MAANDAG 25 MAART 1929.
49
De heer Sijtsma wil beginnen met hulde te brengen voor
de eerlijkheid van het rapport, waarin Burgemeester en Wet
houders de bezwarende omstandigheden, die zich hebben
voorgedaan, niet hebben verzwegen, üe ernst van de omstandig
heden in aanmerking genomen, had spreker echter verwacht,
dat de slotconclusie van het rapport, dat nu een soort jubel
tirade is, waarin hulde gebracht wordt aan de menschen,die
hun plicht hebben gedaan, ook getuigenis had afgelegd van
het leedwezen van Burgemeester en Wethouders over de ver
zuimen, die gepleegd zijn, en de erkenning, dat Burgemeester
en Wethouders een groote aansprakelijkheid op zien hadden
geladen door de genomen maatregelen aan den vooravond van
den noodlottigen brand.
Spreker zou gaarne nog eenig antwoord ontvangen op enkele
vragen, die ook na lezing van het rapport bij hem zijn open
gebleven. Wanneer zijn Burgemeester en Wethouders en de
hoofdambtenaren gewaarschuwd, dat er brand was en wanneer
waren zij op het terrein aanwezig? Van wie is de leiding
uitgegaan en de mogelijke poging om bij den brand nog het
een en ander te redden? Van een van de ambtenaren heeft
spreker vernomen, dat deze om 5 uur nog de trap is opge-
loopen om een en ander uit zijn afdeeling te halen. Het moet
toen ook nog mogelijk geweest zijn om bijv. de schilderijen
van de wanden van de z.g. pers te halen en de secretarie
te bereiken. Spreker zou gaarne vernemen, waarom dat niet
gebeurd is en of daartoe althans pogingen in het werk zijn
gesteld.
Voorts vraagt spreker, waarom de brandweer niet begonnen
is met het vuur te bestrijden vanaf de Breestraat. Het voorste
gedeelte was dan misschien nog bewaard gebleven; z.i. was
het dan in elk geval niet zoo spoedig aan de vlammen prijs
gegeven en was er nog gelegenheid geweest, daaruit iets te
redden. De brandweer is nu het vuur gaan achtervolgen, zij
had het moeten aanvallen. Een antwoord op deze vragen zou
de zaken misschien nog wat kunnen verhelderen, al weet hij,
dat gedane zaken geen keer nemen.
De aanleiding, waarom spreker zijn vragen heeft gesteld, is
echter in hoofdzaak gelegen in de maatregelen, welke aan den
vooravond van den brand zijn getroffen, waarvan spreker wel
meent te mogen zeggen, dat zij de oorzaak van den brand
zijn geweest. Iemand heeft hem in verband met de aange
vraagde interpellatie geschreven: wanneer Burgemeester en
Wethouders voorzorgsmaatregelen hadden willen nemen, niet
om brand te voorkomen, maar juist om brand te krijgen,
hadden zij geen doelmatiger maatregelen kunnen nemen. Bij
wijze van instructie was bepaald, dat des avonds voor 9 uur
de vuren moesten zijn gedoofd. Daarvan is voor het eerst
dien avond afgeweken.
Spreker krijgt uit het rapport den indruk, dat dit een
gevolg is geweest van een invallende gedachte van den
concierge, die den Burgemeester met den Secretaris ontmoette
op de Pers. Deze hebben toen zonder ernstig te overwegen
toegegeven, daarover niet met de Wethouders overleg gepleegd,
maar onmiddellijk gezegd: laat de kachels maar branden en
doe de deuren op de gangen maar open. Is dat geen roeke
loos besluit geweest? Was het niet beter geweest, dat Bur
gemeester en Secretaris, alvorens den concierge vrijheid te
geven de kachels te laten branden, nog eens de Wethouders
hadden opgeroepen en ernstig hierover gesproken hadden?
Dan zou dit besluit wellicht niet genomen zijn; men had
dan eerst het oordeel van deskundigen gaan inwinnen, b. v.
van den commandant der brandweer, die vooral in dezen
winter weet, hoe groot bij hard kachelstoken brandgevaar
is. Dan zou daartoe niet besloten zijn, tenzij het aantal
wakers minstens vervierdubbeld zou zijn geworden.
Nu staat aan het einde van het rapport wel:
»Tegen brandgevaar door kachels waren afdoende maat
regelen getroffen, tegen brandgevaar door schoorsteenen vielen
door ons College geen maatregelen te nemen, aangezien moest
worden aangenomen, dat de schoorsteenen er op berekend
waren de extra-belasting in het koude winterseizoen te ver
werken."
Het gevaar der schoorsteenen is echter inhaerent aan dat
van de kachels, en de brandweer onderzoekt dan ook altijd
den toestand van de schoorsteenen. Bij vrees voor brand
worden ook altijd de schoorsteenen geveegd; dit is blijkbaar
hier niet gebeurd. Spreker kan er niet over oordeelen, of,
zooals het rapport zegt, de brand is ontstaan door overver
hitting van den schoorsteen, maai' het komt hem toch wel
vreemd voor, want de kachels mochten des nachts niet hard
branden, en waarom is dan de brand niet veeleer op den
dag ontstaan, toen wel hard werd gestookt, maar wel des
nachts, toen de kachels minder hard brandden? In elk geval
zou er geen brand gekomen zijn, wanneer de gewraakte maat
regel niet ware genomen om de kachels des nachts door te
laten branden. Nu zou dit lastig geweest zijn, doordat dan
de verschillende lokalen den volgenden morgen niet verwarmd
waren, maar vooral bij een gebouw als ons oude Raadhuis,
met zijn groote historische kunstwaarden had men niet over
ijs van één nacht mogen gaan, en daarom spijt het spreker,
dat de Burgemeester niet, alvorens het noodlottige besluit
te nemen om de kachels te laten branden en de deuren open
te zetten, waardoor de wind er vrij door kon spelen, rustig
een vergadering van Burgemeester en Wethouders belegd
heeft. Spreker twijfelt geen oogenblik, of de maatregel zou
na ampele bespreking niet genomen en het ongeluk niet
gebeurd zijn. Er is nu evenwel eenmaal niets aan te ver
anderen; er is geen opzet in het spel geweest; de beste be
doelingen hebben voorgezeten, voorstellen van welke strekking
ook, zal de Raad daarom niet kunnen en mogen nemen, maar
zwijgen mocht de Raad evenmin.
Spreker had het wel noodig gevonden en had dat ook stellig
verwacht, dat Burgemeester en Wethouders hun leedwezen
hadden uitgesproken over de fouten, die zijn gemaakt. Spreker
zal, zooals hij reeds zeide, niet bij wi]ze van motie afkeuring
willen laten uitspreken, maar betreuren wil hij het alsnog,
dat de door hem gewraakte maatregelen zijn genomen.
De heer Meijnen zegt, den heer Sijtsma niet te kunnen
feliciteeren met het aanvragen en het houden van diens
interpellatie. De interpellatie is spreker niet sympathiek en
hij gelooft ook niet, dat zij resultaat kan opleveren. Dit lag
al opgesloten in de interruptie van den heer Huurman aan
het adres van den heer Sijtsma in de vorige zitting: »En als
U antwoord had gekregen, stond het Stadhuis er dan weer?"
Spreker herinnert er aan, hoe de Voorzitter op 12 Februari
heelt toegezegd, dat er een rapport zou komen en er viel
natuurlijk op die toezegging staat te maken. Naar het spreker
voorkomt, had de heer Sijtsma dan ook beter gedaan,daarop
te vertrouwen en geduld te oefenen en niet het College te
haasten in een tijd, dat Burgemeester en Wethouders en de
ambtenaren hun handen meer dan vol hadden om de droevig
ontredderde gemeentehuishouding weer op gang te brengen.
De heer Sijtsma zal, aldus spreker, met zijn interpellatie
wel eenige bedoeling gehad hebbenmisschien wel om een of
andere onachtzaamheid of nalatigheid naar voren te brengen,
een schuldige aan te wijzen of de schuldvraag te stellen. Uit
de gestelde vragen en de zooeven door den heer Sijtsma ge
maakte opmerkingen, meent spreker te mogen afleiden, dat
deze bedoeling aan de interpellatie niet vreemd is geweest.
Is dit juist, dan kan spreker echter de interpellatie niet
doeltreffend vinden. Daarvoor zit er, zelfs historisch, te veel
aan deze zaak vast.
In de reeks branden, die er in den loop der tijden geweest
zijn, natuurlijk uitgezonderd die, welke met opzet zijn aan
gestoken of die door den bliksem zijn ontstaan, zal er altijd
wel een of andere onachtzaamheid of nalatigheid zijn geweest;
maar geeft dat dan zonder meer aanleiding om te zeggen:
die man heeft het gedaan? Achteraf zal elk der betrokkenen
wel even bij zichzelf gezegd hebbenhad ik hieraan maar gedacht,
of had ik dat maar gedaan, maar dat is geen aanleiding
genoeg om iemand als den schuldige aan te wijzen. Bovendien,
wie behoorden er tot dien kring van betrokkenen? Zijn dat
alleen de leden van het College en de ambtenaren? Spreker
kan zich voorstellen, dat ook sommige Raadsleden achteraf
gaarne gewild hadden, dat zij in een Raadsvergadering van
December of in die van Januari bij de rondvraag, in het belang
der gemeente, aan het College gevraagd hadden, of Burge
meester en Wethouders er wel zeker van waren, dat de
schoorsteenen, bij aanhoudende koude en daarmee gepaard
gaand hard stoken, de meerdere warmte wel zouden kunnen
verdragen. Niemand is evenwel tot die vraag gekomen,
die, als ze toen was gesteld, toch een heel groot gemeente
belang had kunnen beteekenen. Het is evenwel zoo moeilijk
om steeds op een bepaald oogenblik op de juiste gedachte te
komen.
Spreker weet niet, of in deze tijden van ontroering
en droefheid de schuldvraag gesteld moet worden, maar zij
kan in elk geval langs den weg eener interpellatie, niet eerlijk,
rechtvaardig en doeltreffend behandeld worden.
üf heeft de heer Sijtsma het College misschien een of
andere les willen geven? Spreker geeft toe, dat uit zulk een
ramp voor het College, evenals voor ons allen, wel iets te leeren
valt; maar dan is de heer Sijtsma met zijn interpellatie toch
te laat gekomen, want dat onderricht had reeds plaats gehad
op 12 Februari j.l. was de ervaring, die de beste leermeesteres
is, aan het woord geweest en het College heeft daardoor
ongetwijfeld grondiger en dieper geleerd dan door een inter
pellatie mogelijk is. Na deze les van wel zeer smartelijke
ondervinding, had de interpellatie gevoegelijk achterwege
kunnen blijven.
Het rapport zal spreker laten rusten, daar het er hem
alleen om te doen was, zijn meening uit te spreken over het
aanvragen van deze interpellatie in de gegeven omstandig
heden.
De heer Schüller zegt, dat men wel eens met genoegen
kan voldoen aan de opdracht van zijn fractie, om een bepaald