekomen. Toen spreker den toestand gezien
had, heeft hij den Commandant het bevel gegeven om met
alle macht naar voren te komen. Dat heeft deze niet kunnen
doen, omdat de eene spuit geheel bevroren was. Bovendien,
zoodra de slangen op den grond gelegd werden, vroren zij
vast, wanneer er water doorliep; iedere verandering ging
dus gepaard met het koppelen van nieuwe slangen aan de
spuit. Toen heeft spreker den Commandant bevolen om met
slangen op de brandkranen in de Breestraat te spuiten en
daaraan heeft hij gevolg gegeven, maar ook indien de Com
mandant overeenkomstig sprekers wensch den brand met
volle kracht had aangepakt in het oude Stadhuis, is spreker
overtuigd, dat het hem niet gelukt zou zijn den brand tegen
te houden of zelfs maar te beperken, omdat nu vrij duidelijk is
komen vast te staan, dat, zelfs toen de agent Pierik uit het
raam van de kamer van den Wethouder van den Burgerlijken
Stand lag te spuiten, dus ongeveer half vijf, het toen reeds
op den zolder zóó brandde, zonder dat Pierik of Martijn of
spreker het konden bevroeden of bemerken, dat de stukken
kalk van het plafond naar beneden vielen. Dat de zolder is
gaan branden, is uitsluitend een gevolg geweest van den
feilen wind; bovendien was daar niets anders dan een groote
hoeveelheid hout en ander brandbaar materiaal.
De heer Bosman besprak de oorzaak van den brand. Hij
meende, dat men zich niet blind moest staren op dien schoor
steen en dat de oorzaak wel een andere geweest zou zijn.
Hij wenschte een onderzoek op andere punten, maar in het
rapport vindt hij omtrent andere mogelijke oorzaken niets.
Inderdaad, want Burgemeester en Wethouders zijn ten volle
overtuigd, dat de schoorsteen de oorzaak is geweest. Het
relaas, dat Pierik aan Burgemeester en Wethouders gedaan
heeft, munt werkelijk uit door buitengewone nauwkeurig
heid. Men kan zich dat nauwelijks voorstellen, men staat er
versteld van, hoe deze man tot in de puntjes weet, hoe het
Stadhuis in elkander zat, waar papiertjes op tafel lagen,
waar een oude gaspit was, waar kachels open stonden, waar
deuren open stonden. Aan de hand van dat verhaal hebben
Burgemeester en Wethouders gepoogd, de oorzaak na te
speuren. De heer Bosman sprak over een brandende sigaret.
Burgemeester en Wethouders hebben dat punt niet onder
zocht, zij hadden daartoe geen aanleiding, want het was hun
bekend, dat iemand, die gerookt zou kunnen hebben in de
kamer, waar de brand ontstaan is, die kamer verlaten heett
te kwart over negen of half tien, en toen was alles in vol
maakte orde. Om 10 uur ongeveer is een van de concierges
er geweest en heeft niets gemerkt, om half twaalf is Pierik
er geweest voor de eerste maal, en daarna nog eens. Hij
constateerde toen rook, zooals in het rapport is medegedeeld,
maar later is die rook weer verdwenen. Naar aanleiding
daarvan is hij nog twee keer terug geweest, maar geen van
beide keeren heeft hij iets bemerkt van een brandlucht of
van een lucht van brandend papier. Wanneer er een sigaret
had liggen branden in die kast, die hij den eersten keer
nagekeken had (hij wist nog precies te vertellen hoe de
deuren van die kast stonden), dan had hij dat moeten be
merken, maar hij heeft niets gevonden. Burgemeester en
Wethouders nemen dus aan, dat een dergelijke oorzaak niet
aanwezig is geweest.
Evenmin is kunnen blijken, dat de electrische leidingen
den brand hebben veroorzaakt. De telefoonleiding heeft wel
kunnen medewerken tot een snelle verspreiding van den
brand, doordien een waarschijnlijk met rubber omgeven tele
foondraad langs den schoorsteen liep, maar wanneer een kort-