WOENSDAG 19
DECEMBER 1928.
287
een oplossing moet worden gebracht; zij is voor spreker tot
een nachtmerrie gewórden. De heer Vervveij heeft het be
treurd, dat het Raadsbesluit betreffende de bewaarschool in
het Kooikwartier nog niet is uitgevoerd. De reden is, dat
spreker aan dit besluit een eerlijke kans heeft willen geven,
want hadde hij voor dit doel een crediet gevraagd, los van
de kosten van het bewaarschoolonderwijs in het algemeen,
dan zou dit bij de tegenwoordige samenstelling van den Raad
zeker niet zijn verleend. Binnen den kortst mogelijken tijd
zal echter het vraagstuk bij Burgemeester en Wethouders en
in de Commissie van Onderwijs in zijn geheel onder het
oog worden gezien.
Spreker komt nu tot de kwestie van het hooren der
onderwijzersorganisaties in belangrijke onderwijsaangelegen-
heden, die door de heeren Verweij en Heemskerk ter
sprake is gebracht. Sommige Raadsleden hebben, aldus was
de jedeneering van den heer Verweij, tegen de medezeg
genschap in de bedrijven aangevoerd, dat deze overbodig is
in verband met het Georganiseerd Overleg, welke redeneering
dan ten aanzien van de onderwijzers niet zou gelden, omdat voor
hen geen Georganiseerd Overleg bestaat. Maar de medezeggen
schap, die voor de gemeente-werklieden en -ambtenaren
in het Georganiseerd Overleg tot uiting komt en de arbeids
voorwaarden betreft, bestaat ook voor de onderwijzers en wel
in het algemeen Georganiseerd Overleg voor Rijksambte
naren. Wanneer men dus de medezeggenschap in het algemeen
niet wil toekennen, omdat zij ten aanzien van de arbeids
voorwaarden reeds bestaat in den vorm van het Georgani
seerd Overleg, dan geldt dit ook ten opzichte van de onder
wijzers, die evenzeer medezeggenschap hebben en wel ten
opzichte van het loon in het Georganiseerd Overleg voor
Rijksambtenaren en ten aanzien van den arbeidstijd krachtens
de bepaling van artikel 21 der Lager Onderwijswet, die
voorschrijft, dat Burgemeester en Wethouders in overeen
stemming met den Inspecteur en na bespreking met de geza
menlijke onderwijzers de regeling van de schooltijden, de
vacantiën enz. ontwerpen.
Dezelfde medezeggenschap, die de arbeiders in de bedrijven
hebben, hebben de onderwijzers dus ook, zij het in anderen vorm.
Nu is spreker in beginsel niet gekant tegen het hooren
van de organisaties van onderwijzers, zelfs niet in zaken het
onderwijs betreffende. Maar wel is hij voornamelijk om redenen
van practischen aard gekant tegen een verplichting, aan
Burgemeester en Wethouders op te leggen, om in alle belangrijke
onderwijs-aangelegenheden het advies van de onderwijzers
organisaties in te winnen. Indien wij te maken hadden met
één organisatie, dan zou het practische bezwaar daartegen
grootendeels verdwijnen, maar, zooals de zaken nu staan, zou
men in iedere eenigszins belangrijke aangelegenheid te doen
hebben met 5 organisaties. Daardoor zou het besturen voor
Burgemeester en Wethouders practisch onmogelijk worden.
Wanneer men b.v. over de laatste reorganisatie de orga
nisaties had moeten hooren, ware het onmogelijk geweest
voor het begin van het nieuwe leetjaar daarmede gereed te
komen. Want het oordeel van Burgemeester en Wethouders
kon slechts zeer kort voordat de zaak in den Raad kwam
worden vastgesteld, omdat toen eerst ingekomen waren de
cijfers, waarop dat oordeel berustte. Spreker zelf is nog in
de Commissie van bijstand tot een ander oordeel gekomen.
Indien men nu de 5 organisaties om advies had moeten
vragen, dan zouden die weer eerst naar haar leden moeten
gaan, die de zaak eerst weer hadden moeten bestudeeren.
Zoo was het onmogelijk geweest, dat de reorganisatie tijdig
haar beslag zou hebben gekregen.
Daarbij komt, dat spreker weinig behoefte heeft aan een
advies van de onderwijzers-organisaties, omdat hem ook zonder
die adviezen de verschillende stroomingen in de onderwijs
wereld volkomen bekend zijn. Immers in de Plaatselijke
Schoolcommissie zitten volgens de Léidsche verordening 4
vertegenwoordigers van het openbaar- en vier vertegen
woordigers van het bijzonder onderwijs. Spreker pleegt de
vergaderingen der Schoolcommissie bij te wonen en komt
aldus voldoende op de hoogte van de verschillende opvat
tingen. In de kwestie der reorganisatie is er door de orga
nisaties dan ook niets aangevoerd wat hem niet al volkomen
bekend was.
Daarbij komt, dat de wijze, waarop de Bond van Neder-
landsche Onderwijzers gemeend heeft deze zaak publiek te
moeten maken door het uitgeven van een blaadje, waarin
alle qjpjectiviteit, logica en fatsoen zoek waren, hem niet
aanspoort tot het hooren van de organisaties, want wat kan
men aan objectiviteit verwachten, als een dergelijke organisatie
aan Burgemeester en Wethouders moet adviseeren?
Thans een enkel woord over de medezeggenschap van de
arbeiders in de bedrijven. Spreker herinnert aan hetgeen
hij daaromtrent bij de vorige begrooting gezegd heeft, waarbij
hij o. m. opmerkte, dat, als personen van bepaalde richting
voor een dergelijke medezeggenschap riiet veel voelen, men
geheel verkeerd zou doen daaruit te concludeeren, dat zij de
arbeiders minder welgezind zouden zijn. De heer van Eek,
sprekende van medezeggenschap in hel beheer, en niet over
de arbeidsvoorwaarden, meende, dat de arbeidsvreugde en
arbeidslust daardoor zouden worden aangewakkerd. Hij sprak in
dat verband van arbeidsslaven. Spreker constateert met genoegen,
dat er van arbeidsslaven niet meer gesproken kan worden,
zeker niet bij de gemeentebedrijven. Dit is mede het gevolg
van de sociale wetgeving, goeddeels tot stand gekomen onder
christelijke regeeringen. Van slaafschheid bij de arbeiders is
waarlijk weinig sprake. Een zeer sociaal voelend Wethouder
heeft eens gezegd, dat het gemakkelijker is een heipaal met
een kurketrekker uit den grond te trekken, dan een gemeente
arbeider uit den gemeentedienst te verwijderen. Deze uit
drukking latende voor wat zij is, meent spreker toch, dat
er een kern van waarheid in is, en het bewijst wel, dat het
met de slaafschheid der arbeiders niet zoo een vaart loopt
en dat. de arbeiders de rechten hebben, die spreker hun van
harte gunt. Arbeidsvreugde en arbeidsliefde kunnen misschien
aangekweekt worden door den arbeiders medezeggenschap
te geven over hun arbeidsvoorwaarden, maar niet door mede
zeggenschap in het beheer, waarvoor zij stellig nog niet ten
volle bekwaam zijn en waartoe zij niet zoo gemakkelijk zullen
kunnen worden opgevoed.
Dit is geen blaam voor de arbeiders. Terecht heeft de heer
Groeneveld in de vorige vergadering gezegd, dat arbeiders
merischen zijn als andere menschen en men beweert niets
slechts van hen, wanneer men zegt, dat zij in de eerste plaats
letten op hun eigen positie. De medezeggenschap in zake de
arbeidsvoorwaarden is dan ook het voornaamste, waaraan de
arbeiders zelf, althans in de gemeentebedrijven, behoefte hebben.
Het is spreker niet duidelijk, hoe de heer van Eek mede
zeggenschap der arbeiders in het beheer kan vragen, omdat
nog geenszins voldoende bekend is, welke consequenties daar
aan verbonden zijn en daar er zich verschillende moeilijk
heden van staatsrechtelijken aard bij voordoen. De Minister
van Arbeid heeft daaromtrent gezegd naar aanleiding van
vragen, die daarover waren gesteld, en een motie, die in de
Tweede Kamer was ingediend »Met betrekking tot de mede
zeggenschap in het beheer der organisaties moge opgemerkt
worden, dat hierin inderdaad gedachten tot uiting komen,
die ondergeteekende zeer sympathiek zijn. Maar wie kennis
genomen heeft ook van de jongste uitingen te dezer zake,
ook in de pers en in de sociale organen, zal moeilijk kunnen
volhouden, dat er thans reeds veel klaarheid op dit punt is
verkregen". Spreker zegt, dat er inderdaad heelemaal geen
klaarheid is verkregen en hij vraagt, hoe de Raad zich er
dan over zou kunnen uitspreken.
Maar er is nog een andere reden, waarom het geen zin
heeft dit voorstel van den heer van Eek aan te nemen, een
reden, die spreker o. a. ook heeft gelezen in het rapportover
de medezeggenschap van de S. L). A.P., n.l. dat invoering
van medezeggenschap in het beheer niet mogelijk is zoolang
de Gemeentewet niet gewijzigd is in den geest van art. 144
van de Grondwet. Het voorstel is dan ook niet anders dan
een principeverklaring, waarvan men de portée niet kan
beoordeelen en die bovendien niet voor uitvoering vatbaar is.
Daarmede is tevens het oordesl uitgesproken over het
voorstel van den heer Sijtsma, die het wat zachter voorstelt.
De heer Sijtsma stelt een commissie voor, maar als hij
die alleen bedoelt als commissie tot onderzoek van de mede
zeggenschap in de arbeidsvoorwaarden, dan heeft zij geen
zin, aangezien die medezeggenschap reeds bestaat. Bedoelt
hij daarentegen hetzelfde als de heer van Eek, dan gelden
voor zijn voorstel ook dezelfde bezwaren als die, welke spreker
tegen het voorstel-van Eek heeft aangevoerd. Wanneer er
echter iets ontbreekt aan de toepassing van het Georgani
seerd Overleg, dan geeft spreker in overweging den raad van
den heer Wilmer op te volgen, nl. om de wenschen, die in
dat opzicht bestaan, kenbaar te maken.
De heer Baart heeft ten slotte gezegd, dat spreker beloofd
had in dit jaar het werkliedenreglement voor elkander te
krijgen. Maar zóó onvoorzichtig heeft spreker zich toch niet
uitgedrukt. Spreker heeft gezegd»zoo spoedig mogelijk."
Meermalen heeft spreker dezer dagen gehoord, dat het een
Wethouder niet veroorloofd is om te zeggen, dat hij geen
tijd heeft en spreker zal zich er dus voor hoeden de eerste
te zijn, die dit zegt, maar wel wil hij opmerken, dat er almachtig
veel tijd mee gemoeid is, juist omdat er zooveel instanties
doorloopen moeten worden. Het werkliedenreglement is echter
behandeld in een vergadering van de hoofden van takken van
dienst, de toelichting, die noodig is om de zaak verder voor
te bereiden in het College van Burgemeester en Wethouders,
zal het College spoedig bereiken, zoodat spreker nu bijna zou
aandurven te zeggen: Het volgend jaar komt het in orde.
De Voorzitter geeft nu het woord aan den heer Splinter
en hij spreekt de hoop uit, dat de Raad ermede zal instemmen,
wanneer hij den heer Splinter hartelijk gelukwenscht met
diens verjaardag. Teekenen van instemming.)