MAANDAG '21 JANUARI 1929. 5 het de bedoeling is om kleine scheepjes met buitenboord motoren te treilen, maar dat is absoluut onjuist. Die kleine scheepjes vallen heelemaal niet onder de verordening; schepen met minder dan 3 ton laadvermogen behoeven geen haven geld te betalen, al zijn zij van een motor voorzien. Onder de verordening zullen vallen de schepen boven 3 ton draagver mogen, waarop een buitenboordmotor is geconstrueerd, die dus kennelijk ingericht zijn om met mechanische kracht te varen. De heer Manders dacht een oogenblik, toen hij zoovele stemmen tegenover zich hoorde, dat hij het werkelijk mis had, maar in Ing. St. No. 219 van 1928 staat toch duidelijk: »llet komt ons voor dat een vaartuig voor de toepassing van de verordening in ieder geval dan als stoom- of motor boot moet worden beschouwd, indien het den motor, al is dit dan ook slechts een losse aanhangmotor, op het oogen blik, dat het vaartuig het havengebied binnenvaart en dus belastingplichtig wordt, daadwerkelijk gebruikt." Het is dus de bedoeling om, waar hier aan de verordening uitbreiding gegeven wordt, duidelijk te maken, dat ook degene, die binnen het havengebied met zijn aanhangmotor vaart, havengeld schuldig is. Daardoor worden juist getroffen de kleine groentenschippers, die veelal aanhangmotoren gebrui ken, terwijl het ten slotte op den consument verhaald wordt een schipper, die even, zooals de heer Wilbrink zegt, een buitenboordmotor gebruikt, zal er juist ook onder vallen. Het zou dus beter zijn deze wijziging niet aan te brengen. Omtrent de vaartuigen met lossen aanhangmotor was juist volgens Jng. St. No. No. 219 twijfel gerezen en deze zullen dus wel degelijk onder deze verordening vallen. De heer Wilbrink. Als zij gebruikt worden Er zijn evenwel schepen, die geen aanhangmotor hebben, maar een motor om het anker op te winden. De heer Manders, die eenigszins sportman is, zal weten, dat er ook aanhang motoren zijn van 20 P. K. Een zeilschip met een motor van 20 P. K. zou dan vrij zijn, terwijl kleine aanhangmotoren wel aangeslagen zouden worden; het kan nooit een billijke toepassing van de verordening zijn, dat men één categorie van vaartuigen uitsluit, omdat deze van een ander model zijn, en een andere categorie aanslaat. De bedoeling is niet om aanhangmotoren vrij te stellen, maar alleen die motoren, welke uitsluitend worden gebruikt, niet om het schip voort te stuwen, doch voor andere doeleinden, en die ook wel eens worden gebezigd door een schroef buiten boord te werken en op dien motor te bevestigen om het schip voort te bewegen. Wordt die schroef in beweging gebracht en die motor als zoodanig ingericht, dan moet men betalen. De Voorzitter wijst er den heer Bosman op, dat de be doeling van het gebruik van het woord «kennelijk" deze is, dat, als een motor van 20 P. K. aan een klein schip wordt gehecht, dat schip beschouwd kan worden als «kennelijk ingericht(te) zijn om te varen door middel van mechanische kracht", maar dat, als diezelfde motor is gehecht aan een schip van 200 ton, dit schip niet kan worden aangemerkt kennelijk als zoodanig te zijn ingericht. Burgemeester en Wethouders zouden daarom prijs stellen op behoud van het woord «kennelijk", hetgeen wil zeggen, dat men kan waar nemen, dat het schip is ingericht om door middel van mechanische kracht te worden voortbewogen. De heer Manders heeft gevraagd, waarom in het artikel in het eene geval wordt gesproken van «eigen mechanische kracht" en in het andere geval alleen van «mechanische kracht". De vaartuigen, die op eigen mechanische kracht varen, zijn die, welke met hun eigen machine binnenkomen, d. w. z. niet de schepen, die worden binnengesleept, dus door mechanische kracht van een ander vaartuig worden voortbewogen. In het tweede geval is dat de bedoeling niet, zoodat dan het woord «eigen" niet behoeft te worden gebezigd. De heer Bosman is door den Voorzitter niet overtuigd. Zijns inziens kan het woord «kennelijk" hier wel degelijk verwarring stichten. Een schip is op een bepaalde wijze inge richt ol niet ingericht, maar niet «kennelijk" ingericht, want dan zouden er ook schepen moeten bestaan, die «onkenbaar" waren ingericht. De Voorzitter doet opmerken, dat het groote moeilijk heden zou opleveren om voor den rechter te bewijzen, dat een schip als zoodanig was ingericht of dat de ambtenaar onder de omstandigheden, in het proces-verbaal vermeld, dit blijkbaar niet heeft kunnen zien of constateeren. De rechter moet kunnen zeggen: zooals uit het proces-verbaal blijkt, was het schip «kennelijk" ingericht om door middel van mecha nische kracht te worden voortbewogen. Dat kan. voor den rechter van groote beteekenis zijri, want het maakt het leveren van het bewijs veel gemakkelijker. Bovendien is het gebruik van het woord «kennelijk" niets vreemds. In al dergelijke voorschriften is het voor die ge vallen juridisch de geijkte term geworden. De heer Manders zegt, dat het in de provinciale verordening ook staat. De heer Bosman zegt, dat de een den ander wel kan na spreken, maar volgens spreker wordt de zaak daarom niet duidelijker. De Voorzitter zegt, dat de heer Bosman dan een wijziging moet voorstellen; dan moet bij evenwel ook de juridische consequenties daarvan op zich nemen. De heer Manders meent, dat met de beide uitdrukkingen: «eigen mechanische kracht" en «mechanische kracht", eigenlijk hetzelfde bedoeld is. Misschien kan dit verschil aanleiding tot verwarring geven. Het gewijzigd artikel 1 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel II en het gewijzigd artikel III worden achtereen volgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aange nomen, waarna de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. (De heeren Groeneveld, Huurman en Baart waren inmid dels ter vergadering gekomen.) XI. Praeadvies op het verzoek van de Amsterdamsche Anthraciet Maatschappij, om wijziging van de verordening van 15 Mei 1922 (Gem. Blad No. 38), ten opzichte van de Brandstoffenmarkt. (Zie Ing. St. No. 12.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van .Burgemeester en Wethouders besloten. XII. Praeadvies op het verzoek van J. M. Simons, e. a., allen bewoners van de Oude Vest, om verplaatsing van de Brandstoffenmarkt. (Zie Ing. St. No. 13.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XIII. Voorstel om de Commissie van Beheer over de ge stichten «Endegeest, Voorgeest en Rhijngéest" te machtigen tot het doen verbeteren van de toetreding van daglicht in de paviljoens E en E1 op het terrein van het gesticht «Ende geest". (Zie Ing. St. No. 14). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XIV. Praeadvies op het verzoek van de Leidsche Duinwa ter Maatschappij om goed te keuren, dat de maatschappij haren watervang onder de gemeenten Katwijk en Wassenaar vergroot door het graven van een kanaal ter lengte van 1070 M. en dat, zoo noodig, 18 mammouthpoinpen in dat kanaal worden geplaatst. (Zie Ing. St. No. 19.) De heer Wilbrink heeft zich over dit voorstel verwonderd. In 1927 is hier aan de orde geweest een voorstel om zoo spoedig mogelijk over te gaan tot uitbreiding van den watervang te Katwijk, opdat die in 1928 in werking zou kunnen worden gesteld, daar deze wegens het meerdere waterverbruik ten gevolge van de uitbreiding van da gemeente dringend noodig was. Nu is men evenwel in Januari 1929, en nu wordt voorgesteld dat voorstel van 1927, dat toen zoo dringend noodig was, te wijzi gen. Dit voorstel is zelfs van zoodanigen omvang, dat het zeer de vraag zal zijn, of niet alleen voor 1929, maar zelfs voor 1930 de vraag zal zijn, of het eenig nuttig effect voor de watervoor ziening van Leiden zal sorteeren. Eerst moesten 80.000 M3. zand verwerkt worden en nu is dat geworden tot 800.000 M3. Daarvoor heeft men toch minstens lf jaar noodig. Nu is vroeger betoogd, dat een betere watervoorziening in 1928 gewaarborgd moest zijn en volgens dit voorstel zal die ver beterde watervoorziening pas tot stand komen in 1930. Dat is den Raad niet geheel serieus nemen, maar boven dien, er wordtin de stukken, in de Leeskamer neergelegd, gezegd^ dat het voor de Leidsche Duin waterleidingmaatschappij van zoo groote beteekenis was om dat kanaal wat langer te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1929 | | pagina 5