28 MAANDAG 4 MAART 1929. het Reglement van Orde, volgens welk artikel een dergelijk voorstel moet paraisseeren op den oproepingsbrief. Spreker moet derhalve, waar men er prijs op zal stellen in beginsel niat af te wijken van het Reglement van Orde, dat van groote beteekenis is in de techniek van de beraad slagingen, zooals een Gemeenteraad die voert, voorstellen, om het amendement van den heer Vallentgoed niet in behandeling te nernen. De heer van Eck kan zich met de opvatting van den Voor zitter niet vereenigen. Spreker geeft toe, dat in beginselbe sloten is om aan een aftredenden Wethouder gedurende 1 jaar 60 wachtgeld toe te kennen, maar dat was niet anders dan een beginseluitspraak, waarop een tweede lezing moest volgen, nadat de Commissie voor de Huishoudelijke Veror deningen het beginsel had uitgewerkt. De Raad is evenwel vrij om een andere beslissing te nemen. Bij de winkelsluiting heeft de Raad ook indertijd een voorstel van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen verworpen, na zich eerst in beginsel hiervoor verklaard te hebben. In het algemeen is dit niet gewenscht, maar het is hier niet een terugkomen op het algemeene principe; dat wordt door het amendement niet aangerand. Het steunt evenzeer op het beginsel, dat het pensioen aan menschen, die nog in de kracht van hun leven als Wethouder aftreden, moet worden vervangen door een wachtgeld. Het lijkt spi'eker erg formalistisch, dat de Voor zitter op grond van het Reglement van Orde meent, dat dit amendement niet toelaatbaar is. De Voorzitter zegt, dat de Raad volkomen vrij is om op een eens genomen besluit terug te komen, maar de Raad heeft zeer nadrukkelijk bepaald, men moet dat niet doen, tenzij het vooraf ter kennis van de leden gebracht is. Het moet dus op den oproepingsbrief voor de vergadering staan. Het is wel mogelijk het amendement-Vallentgoed in be handeling te nemen, maar dan moet het eerst op den op roepingsbrief voor de volgende vergadering hebben gestaan. De beer Vallentgoed stelt voor, de verordening, regelende het verleenen van wachtgeld en pensioen aan de Wethouders van de agenda af te voeren en te behandelen in de volgende vergadering. De Voorzitter zegt, dat dit een voorstel van orde is, dat dus voorgaat. De heer de Reede heeft in de verordening nog een zaak gevonden, welke niet geheel in orde is. De Voorzitter merkt op, dat thans alleen het voorstel van orde in behandeling is. De heer de Reede wil juist een opmerking maken, die verband houdt met de aanhouding, omdat het dan tegelijk kan worden nagegaan. Uit een vergelijking met de oude pensioenverordening blijkt, dat de thans fungeerende Wet houders er minder goed aan toe zouden kunnen zijn. Spreker meent, dat deze zaak ook uit een oogpunt van recht moet worden beschouwd en dat het beginsel van de eens verkregen rechten niet moet worden aangetast. Spreker beveelt deze zaak in de aandacht van de commissie aan. De Voorzitter is van oordeel, dat dit weinig samenhang heeft met het voorstel van orde. Bij het betrekkelijke punt zou deze zaak ter sprake kunnen zijn gebracht. De heer Wilbrink stelt de vraag, of het wel wenschelijk is dit punt aan te houden. Spreker is er een tegenstander van om voorstellen, die uitvoerig bij de begrooting zijn be sproken, te wijzigen. De consequenties zijn toen wel degelijk onder de oogen gezien. Men kan niet zeggen, dat dit denkbeeld onverwacht is opgekomen. Het is uitvoerig in de commissie besproken, maar toen is er geen meerderheid voor gevonden, zoodat de commissie er tenslotte zich mede heeft vereenigd, om het wachtgeld op een jaar te stellen. Incidenteel stelt de heer Vallentgoed nu weer voor het wachtgeld op twee jaar te stellen. Bij de behandeling in de commissie heeft spreker gevraagd, of de nieuwe verordening in haar geheel van toe passing kon worden verklaard op de tegenwoordige titularissen. Spreker is het er mee eens, dat de vraag van 1 of 2 jaren wachttijd geen principiëele quaestie is, maar bij de begrooting is absoluut een beslissing omtrent de regeling van de pen sioenen en de wachtgelden gevallen en daarom verzet spreker zich tegen uitstel van de behandeling. De heer Heemskerk zegt, dat de Commissie voor de Huis houdelijke Verordeningen op blz. 17 zegt: „Wij merken U wellicht ten overvloede nog op dat onze Commissie zich met betrekking tot de uitvoering van haar taak heeft beperkt tot een technische uitwerking binnen het raam van de conclusiën van de commissie tot onderzoek van de salariëering en de wijze van pensionneering van de Wet houders, met welke conclusiën Uwe Vergadering zich den 2len December j.l. heeft vereenigd." Spreker heeft zijn taak als lid van deze Commissie zoo opgevat, dat de beginselen zijn neergelegd in de vergadering van 21 December; daarin zijn alle besluiten genomen en de taak van de commissie was om zonder meer een verordening samen te stellen aan de hand van de toen genomen besluiten. Men kan redactioneele wijzigingen voorstellen, maar de grond slagen mag men niet aantasten. Daarom is spreker niet voor uitstel van deze zaak. De heer van Eck zegt, dat aan de formeele bezwaren, ingebracht tegen het amendement van den heer Vallentgoed, tegemoet gekomen kan worden door deze zaak uit te stellen. Spreker kan zich voorstellen, dat daartegen bezwaren bestaan bij een spoedeischend voorstel, maar welk bezwaar is daar tegen bij dit voorstel? Spreker begrijpt het bezwaar van den heer Wilbrink niet en vindt het een illoyale houding tegen over een medelid om, wanneer deze er op aandringt om het voorstel in een volgende Raadsvergadering te behandelen, dat te weigeren. Tegen dien wensch kan geen overwegend bezwaar bestaan. Het maakt de verhouding onkameraadschappelijk, wanneer men een dergelijk ernstig verzoek niet toestaat, tenzij overwegende bezwaren bestaan, hetgeen spreker niet erkent. Spreker blijft dus aandringen op uitstel van behandeling van deze zaak. De heer Wilbrink komt op tegen de uitdrukking van den heer van Eck, als zou spreker zijn medeleden niet loyaal be handelen. Daar gaat het niet om in deze quaestie; als men dat gaat uitspelen, zou men overal aan tegemoet moeten komen. Indien deze gedachte was opgekomen voor het eerst, nadat het voorstel van Burgemeester en Wethouders in de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen was binnen gekomen, zou het kunnen zijn, dat men er niet aan gedacht had, maar in de sociaal-democratische fractie worden allerlei zaken besproken, en dus, naar men verwachten kan, ook deze quaestie. Men heeft er dus blijkbaar toen niet over gedacht om zich niet aan de afspraak in de Commissie vast te houden. Nu het voorbereidend werk evenwel klaar en de zaak in kannen en kruiken is, gaat men er aan tornen en komt men terug op een in eerste instantie door den heer van Eck uit gesproken gedachte. De heer van Eck zegt: in den Raad is er nooit over gesproken. Maar de Voorzitter heeft vertegen woordigers van de verschillende fracties aangewezen in die commissie en nu zijn de fracties daaraan wel niet gebonden, maar bij de begrooting was alle gelegenheid om daarover te spreken, als men het er niet mee eens was. Als men toen niet bevredigd was, was er op dat oogenblik tijd voor geweest. Nu is de verordening klaar en komt men terug op de gedachte, die de vertegenwoordiger van de S.D.A.P. in eerste instantie in de commissie heeft uitgesproken, maar die hij toen heeft laten varen. Als er niet aan wordt tegemoetgekomen, wordt er gesproken van een illoyale behandeling. Spreker kan dit geenszins inzien, waar er alle gelegenheid is geweest om wijziging aan te brengen. De heer Romijn gelooft ook, dat de heer van Eck ten onrechte heeft geklaagd over een illoyale wijze van handelen. Het voorstel-Vallentgoed behelst een uitbreiding van de ver ordening en spreker meent, dat de heer Vallentgoed, als hij denkt, dat er tekort wordt gedaan aan de positie van de Wet houders, nog altijd met een amendement kan komen, dat dan behandeld kan worden. Diens vrijheid is voldoende gewaarborgd. De heer van Eck houdt vol, dat hij het een onwelwillende houding van den Raad zou vinden, wanneer deze niet ingaat op het verzoek van den heer Vallentgoed. Er is geen enkel gemeentebelang mede gemoeid om deze zaak niet uit te stellen. Wanneer men ingaat tegen den wensch van een lid, vindt spreker dat onwelwillend. Argumenten heeft spreker niet gehoord, alleen formeele bezwaren en daarvoor voelt spreker bitter weinig. De heer Parmentier wil wel een argument noemen, nl. dat deze zaak bij de begrooting zeer uitvoerig is behandeld. Thans zou zich het verschijnsel voordoen, dat dit punt in drieën moet worden behandeld. De heer Vallentgoed komt met een gedachte, welke al in haar geheel is overzien en de heer de Reede geeft weer iets anders aan. Spreker acht het zeer bedenkelijk, dat de Raad herhaaldelijk over zulke be trekkelijk kleine dingen zoo lang discussieert en den gemeente lijken tijd vermorst. De heer Groeneveld meent, dat dit toch den heer Vallent goed niet kan verhinderen de volgende raadsvergadering te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 10