MAANDAG 4 MAART 1929.
35
en Wethouders zal willen overlaten te beslissen, of aan het
einde van deze en de volgende week nog iets moet worden
gedaan of niet.
Het is wel gebleken, dat de steunregeling goed is en dat
de wijzigingen, die daarin verleden jaar zijn aangebracht,
gunstig gewerkt hebben voor de groote gezinnen. Burge
meester en Wethouders behoeven niet een bijzondere aan
sporing van den Raad. De werkloosheid zal wel groot blijven,
maar wanneer het niet meer zoo ontzettend koud is, zal men
den toestand toch niet meer kunnen vergelijken met hetgeen
zich in de afgeloopen weken heeft voorgedaan. Noodmaatregelen,
die voor dien tijd genomen zijn, moeten het karakter van
noodmaatregelen houden. Burgemeester en Wethouders zullen
gaarne den loop der debatten afwachten om zich daarover te
beramen, maar spreker acht zich niet gerechtigd den heer
van Stralen te dien aanzien een positieve toezegging te doen.
De heer van Stralen is het ten aanzien van de verstrekking
van dekens niet met den Wethouder eens, te meer waar deze
zelf heeft erkend, dat door de van gemeentewege op dit punt
genomen maatregelen sprekers richting vrijwel uitgesloten is.
Waar volgens den Wethouder de noodzakelijkheid van spoedige
hulp uit een ingesteld onderzoek gebleken was, strekte deze
maatregel zich niet uit tot degenen, waarvoor spreker het
speciaal vroeg, die daaraan óók behoefte hadden. Die zijn dus
in omstandigheden gebleven, waarvoor anderen, door maat
regelen van het gemeentebestuur, gevrijwaard zijn. Dat mag
toch zeker niet de uitwerking zijn van door de gemeente
genomen maatregelen. Als verstrekking van dekens nood
zakelijk is, mag men zich niet beperken tot enkele richtingen,
maar moet iedereen, die het noodig heeft, daarvan gebruik
kunnen maken. In dit opzicht had het College of de Wet
houder anders kunnen handelen. Volgens den Wethouder was
verstrekking op groote schaal ondoenlijk; daarop was de ge
meentelijke machine niet berekend. Iri het onderhoud van
spreker met den Wethouder is die moeilijkheid echter onder
oogen gezien en is door den Wethouder een zekere oplossing
in uitzicht gesteld; deze sprak o.a. over beschikbaarstelling
van den Dienst van Sociale Zaken en dat uit de daar be
schikbare gegevens voldoende bleek of een gezin behoefte had
aan betere dekking. Spreker meende dus, dat er wel mogelijk
heid tot uitvoering van dien maatregel bestond, maar enkele
dagen later stond in de pers, dat de Wethouder het verzoek
ter zijde had gesteld. Het is niet juist, dat spreker massa
verstrekking van dekens had gevraagd of bedoeld; hij had
alleen verstrekking gevraagd aan personen, die er behoefte
aan hadden. Er had anders gehandeld kunnen worden dan
gebeurd is. De Wethouder heeft in dit verband spreker aan
geraden het voorbeeld te volgen van instellingen van sprekers
richting in andere plaatsen; het was spreker bekend, dat de
Delftsche Bestuurdersbond en de Coöperatie Vooruit» te
Delft iets gedaan hebben, maar in Deltt werd van gemeente
wege geen warm voedsel verstrekt. De noodzakelijkheid om
helpend op te treden, die in Delft wel bestond, was hier in
die mate niet! Bovendien moeten die maatregelen altijd klein
en gering zijn. De coöperatie hier verkeert met in zulk een
kapitaalkrachtigen toestand, al is zij niet kwijnend, dat zij
niet in den omvang, als de gemeente dat kan, levensmiddelen
kan verschaffen.
In Delft heeft men zich dan ook beperkt tot het verschaffen
van een pakket levensmiddelen, waarvan de waarde veel
minder was dan die der warme levensmiddelen, die in Leiden
zijn verstrekt. De organisatie hier ter stede is niet in staat,
te doen wat in andere plaatsen wel mogelijk is. In ieder geval,
bij een nood van dergelijken omvang zijn particuliere middelen
ontoereikend en moet de gemeente optreden. Dat is ook wel
gebleken. De moderne organisatie is begonnen met het koste
loos voedsel van de gemeente te verstrekken, en andere or
ganisaties zijn daarin gevolgd.
Op de laatste vraag, omtrent het voortzetten van de maat
regelen, heeft de Wethouder wat vaag geantwoord. Spreker
kan zich dat voorstellen, maar toch zou hij liever een wat
duidelijker, en liefst een duidelijk gunstig antwoord hebben
ontvangen. Als het weer wat zachter wordt, is de nood nog
niet minder. Men zou zich kunnen voorstellen, dat de kolen-
bon werd ingehouden, maar de toeslag is bestemd om in het
gebrek van de gezinnen te voorzien en dat gebrek wordt niet
opgeheven door de verandering van het weer. De ellende, die
veroorzaakt is door de langdurige vorst, zal duren niet zoolang
de vorst duurt, maar zoolang de werkloosheid duurt. Reeds
voor een gewone winterperiode zijn de gewone ondersteuningen
ontoereikend. Wanneer men narekent waarvan de gezinnen
moeten leven, komt men tot de conclusie, dat zij slechts in
de allereerste behoeften kunnen voorzieD. De gemeente dient
nog enkele weken voort te gaan met bijzondere maatregelen,
d. w. z. de verstrekking van warm voedsel en een extra-toeslag.
Dat is noodzakelijk, en spreker dringt er op aan, dat de Wet
houder alsnog zal toezeggen, dat de twee eerstvolgende Zater
dagen de toeslag zal worden uitbetaald.
De heer Heemskerk merkt op, dat de heer van Stralen
verklaard heeft, dat hij, als vertegenwoordiger van de arbeiders
klasse, alleen op de hoogte is van de nooden der arbeiders.
Ofschoon het dus gewaagd is, wil spreker niettemin een enkel
woord zeggen.
Vandaag werden heel wat menschen teleurgesteld, doordat
de kaarten voor warm eten eerst met ingang van morgen
beschikbaar waren. Vanmorgen kwamen er heel wat ontevreden
menschen van Jeruël. Er was geen voedsel genoeg, waarschijn
lijk omdat er niet gerekend was op de verstrekking van meer
bons. Spreker hoopt, dat er niet meer zulk een gebrek in de
organisatie zal voorkomen, omdat de menschen, die op dat
warme middageten hadden gerekend, er natuurlijk zeer teleur
gesteld met leege ketels en pannen vandaan zijn gegaan.
Verder vraagt spreker, of het niet mogelijk is, dat, wanneer
arbeiders, die door de lange werkloosheid geen steun meer
krijgen, eventueel bezwaren hebben tegen het eten halen, dit
op andere wijze gecompenseerd wordt. Die voedselverstrekking
heeft haar goede zijde en velen maken er dankbaar gebruik
van, maar spreker kan zich voorstellen, dat arbeiders, die
niet gewend zijn van de bedeeling eten te halen, niet gaarne
met dat eten langs den publieken weg loopendezen zouden
meer gebaat zijn met een kleinigheid in geld, waarvoor zij
ander voedsel, al is het minder, zouden kunnen koopen.
Spreker is het volkomen eens met den heer van Stralen,
dat men zich niet alleen moet laten beïnvloeden door de koude;
tengevolge van den langdurigen winter wordt het gebrek in
vele gezinnen vergroot en nu moeten Burgemeester en Wet
houders niet zeggen: men moet met dien toeslag ophouden
zoodra de koude weg is. Laten Burgemeester en Wethouders
zich ernstig beramen of zij niet bereid zijn om gedurende
enkele weken een toeslag te geven; door de langdurige koude
worden de gezinnen uitgeput. Welke steun van verschillende
kanten ook gegeven wordt, het is een feit, dat de gezinnen
niet op peil gehouden kunnen worden. Men zou een weldaad
doen door die menschen, niet direct na het ophouden van
de koude van alle hulp verstoken te doen zijnlaat men hen
nog gedurende enkele weken helpen.
De heer Wilbrink dankt het College hartelijk, dat het ge
tracht heeft in den tijdelijken nood, ontstaan door de strenge
winterkoude onder de armen in Leiden, zoo goed en zoo vlug
mogelijk te voorziendat stemt zeker de werkloozen tot groote
dankbaarheid. Verleden week maakte een werklooze tot spreker
de opmerking, dat het gemeentebestuur dit jaar wel bijzonder
goed voor hen had gezorgd. Nu mogen er enkele fouten zijn
gemaakt en er mag iets aan de organisatie hebben ontbroken,
wat eigenlijk vanzelfsprekend is, waar zoo snel in zoovele
dingen moest ingegrepen worden, het College kan veel vol
doening putten voor zijn moeite en arbeid uit het feit, dat
men zulk een stemming bij een werklooze kon teweegbrengen.
De heeren van Stralen en Heemskerk hebben een aansporing
tot het College gericht om nog wat op den ingeslagen weg voort
te gaan.
De heer van Stralen wenschte een bepaalde toezegging
omtrent hetgeen de eerstkomende weken zal geschieden. Per
soonlijk gevoelt spreker aan zulk een toezegging geen behoefte
en evenmin aan een uitspraak van den Raad. Burgemeester
en Wethouders hebben in deze moeilijke omstandigheden ge
toond, dat zij hun taak kenden en het zou een beleediging
zijn, te zeggen, dat de Raad Burgemeester en Wethouders
een bepaalde richting moet uitsturen. Spreker wacht met
vertrouwen af wat Burgemeester en Wethouders zullen doen
en hij heeft er allerminst bezwaar tegen, als het College zoo
noodig extra uitkeeringen zal doen.
Ten aanzien van de dekenverstrekking heeft de Wethouder
juist gehandeld. De vijf corporaties, die deze dekens hebben
uitgereikt, hebben ook zelf in de beurs getast en een aantal
dekens gekocht, ten einde de verstrekking nog beter aan haar
doel te doen beantwoorden. Het initiatief van Burgemeester
en Wethouders heeft dus inspireerend gewerkt op de corporaties,
die zich met armenzorg bezig houden. Een aansporing hadden
zij niet noodig, maar het optreden van het gemeentebestuur
heeft hen gesterkt in het vertrouwen, dat zij een beroep
mochten doen op degenen, van wie zij financiëelen steun
konden verwachten om die verstrekking in wat ruimere mate
te doen geschieden dan waartoe de gemeente hen in staat stelde.
Terecht heeft de Wethouder den heer van Stralen gevraagd
of hier niet ook voor de moderne organisaties een taak was
weggelegd. Het argument van den heer van Stralen: in Delft
deed de gemeente zoo weinig, daarom moest onze organisatie
wel wat doen, is buitengewoon armzalig. Er wordt aanmerking
op gemaakt, dat organisaties, die wel helpen in den nood, door
de gemeente worden gesteund, maar degenen, die aanmerking
maken, zeggen tevens: de gemeente doet al zooveel, daarom
behoeven wij niets doen. Met dat argument ondergraaft de
heer van Stralen zijn eigen betoog, dat de gemeente nog iets
meer had moeten doen. Als het gemeentebestuur dus genoeg
doet, zegt men in de kringen van den heer van Stralen: nu