16
DINSDAG 12 FEBRUARI 1929.
aan Uwen Voorzitter gedaan, dat nl. waar de Universiteit
ook kan helpen, door beschikbaarstelling van ruimten of op
andere wijze, zij dit als een voorrecht zal beschouwenen met
groote voldoening heeft de Senaat vernomen, dat de Gemeente
raad hedenmiddag zal bijeenkomen ter Akademie in de
Senaatskamer.
Van al de gebouwen, waaraan het vaderland den roem
dankt van een eigen nationale oude bouwkunst, was er geen
ander, dat zoo wezenlijk en op zoovele wijzen symbool en
uitdrukking mocht heeten van ons volks- en stadsbestaan
in de dagen van vorming en jonge kracht. Leiden's stadhuis
was een nationaal gedenkteeken, niet een voor de stad alleen.
De eerbied voor het geslacht, dat den kamp bestond en den
bouw stichtte, legt ons gebiedend op, te zorgen, dat de daad,
die thans een blind onheil vordert van de twintigste eeuw,
die der zestiende waardij? zij.
Namens den Senaat,
VAN EYSINGA
Rector Magnificus
Spreker vraagt ten slotte den Raad het College in deze
onbeperkt crediet en volmacht te verleenen om datgene te
doen wat in verband met de omstandigheden noodig is.
Zoodra de verschillende gemeentediensten ondergebracht
zijn en men kan overzien wat er te doen is, zal het College
onmiddellijk een Raadsvergadering hij elkaar roepen om de
noodige voorstellen aan de goedkeuring van den Raad te
onderwerpen.
Spreker stelt dus namens het College voor om Burgemeester
en Wethouders onbeperkt crediet en volmacht te geven om
datgene te doen wat in verband met de omstandigheden
geboden is, waaronder begrepen het aanwijzen van het huis
der gemeente voor het voltrekken der huwelijken.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
De Voorzitter vraagt, of thans nog een der leden iefs in
het belang van de gemeente in het midden heeft, te brengen.
De heer van Eck betuigt namens de sociaal-democratische
fractie zijn deelneming aan het College van Burgemeester
en Wethouders en aan de gemeente Leiden met het ontzagge
lijke verlies, dat Leiden geleden heeft, doordat zijn kostbaar
en prachtig Stadhuis in vlammen is opgegaan. Het is een
ramp, die haar wederga bijna niet vindt, waarbij men alleen
troost kan vinden in het feit, dat tenminste geen menschen-
levens verloren zijn gegaan. Het verlies van dit gebouw,
zeker een van de mooiste Raadhuizen in Nederland, een
gebouw van internationale vermaardheid, is bijna on
herstelbaar. Daarnaast wenscht spreker Burgemeester en
Wethouders de kracht toe om onder deze buitengewone om
standigheden hun moeilijke taak te kunnen voortzetten.
Het is als het ware, alsof zij hun taak opnieuw moeten be
ginnen zonder gegevens, en, alleen in het bezit van wat zij
zich herinneren en van een personeel, dat op de hoogte van
de zaken is, moeten voortbouwen en een gemeente besturen,
alle moeilijkheden overwinnen zonder te beschikken over de
noodige hulpmiddelen, waarover men gewoonlijk beschikt.
Die taak is bijzonder zwaar en spreker wenscht het College
de kracht toe en zegt daarbij de hulp van zijn fractie toe om
die taak toch naar behooren te verrichten.
Nu loopen er allerlei geruchten; men weet niet, hoe de brand
aangekomen is, hoe het verloop is en spreker acht het beter,
dat ook officiéél daaromtrent eenige mededeelingen gedaan
worden, dan dat men zulks alleen moet vernemen uit de pers,
die natuurlijk ook moet afgaan op geruchten en mededeelingen,
die zij van deze of gene ontvangt. Spreker acht het daarom
goed, wanneer van officiëele zijde op deze officiëele plaats
wordt medegedeeld wat bekend is omtrent de oorzaken van
de ramp en omtrent de pogingen, die gedaan zijn om haar zoo
veel mogelijk te beperken. Spreker meent, dat de Raad zeer
op prijs zou stellen, wanneer de Voorzitter of de betreffende
Wethouder de gedane mededeelingen zou willen aanvullen.
De heer Wilmer onderstreept allereerst den dank, dien de
Voorzitter gebracht heeft aan zoovelen, die bij de droeve ramp,
welke hedennacht Leiden geteisterd heeft, te hulp zijn ge
sneld, aan den Haag, Voorschoten en Oegstgeest. Ook voor
de buitengewone plichtsbetrachting, die door de leden van
de Leidsche brandweer en door de Leidsche politie getoond
is, wil spreker dank brengen. Spreker wil openlijk waardeering
uitspreken voor de wijze, waarop deze menschen in dezen
nacht, zooal niet met levensgevaar, dan toch met groot gevaar
voor hun gezondheid hun taak hebben vervuld.
Spreker wil ook oprechten dank brengen aan het College
van Burgemeester en Wethouders, in het bijzonder aan den
Voorzitter en den Secretaris, voor de krachtige energie, waar
mede zij van het eerste oogenblik van den brand af gedaan
hebben wat zij meenden, dat hun plicht was. Zoowel de Voor
zitter als de Secretaris zijn van dat oogenblik af tot nu toe
voortdurend in actie geweest. Spreker hoopt, dat in de moei
lijke tijden, die Leiden nu tegemoet gaat, het College van
Burgemeester en Wethouders en de hoofdambtenaren en de
ambtenaren, die zooveel werk zullen hebben te verrichten en
zoovele moeilijkheden zullen moeten overwinnen, omdat
zij zoovele gegevens zullen missen, veel kracht geschonken zij,
opdat Leiden zoo goed mogelijk de treurige gevolgen van
den brand zal te boven komen.
De Voorzitter dankt de heeren Wilmer en van Eck voor
hunne vriendelijke woorden jegens het College en den
Secretaris. Het College apprecieert het medeleven van de
Raadsleden zeer en hoopt, dat het niet te dikwijls noodig zal
zijn een beroep te doen op hunne medewerking om zoo mogelijk
weer uit deze ellende te komen.
Spreker kan zich begrijpen, dat het verstandig is om zoodra
mogelijk, alvorens misschien onjuiste meeningen postvatten,
van officiëele zijde inlichtingen en gegevens te verstrekken
omtrent de vermoedelijke oorzaak en de wijze van bestrijding
van den brand, waarnaar de heer van Eck zeer terecht heeft
gevraagd. De Raad moet het spreker niet kwalijk nemen, dat
hij niet in staat is thans reeds zeer vele en geheel uitputtende
mededeelingen te doen omtrent de punten, die alle Raads
leden en de geheele burgerij zooveel belang inboezemen.
Spreker kan alleen als waarschijnlijk mededeelen, dat in een
van de kamers aan de achterzijde van het Stadhuis, in de
Pensioensafdeeling, brand in den schoorsteen is ontstaan,
die zich medegedeeld heeft aan de kamer, die daarboven was,
waar de typistes huizen en dat de brand zich ver
spreid heeft naar den zolder en naar beneden, naar de af-
deeling van den Burgerlijken Stand. Door den krachtigen
wind is de brand overgewaaid naar het historische gedeelte
van het Stadhuis. Sinds eenigen tijd was door het College deze
maatregel genomen, dat gedurende den nacht, naar spreker
meent om de 1| uur, de ronde gedaan werd door een speciaal
met het toezicht op het voorkomen van brand aangewezen
politie-agent, die ook hedennacht dezen brand geconstateerd
heeft en met behulp van minimaxen getracht heeft daaraan
een einde te maken. Daarin is hij niet geslaagd; toen heeft
hij hulp gekregen van den concierge en van den bediende
van het Stadhuis, maar die zijn daarin evenmin geslaagd.
De met het toezicht belaste agent werd voortdurend gecontrö-
leerd, of hij werkelijk de ronde deed. Toen spreker zich voor
de tweede keer in het brandende Stadhuis begaf om te zien,
of er nog iets aan te doen was, is deze agent, die bijna gestikt
was door den rook in het Stadhuis, boven op het bordes
bewusteloos geraakt; hij is gelukkig herstellende. Spreker
heeft evenwel nog geen gelegenheid gehad om hem te ver-
hooren. Daarna heeft de brand met groote snelheid om zich
heengegrepende brandweer heeft niet kunnen doen datgene,
waartoe zij in normalen tijd in staat zou zijn geweest; bij
een dergelijken vorst wordt het werken met de slangen en het
water in hooge mate bemoeilijkt. Een van de groote motor
spuiten heeft dadelijk gewerkt; de stoomspuit was bevroren.
Zoodra spreker het gebrek aan brandbluschmiddelen consta
teerde, heeft hij naar den Haag getelefoneerd en onmiddellijk
2 brandspuiten gekregen, die hier in bevroren toestand aan
gekomen zijn. Tot een uur geleden is de Haagsche Brandweer
in actie geweest. Spreker heeft aan den Haag nog meer
brandspuiten gevraagd, maar met het oog op het groote brand
gevaar overal kon de Hoofdcommissaris van Politie niet
meer materiaal sturendeze heeft evenwel nog 2 stoombrand-
spuiten klaar laten maken om met den trein vervoerd te
worden. Uit Oegstgeest is een spuit gekomen, die bevroren
is en niet heeft kunnen werken. Uit Voorschoten is een spuit
gekomen, die gewerkt heeft. Op een oogenblik zag het er naar
uit, alsof het geheele complex tot en met de Maarsmanssteeg
in brand zou vliegen; het heeft er ook naar uitgezien alsof
het aan de overzijde gelegen blok woniDgen vlam zou vatten,
maar dat is gelukkig niet gebeurd. Men heeft dus met groote
moeilijkheden te kampen gehad.
Spreker zal straks, wanneer men de zaak kan overzien,
een rapport doen opmaken betreffende de vermoedelijke
oorzaak en de bestrijding van den brand. Meer kan spreker
op het oogenblik niet geven. De zaak zal onderzocht worden.
Spreker meent hiermede de noodige inlichtingen gegeven
te hebben, die naar hij hoopt de burgerij duidelijk zullen
maken, dat voor het voorkomen en bestrijden van dezen
brand gedaan is wat gedaan kon worden.
De heer Heemskerk zou ook gaarne officiëel vernemen,
of de financiën van de gemeente in staat zullen zijn de gevolgen
van den brand te dragenin hoeverre de gevolgen daarvan