50
MAANDAG 25
MAART 1929.
onderwerp in den Raad te behandelen; evenwel is het voor
spreker thans geen aangename taak om te voldoen aan de
opdracht van zijn fractie om dit onderwerp te behandelen,
hoewel hij het met de conclusie eens is.
Nu is aan de orde gesteld het rapport, dat door Burge
meester en Wethouders is ingediend.
De Voorzitter doet den heer Schülier opmerken, dat de
beantwoording van de interpellatie van den heer Sytsma aan
de orde is.
De heer Schüller meent, dat het toch om den inhoud
van het rapport gaat. In de Raadszitting van '12 Februari
hebben Burgemeester en Wethouders bij monde van den
Voorzitter toegezegd, dat de Raadsleden een rapport over
den brand zouden toegestuurd krijgen, en in de Raadszitting
van 4 Maart stelde de heer Sijtsma naar aanleiding van
het nog niet verschijnen van het rapport vragen aan Bur
gemeester en Wethouders.
Nu worden wel deze vragen in het rapport beantwoord,
maar aan de orde is het rapport van Burgemeester en Wet
houders en niet, zooals de Voorzitter wil lateri voorkomen,
de interpellatie van den heer Sijtsma. Spreker zal dan ook
alleen het rapport bespreken en het bevreemdt hem, dat de
laa'ste spieker het met geen woord daarover heelt gehad.
Spreker wil thans het standpunt der sociaal-democraten
naar aanleiding van deze zaak uiteenzetten. Volgens hen is
de kern van de zaak gelegen in de conclusie: »dat de be
waking en contióle onvoldoende was gezien het feit, dat
alle kachels brandden."
Daarmede wordt niet bedoeld, dat de agent Pierik zijn plicht
zou verzaakt hebben. Integendeel, de sociaal-democraten willen
ook hem alle hulde brengen voor zijn optreden evenals aan
den telefonist en den bediende Martijn. Huns inziens was het
echter onverantwoordelijk, dat onder genoemde omstandig
heden de bewaking aan één man werd opgedragen. In ver
band hiermede gaat spreker na, hoe aan de hand van het
rapport eigenlijk is komen vast te staan, dat niet alleen de
bewaking van het stadhuis onvoldoende was, maar ook de
geheele bewaking der stad, dus alle rijks- en gemeentege
bouwen benevens de uitgebreide arbeiderswijken. Er is komen
vast te staan, dat het stadhuis van des avonds 12 uur tot
des morgens uur niet bewaakt is geweest in de maanden
gelegen tu^schen het tijdstip, dat het politiebureau gevestigd
werd in de Zonneveldstraat en de opening van den politie
post in het stadhuis, gelegen naast den zoogenaamden blau
wen gang.
Voorts waren de ronden veel te lang de eerste duurde
uur en de volgende 1 uur om voldoende toezicht te
kunnen houden op de brandende kachels. Naar het oordeel
der fractie is het onjuist een localiteit, waar een brandende
kachel is, zoolang zonder toezicht te houden. Pierik had tot
3 uur geen, rust genomen, maar het was hem onmogelijk een
ronde in korter tijd dan één uur te doen. Sprekers tractie
stelt dan ook de vraag, wat de reden was, dat onder genoemde
omstandigheden de bewaking van het stadhuis aan één man
bleef opgedragen.
Naar het oordeel der fractie is de oorzaak gelegen in het
feit, dat er te weinig politie is om de nachtdiensten behoorlijk
te bezetten. Niet alleen de gemeentebelangen, maar ook die
van de ingezetenen worden daardoor niet behoorlijk gediend.
Maximaal zijn er 20 man in nachtdienst. Aan de hoofd
wacht zijn daarvan aanwezig 1 hoofdagent, 2 agenten (wiel
rijders) en 1 agent, die te voet dienst doet, dus vier man,
terwijl er geen inspecteur nachtdienst verricht. Van de 20
man hebben er 6 man rust of wachtdienst, zoodat de geheele
bewaking der stad aan 14 man is opgedragen. Wanneer men
daarbij nagaat de vele rijks- en gemeentegebouwen, fabrieken
en de uitgebreide wijken, welke door deze 14 man bewaakt
moeten worden, acht sprekers fractie het geenszins denk
beeldig, indien er in den nacht brand uitbreekt, dat de politie
dit niet spoedig constateert.
Van de 20 man doen 14 om toerbeurt straatdienst, en wel
4 in het gedeelte Plantage, Hoogewoerd, Breestaat, Boom-
markt, Aalmarkt en Vischmarkt, 2 op de Haarlemmerstraat;
voor de geheele overige binnenstad, d. w. z. tusschen de sin
gelgrachten doen 4 agenten te voet dienst; het geheele stads
gedeelte buiten de singels wordt bpwaakt door 4 agenten-
wielrijders. Het is dus geenszins denkbeeldig, dat bij brand
de politie niet voldoende spoedig aanwezig kan zijn, hoe het
personeel daarvoor ook zijn uiterste best doet. In deze meening
is sprekers fractie versterkt door den brand in het Raad
huis; indien er meer agenten in dienst waren geweest, en
er dus meer politie aan de hoofdwacht was, had misschien
nog iets gered kunnen worden. Zelfs op den dag bleken te
weinig manschappen aanwezig te zijn, waarom zijn anders
militairen voor de afzetting gerequireeid? Waarom zijn daar
voor in de eerste plaats brugwachters aangewezen, die in
verband met de strenge vorst toch ook hun werkzaamheden
hadden te verrichten? Waarom is de Directeur van Gemeente
werken pas des ochtends om 8 uur van den brand in kennis
gesteld? Waarom is van het bureau van den Gemeente
ontvanger niets gered, waar in het rapport over de mogelijke
redding van stukken ni-t gesproken wordt?
De conclusie van sprekers fractie is, dat de bewaking en de
controle onvoldoende was, gezien het feit, dat alle kachels
brandden. Moge de Raadhuisbrand leeren, dat de bewaking
des nachts door de politie in haar tegenwoordig verband
onvoldoende is en dat daarin spoedig verandering dient te
komen.
De heer Bosman kan zich in hoofdzaak aansluiten bij hetgeen
de heer Meijnen gezegd heeft. Het is altijd heel gemakkelijk
om achteraf critiek uit te oefenenwanneer het kalf verdronken
is, dempt men den put. De heer Schüller is met allerlei wijs
heden gekomen om te betoogen, dat het wel anders gekund
had. Als de Voorzitter van tevoren geweten had, dat er brand
zou uitbreken, had hij misschien wel andere maatregelen ge
troffen. Gezien het rapport zegt spreker: er zijn behoorlijke
maatregelen genomen en Burgemeester en Wethouders hebben
zich in dat opzicht niets te verwijten.
Spreker meent evenwel, dat het rapport aan het slot een
zekere leemte vertoont. Dan hebben opeens de schoorsteenen
de schuld en wordt elke andere mogelijkheid uitgesloten.
Spreker acht de mogelijkheid, dat de schoorsteen het gedaan
heeft, niet groot, hij acht dit zelfs zeer onwaarschijnlijk.
Ofschoon het rapport over het algemeen zeer minutieus is,
spreekt het geheel niet over andere mogelijkheden. Vast is
komen te staan, dat de brand is uitgebroken in een kast aan
de afdeeling Pensioenen, een kast, die eiken dag voor vele
ambtenaren toegankelijk was. Er werd op het Stadhuis gerookt,
ook door die ambtenaren. Wat ligt nu meer voor de hand,
dan dat een van die ambtenaren onvoorzichtig met een cigaret
in die kast is geweest? Spreker acht dit minstens even waar
schijnlijk als de mogelijkheid van den schoorsteen. Er zijn
wel meer strenge winteis geweest, er is dus wel meer hard
gestookt, doch die schoorsteen is nog nooit in brand gestookt.
Spreker kan zich ook moeilijk voorstellen, dat de schoorsteen
zoo heet is geworden, dat het hout aan den buitenkant in
brand is geraakt.
Het heeft spreker uit het rapport verbaasd, dat in de door
hem zoo juist genoemde richting geen enkel onderzoek is
ingesteld, terwijl de mogelijkheid, dat de brand op die wijze
is ontstaan, toch zeer voor de hand lag. Het maakt eenigszins
den indruk alsof men huiverig is geweest in die richting te
zoeken en alsof men gedacht heelt: die schoorsteen is een
uitkomst, nu treft men niemand en die schoorsteen kan het
ook wel gedaan hebben. Deze leemte in het rapport maakt
op spreker daarom een onbevredigenden indruk, ook al stelt
hij zich van de resultaten van dat onderzoek niet veel voor,
daar de schuldige toch wel niet zou zijn aan te wijzen.
De heer Wilbrink zegt het woord gevraagd te hebben,
omdat de heer Meijnen niet precies hetft vei tolkt, wat er
in de fractie leeft, al spreekt ieder lid voor zichzelf.
In tegenstelling tot den heer Meijnen meent spieker, dat
het van den heer Sijtsma goed gezien was met deze inter
pellatie-aanvrage te komen. Achteraf beschouwd weet spreker
ook wel, dat de oorzaak van den brand en de middelen, die
gediend hebben om dien te voorkomen, toch niet eerder ter
sprake waren gekomen, al was de interpellatie niet aange
vraagd; maar in en buiten Leiden werden allerlei dingen
gemompeld en zoogenaamde positieve beweringen geuit in
verband waarmede spreker het zeer wenschelijk achtte, dat
het rapport van Burgemeester en Wethouders zoo spoedig
mogelijk verscheen. Te dien einde achtte spreker ook de
interpellatie-aanvrage zeer op haar plaats. Er waren vele
duisterheden in deze zaak en er werd zeer verschillend over
de oorzaak van den brand gesproken, en waar het ging over
de verantwoordelijkheid van bepaalde personen omtrent het
beheer van het stadhuis, was het zeer wenschelijk, dat zoo
spoedig mogelijk de zaak besproken werd en dat zij niet
eerst aan de orde zou worden gesteld, als Burgemeester en
Wethouders eens door de drukte en beslommeringen heen
waren.
Het heeft spreker wel getroffen, dat blijkens het rapport
de Burgemeester en de Secretaris zich bewust waren van het
gevaar, dat er school in het laten branden van de kachels.
Nu is er overleg met den concierge en met den inspecteur
van politie gepleegd, opdat er nauwlettender toezicht zou
zijn, hetgeen geschiedde, door de ronde van den politieagent
korter te maken, zoodat hij meer toezicht op de kachels kon
houden. Waarom hetft men, waar men toch gevaar zag in
het laten branden van de kachels, niet door een man meer
ter beschikking te slellen, de bewaking niet meer effectief
doen zijn? Spreker zegt niet, dat de brand daaimede voor
komen was, maar de bewaking was toch meer afdoende
geweest.