36 MAANDAG 4 MAART 1929. behoeven wij absoluut niets te doen. Dat is het gevoel van samenhoorigheid, van meeleven in de sociale nooden van de menschen, waarmede men dagelijks omgaat, in die kringen; dan kan men hen aan hun lot overlaten. Spreker is dankbaar, dat het gemeentebestuur de organisaties, die niet op dat standpunt staan, maar al het mogelijke hebben gedaan, ge steund heeft en hoopt, dat het voor de organisaties van den heer van Stralen een aansporing moge zijn om in komende slechte tijden, al hoopt spreker dat zij voorloopig niet beschoren mogen zijn, ook zelf in te grijpen. De heer Elkerbout dankt namens zeer vele menschen, die in het afgeloopen tijdperk door de gemeente zijn gesteund, Burgemeester en Wethouders voor de krachtdadige wijze, waarop zij zijn geholpen. Zeer terecht is reeds gezegd, dat er niets te klagen valt over de wijze, waarop Burgemeester en Wethouders in deze gehandeld hebben. Waar, hoewel de extra steunbeweging is stopgezet, nog door het College getracht zal worden tegemoetkoming te verleenen, en in elk geval overwogen zal worden wat noodig is, behoeft een aansporing te dien opzichte niet aan het College gegeven te worden om het in die richting te leiden; Burgemeester en Wethouders zullen ongetwijfeld een open oog hebben voor de nooden en behoeften, die er zijn. De heer van Stralen heeft zich zeer gegriefd gevoeld door uitlatingen in de christelijke pers tegenover de sociaal-demo craten. Dat is best mogelijk, maar als men artikelen leest in Het Volk, zooals: de S.D.A.P. en de koude, waarin naar voren gebracht wordt, dat het de sociaal-democraten zijn, die op het oogenblik de gemeentebesturen bestoken en het zoo moeilijk mogelijk maken, dan gelooft spreker, dat zij toch wel eenigermate de koude gebruikt hebben als propaganda-object. Dat is ook van de zijde van het N.V.V. naar voren gekomen, want dat heeft in de dagen van 12 tot 16 Februari een artikel in »Het Volk" doen opnemen, waarin gezegd werd, dat zij naar de Regeering zijn geweest om de uitkeering bij werkloosheid tenminste met 2 weken verlengd te krijgen. Nu was het eigenaardige, dat op 12 Februari de Minister van Arbeid reeds advies had gevraagd aan den Voorzitter van den Werkloosheidsraad omtrent een verlenging van de uitkeering; 14 Februari was dat advies reeds ingekomen; 15 Februari hadden de besturen van de verschillende organisaties een onderlinge bespreking om te trachten een verlenging van de uitkeering bij werk loosheid te krijgen en 16 Februari had de conferentie met den Minister plaats. De Minister verklaart, dat hij reeds den 12en advies had gevraagd. Wanneer men nu 17 of 18 Februari Het Volk ter hand neemt, leest men: door den aandrang, die van ons is uitgegaan, is de uitkeeringsduur der werkloozenkassen met 14 dagen verlengd. Dat is toch propaganda en niets anders. Als men zegt: wij voeren geen propaganda, dan spreekt het geweten, want men weet zeer wel, dat men de menschen, die steun behoeven, gebruikt als propaganda-object. Naar spreker vernomen heeft is aan de heeren een circulaire gezonden, waarin stond, dat de gemeentebesturen maar eens flink moesten worden aangepakt. Misschien was voor Delft zulk een circulaire noodig, want daar schijnt de gemeente niet veel gedaan te hebben, maar hier was zulk een drang onnoodig. De heeren gevoelen zich nu ook genoopt, hulde te brengen aan Burgemeester en Wethouders. De geheele be weging, die op het oogenblik door de S.D.A.P. op touw is gezet, is niet anders geweest dan propaganda. De heer van Stralen zegt, dat een milde sfeer, een zeker vertrouwen in den goeden wil van den Raad en van het College hem er toe brachten, geen voorstel te doen. Die aanvankelijk heerschende stemming is echter verstoord door den heer Eikerbout en ook door den heer Wilbrink. Deze suggereert den indruk, dat de sociaal-democraten de kat uit den boom kijken en dat zij, als de gemeente onver hoopt niets doet, zelf iets willen doen. Zoo is het niet. In Delft zullen ook wel maatregelen zijn genomen van gemeente wege, maar heeft waarschijnlijk geen verstrekking van warme maaltijden plaats. Dat daar de organisaties zijn overgegaan tot het verstrekken van levensmiddelen aan hun leden is dus te begrijpen. Er is geen sprake van, dat spreker principiëele bedenkingen zou hebben om hetzelfde te doen. Wanneer de middelen aanwezig waren geweest, zouden de organisaties hier, onafhankelijk van de gemeentelijke maatregelen, waarschijnlijk iets dergelijks hebben gedaan. Dat is dan ook wel overwogen, maar men kan er toch weinig aan doen; de financiën zijn daarop niet berekend, evenmin die van de organisaties van den heer Eikerbout en dan kan men, hoe jammer ook, niet tot uitvoering daarvan overgaan. Men kan evenwel niet zeggen, dat spreker en de zijnen minder zouden wenschen te doen. Hoe gewenscht dergelijke maatregelen ook waren, uit financiëel oogpunt kon er geen uitvoering aan gegeven worden. De heer Eikerbout heeft het woord propaganda en het verwijt, dat spreker daarover heeft laten hooren, aangegrepen om er nog eens met nadruk op te wijzen, dat hij het toch als pro paganda beschouwt. Spreker had die opmerking niet verwacht van een vertegenwoordiger van arbeiders, al zijn het christelijke arbeiders. Indien het juist was, dat de sociaal-democraten er een propaganda-object van maken, dan zou de pot den ketel verwijten, dat hij zwart is; de heer Eikerbout moet daarom met die beschuldiging voorzichtig zijn. De heer Eikerbout toch, die als lid van den Raad toch vertegenwoordiger der Leidsche burgerij is, treedt in vergaderingen met zijn arbeiders toch niet anders op dan wijin een vergadering van de christe lijke metaalbewerkers of in een radiorede toch ook niet, dan moet men ook eens hooren hoe hij kan uitpakken. Spreker weet niet welken anderen naam dan propaganda men daaraan dan moet geven. De heer Eikerbout heeft als motief voor het verwijt in de rechtsche bladen aan sprekers adres, gezegd: zie eens naar de artikelen, die in Het Volk worden geschreven over de S.D.A.P. en de koude en waarin alle maatregelen op rekening van sprekers beweging worden geschreven. Hoewel dit hier niet ter sprake behoefde te komen, is het volkomen juist: in deze periode van koude en ellende moesten in vele plaatsen, waar de richting van den heer Eikerbout over- heerscht, zelfs telegrammen en adressen aan den Minister gezonden worden om de autoriteiten tot optreden te bewegen. Er is in deze periode door sprekers organisaties een krachtige actie gevoerd, want al is een gemeentebestuur nog zoo wel willend, het is nooit zoo goed op de hoogte met den nood als de arbeiders zelf en hun vertegenwoordigers, en er moet dus altijd aandrang uitgeoefend of een aanwijzing gegeven worden om dit of dat te doen. Dit is de verdienste van sprekers be weging geweest de heer Eikerbout mag dat als propaganda beschouwen die door op de misstanden te wijzen en aan te dringen op verbetering bereikt heeft, dat overal verschillende, dikwijls afdoende maatregelen zijn getroffen. De heer Eikerbout verwijt de S.D.A.P. het voeren van propaganda. Onzerzijds is echter niets anders gedaan dan dat een klein berichtje is verschenen in het Leidsch Dagblad, dat een conferentie met den Wethouder was aangevraagd. Er zijn geen manifesten verspreid, er zijn geen artikelen verschenen. Wel zijn er van zekere zijde artikelen in de couranten ver schenen van min of meer propagandistische strekking, waar tegen spreker en zijn vrienden bezwaren zouden kunnen opperen. De S. D. A. P. heeft niets gedaan om deze zaak aan de groote klok te hangen. Zij is naar het gemeentebestuur gegaan om haar wenschen kenbaar te maken. Voor een deel waren reeds maatregelen genomen, voor een ander deel werden dingen te berde gebracht, die nog niet waren overwogen en waaromtrent bij nadere overweging gunstig is beslist. Daaruit blijkt, dat dit optreden noodig was, maar volstrekt onjuist is het, dat propagandistische overwegingen daarbij op den voorgrond stonden. De heer Goslinga merkt nog op, dat bij de dekenvoorzie ning de gemeente niet zelfstandig is opgetreden en dat feitelijk geen enkele richting is uitgesloten. De heer van Stralen behoefde daarvan geen kennis te krijgen uit de cou ranten. Den 19 Februari is te dezer zake door spreker een schrijven gericht aan de sociaal-democratische raadsfractie en aan den Bestuurdersbond, waarvan de heer van Stralen onge twijfeld kennis gekregen zal hebben. De verstrekking is geschied door het Armbestuur; dit lichaam kon dien Zondag niet worden bijeengeroepen, maar in zijn vergadering van Dinsdag d. a. v. heeft het den maatregel gesanctionneerd. Overtuigd, dat het zelf niet in staat was, binnen korten tijd een massale aanvrage van dekens te onderzoeken, heeft het de verstrekking overgelaten aan de vijf straks genoemde particuliere en kerkelijke instellingen van weldadigheid, ge heel conform de Armenwet. In dit geval was het beter, de verstrekking aldus te doen, omdat nu een nieuw onderzoek overbodig werd; deze instellingen wisten a la minute waar zij zijn moesten, zij hadden aanvragen om dekens liggen, waaraan zij niet hadden kunnen voldoen. De leider van Jeruel heeft den Wethouder op het denkbeeld gebracht, want hij deelde dien Zaterdag, tijdens een onderhoud, mede, dat hij 30 dekens had gedistribueerd, maar dat hij nog wel 30 gevallen had, waarin het broodnoodig was; evenwel, hij had geen dekens meer. Zoo rees het denkbeeld, om de voorziening op deze wijze te regelen. Nu zeide de heer van Stralen, dat zijn richting van die voorziening is uitgesloten, omdat haar leden niet behooren tot een kerk of diaconie. Dat is niet de schuld van den Wethouder. Als men eerst de menschen losmaakt van kerk en godsdienst, moet men niet later zich beklagen, wanneer zij er niet van profiteeren. De heer van Eek zegt, dat is met twee maten meten, maar die bewering is onjuist. Hij zou alleen gelijk hebben, als Burgemeester en Wethouders zich wel gewend hadden tot den Christelijken Besturenbond en den Roomscb Katholieken Volksbond, en niet tot den Bestuur dersbond, maar dat is niet geschied. De heer Groeneveld interrumpeert: U wist, dat alleen een bepaalde groep van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 18