32 MAANDAG 4 MAART 1929. heeft om dat bedrag op ƒ1000.te stellen; principieel heeft het daartegen geen bezwaar, maar zeer vermoedelijk zou dit voorstel niet worden goedgekeurd, gezien hetgeen vroeger met een dergelijk besluit is gebeurd en bovendien zou dat voorstel, gezien de samenstelling van het kohier, meer ten goede komen aan de gezinnen zonder kinderen. Het College heeft toen gezocht naar andere middelen om eenigermate te kunnen voldoen aan de gedachte van de motie-Huurman c.s. en toen is het gekomen met een complex van 3 voorstellen, een om 900.vrij te stellen, een om 50.— belastbaar inkomen vrij te stellen en vervolgens dien progressieven kinderaftrek. Nu kan men wel voorstellen om het eerste bedrag op 1000.te brengen, maar daarmede stelt men het geheele voorstel in de waagschaal. Aanneming van het voorstel van den heer van Eek zou invoering van die ver beteringen onmogelijk maken, althans op 1 Mei, want dan zou men daarover moeten correspondeeren en het College weet, dat dit toch niet goedgekeurd wordt. Men moet reëel zijn en niet grijpen naar dingen, die niet te bereiken zijn. Niet alleen de 713 personen, die niet meer aangeslagen worden, profiteeren van dit voorstel, maar ook gaan nog zeer velen in aanslag achteruit, enkele duizenden. Het voorstel heeft dus meer beteekenis dan de heer van Eek erkennen wil. De voorstelling, die de heer van Eek gaf van den persoon, die zoo lang werkloos is, klopt niet met de werkelijkheid. Iemand, die in 1927 werkloos is geweest en over 1928 ƒ1100. verdiend heeft, behoeft over 1928/1929 geen inkomstenbelasting te betalen, maar pas over 1929/1930, in het najaar, dus 2 jaren nadat hij met werkloosheid te kampen heeft gehad. Het kohier, dat per 1 Mei wordt opgemaakt, berust op hetgeen verdiend is in het voorafgaand kalenderjaar. Een arbeider, als waarop de heer van Eek doelde, heeft dan toch een paar jaar den tijd om zich van die werkloosheid te her stellen. Spreker kan den heer van Eek niet begrijpen, want ook bij werkloosheid moet de contributie aan de vakvereeni- ging betaald worden. Zelfs als de menschen hun kasuitkeering van 12,90 krijgen, moet er de contributie af, maar pas na twee jaar moet er een dubbeltje per week van betaald worden voor de gemeenschap. Spreker zou gaarne willen, dat men hem niet aanzag als een soort zakkenroller van de werkloozen. Tot den heer Romijn kan spreker zeggen, dat hij geenszins de bedoeling heeft gehad diens gedachten te ridiculiseeren. Mocht de een of andere uitdrukking daartoe aanleiding hebben gegeven, dan wil spreker die gaarne terugnemen. De gedachte van den heer Romijn meent spreker aldus te kunnen weergeven, dat het van Burgemeester en Wethouders had moeten uitgaan, maar spreker gelooft, dat de heer Romijn dan toch miskent de beteekenis van den Raad als vertegen woordigend lichaam, vooral in dezen democratischer) tijd. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Het amendement van den heer van Eek wordt met 21 tegen 10 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Meijnen, Spendel, Heemskerk, Eikerbout, Bosman, Romijn, van Tol, de Reede, Tepe, Reime- ringer, Splinter, Goslinga, Huurman, Bergers, van Es, Wilbrink, van Rosmalen, van der Reijden, Kuivenhoven, Parmentier en Wilmer. Vóór stemmen: de heeren Vallentgoed, Verweij, Kooistra, van Stralen, Sijtsma, Koole, Baart, Schüller, Groeneveld en van Eek. Art. I wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aan genomen. De artikelen II tot en met V worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. b. Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen I en II worden achtereenvolgens zonder be raadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging of hoofde lijke stemming wordt vastgesteld. De Voorzitter schorst hierop de vergadering tot des avonds te 8J uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering des avonds te 8^ uur. Thans zijn afwezig mevrouw Braggaarde Does en de heeren Manders en Bosman. De Voorzitter geeft thans het woord aan den heer van Es tot het stellen van de vragen, waartoe de Raad hem in den aanvang der zitting verlof heeft verleend. De heer van Es dankt den Raad voor de gelegenheid, hem gegeven tot het stellen van zijn vragen, die aldus luiden: 1. Heeft het College kennis genomen van het verslag der op Woensdag 19 December j.l. gehouden Ouderavond van de Opleidingsschool voor U.L.O. Maresingel B, opgenomen in het Leidsch Ouderblad van Januari 1929 en wel speciaal van deze passage „Deze zet uiteen het verschil van openbaar en bijzonder onderwijs en toont hierbij aan, dat het openbaar onderwijs heel wat te lijden heeft van dikwijls minderwaardige hande lingen door voorstanders van de bijzondere school, waarom spreker ook alle aanwezigen opwekt krachtige propaganda te maken voor onze openbare school"? 2. Achten B. en W. het in overeenstemming met het doel der ouder-commissies, zooals dit is omschreven in art. 4 van het K.B. van 31 Dec. 1920, S. 951, dat op de door deze com missies belegde ouderavonden, welke uit de gemeentekas worden bekostigd, propaganda gemaakt wordt tegen het bijzonder onderwijs, terwijl de voorstanders daarvan, die niet aanwezig kunnen zijn, zich tegen deze aanvallen niet kunnen verdedigen 3. Indien vraag 2 ontkennend wordt beantwoord, willen B. en W. dan overwegen welke maatregelen te nemen zijn om in de toekomst de ouderavonden van openbare lagere scholen te doen beantwoorden aan het doel: versterking van den band tusschen school en huis, opdat zulke ouderavonden niet worden misbruikt tot bestrijding van het bijzonder onder wijs op kosten van de gemeente? Spreker heeft gemeend deze vragen te moeten stellen, omdat hij als getrouw lezer van het Leidsch Ouderblad, een orgaan van den Centralen Ouderraad, dat is voor allen, die aandacht schenken aan het lager onderwijs en dat in het bijzonder het openbaar onderwijs voorstaat, door deze passage uit een causerie van den heer van Slooten, Directeur van de Kweek school, zeer sterk getroffen is. Het doel van de ouderavonden is omschreven in het Koninklijk Besluit van 31 December 1920 en is: het vormen van een schakel tusschen ouders, onder wijzers, gemeentebestuur en schooltoezicht en het bevorderen van een goede samenwerking van school en huis; spreker vindt daarin geen enkele passage, die er op duidt, dat die ouderavonden dienen om onderwijs, van welke richting dan ook, af te breken, maar integendeel om opbouwend te werken. De heer Tepe beantwoordt de vragen van den heer van Es. Vraag 1 wordt door Burgemeester en Wethouders bevesti gend, vraag 2 ontkennend beantwoord. Hoewel vraag2ontkennend beantwoordend, zijn Burgemeester en Wethouders van oordeel, dat er geen bijzondere redenen bestaan om maatregelen te beramen als in vraag 3 bedoeld, omdat spreker onmiddellijk na kennisneming van de geïncri mineerde passage in het Leidsch Ouderblad een onderhoud heeft gehad met den heer van der Laan, hoofd der school Maresingel B, en vervolgens met den heer van Slooten, den spreker op den ouderavond op Woensdag 19 December j.l. Beiden ontkenden beslist de juistheid van de bewuste passage in het verslag in het Leidsch Ouderblad. De heer van Slooten heeft voorts op het desbetreffend verzoek van spreker het op den ouderavond van 19 December door hem gesprokene aldus schriftelijk geresumeerd: »In aansluiting met ons onderhoud van hedenmiddag heb ik bij dezen de eer U nog eens schriftelijk te verzekeren, dat ik mij niet bewust ben, eenige uitdrukking gebezigd te hebben in mijn rede op den ouderavond aan de school Maresingel, die overeenkomt met de geïncrimineerde zinsnede in het bewuste verslag. Ik moet dit zelfs met stelligheid ontkennen, aangezien ik gewoon ben een dergelijke kwestie principieel te behandelen. Als ik in het kort het door mij gesprokene zal releveeren, dan moet ik me daarbij op mijn geheugen verlaten, aangezien het een improvisatie betreft. Ik heb een kort historisch overzicht gegeven van de onder wijswetten, van de wet van '58 tot die van 1920 en daarbij behandeld de totstandgekomen financiëele gelijkstelling. Ik heb gewezen op den langdurigen schoolstrijd, die naar men hoopte na de totstandkoming der gelijkstelling geëindigd zou zijn, maar dat blijkbaar niet is. De strijd is n.l. verplaatst naar de gemeenten. Ik heb gewezen op de alom in den lande opgerichte »comité's van actie" vooi de Openbare School en gezegd, dat ieder voorstander van het openbaar onderwijs een dergelijk comité moet steunen. Verder heb ik de aanwezigen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 14