MAANDAG 17 DECEMBER 1928.
239
van Burgemeester en Wethouders gestuit kan worden deze
toch eenigszins te danken is of te wijten is aan het optreden
van de sociaal-democraten in den Raad. De heer Sijtsma zal
dan ook niet bedoeld hebben, dat het praten van de sociaal
democraten voor niets gebeurt.
De heer Sijtsma heeft er op gezinspeeld, en dat heeft hij
reeds meermalen gedaan, dat het verkeerd is van de sociaal
democraten, wanneer zij zich niet bereid verklaren één van
hun mannen of vrouwen af te staan voor het College. Hij
onderstelt blijkbaar, dat een van de Wethouders zal opstaan
en zich daarmede accoord zal verklaren. Spreker betwijfelt dit.
Reeds dikwijls heelt spreker geantwoord, dat de sociaal
democraten een belangrijk gedeelte van de bevolking uitmaken,
en zoodra redelijkerwijze vaststaat,dat desociaal-democraten door-
zitting te nemen in het College van Burgemeester en Wet
houders konden bereiken, dat een belangrijk deel van hun
voorstellen zou worden aangenomen, zijn zij bereid daarvan
deel uit te maken. De veronderstelling van den heer Sijtsma,
dat, als een sociaal-democraat overwipte in het College, het
gevolg daarvan zou zijn, dat een belangrijk deel van de voor
stellen der S.D.A.P. door het College werd overgenomen en
door den Raad aangenomen, is evenwel toch zeer naïef. Spreker
wil niet zeggen, dat iemand met een vaste overtuiging, die
alleen staat in een College, niets kan bereiken, maar het
karakter van het College zal er niet door veranderende
Wethouder zou zijn taak moeten verrichten, zooals het College
wilde en indien dit zich te veel door dien Wethouder liet
leiden, zou de meerderheid van den Raad het College wel aan
het verstand brengen, dat dat niet mocht. De S.D.A.P. wil
wachten, tot zijn beginselen nog verder zijn doorgedrongen.
Spreker had niet verwacht, dat de heer Sijtsma dergelijke
opmerkingen zou maken als hij gedaan heeft over de
wethouderssalarissen. Dat men moet bezuinigen en dat de
Wethouder in de eerste plaats de gemeenschap moet dienen,
zijn gerechtvaardigde uitdrukkingen, als men alleen denkt aan
menschen, die over een behoorlijk inkomen beschikken, maar
het is niet democratisch om te verlangen, dat een belangrijk
ambt alleen wordt waargenomen voor een douceurtje, voor
een toelage en om den persoon, die daaraan zijn tijd en
kracht geeft, niet behoorlijk te bezoldigen. Spreker staat op
het standpunt: de arbeider is zijn loon waard en hij verlangt
van den Wethouder allereerst behoorlijk werk, dat hij nooit
zegt: ik heb hier of daar geen tijd voor. De Wethouders
moeten behoorlijk bezoldigd worden, zoodat niemand om
financiëele redenen bezwaar kan maken om het wethouders
ambt te bekleeden. In vergelijking met andere plaatsen is
het voorstel der commissie aan den lagen kant; die f 500.
brengen daarin geen verandering. Het ambt van Wethouder
in Leiden vraagt zeker niet minder verantwoordelijkheid dan
dat van Kamerlid en een Kamerlid heeft 5000.Spreker
wenscht, dat de Wethouders zooveel mogelijk werk doen en
zoo min mogelijk bezet worden door andere zaken, zoodat
men nooit kan zeggen: ik heb er geen tijd voor. Wil men
dat, dan moet men zorgen, dat de Wethouders daarin niet
door financiëele beletselen verhinderd worden. Nu zegt men:
wij hebben toch behoorlijke Wethouders, die tevreden zijn
en zich niet hebben laten weerhouden door de lage salarissen.
Maar dan staat men op het standpunt, dat men moet wachten
tot er Wethouders komen, die het om financiëele redenen
niet kunnen doen en clan vindt spreker het-zeer pijnlijk, dat
zoo iemand moet zeggen: ik wil het wel doen, ik ben in het
algemeen degene, die door den Raad gewenscht wordt, maar
het salaris moet verhoogd worden. Om dat te voorkomen
moet men toch vooruitzien en het salaris zoodanig maken,
dat niemand om financiëele redenen zich behoeft te laten
weerhouden om het ambt van Wethouder te bekleeden.
Spreker zou liever een grooter sprong omhoog gemaakt
hebben dan de commissie voorstelt, maar acht het practischer
zich aan het voorstel der commissie te houden, om het
salaris op 3000.te brengen. Spreker acht het niet in
overeenstemming met de democratie, die de heer Sijtsma
zegt te belijden, om voor een publiek ambt een dergelijke
lage bezoldiging te willen behouden.
De heer Huurman verzoekt den heer van Eek dan eens
uit te leggen, wat democratie is.
De Voorzitter verzoekt den heer Huurman zich niet met
de leiding te bemoeien en geen onderwerpen aan de orde te
stellen, die geen verband houden met de gemeentebegroo-
ting.
De heer van Eck zal er dan later wel op terugkomen.
Spreker komt thans tot zijn eigenlijke taak. Telken jare zet
spreker bij de behandeling van de gemeentebegrooting eenigs
zins uitvoerig uiteen het sociaal-democratische standpunt in
zake de gemeentepolitiek, hetgeen spreker thans ook zal doen.
Elk jaar tracht spreker het op eenigszins andere wijze te
doen, in verband met de gewijzigde omstandigheden, doch
de geest, die aan zijn betoog ten grondslag ligt, blijft dezelfde
en daarom is het onvermijdelijk, dat spreker meermalen in
herhaling treedt, hoewel het voor zijn medeleden niet altijd
aangenaam is die telkens geuite beweringen aan te hooren,
doch spreker zit ook niet in den Raad voor zijn genoegen.
Hij heeft in opdracht van degenen, die hem naar den Raad
hebben gezonden, een taak te vervullen en van dien plicht
moet hij zich kwijten, ongeacht hoe zijn medeleden hierover
oordeelen. Al is de socialistische invloed ook in Leiden reeds
groot en zijn de socialistische opvattingen in zake de ge
meentepolitiek ook aan velen bekend, gemeengoed zijn zij
nog niet geworden. Het zal noodzakelijk zijn de socialistische
gedachte, die mensch en maatschappij zal brengen tot hooger
peil, telkens weer op den voorgrond te brengen, aan haar te
toetsen hetgeen geschiedt op politiek, in casu op gemeentelijk
politiek gebied, om daardoor den weg te banen voor hande
lingen in socialistischen geest.
Voor velen zijn de socialistische opvattingen nog nieuw en
daarom vreemd. Slechts herhaalde uiteenzettingen kunnen er
toe leiden, dat het nieuwe afslijt, het vreemde verdwijnt. De
groote massa, die wel het werken der socialisten met sympathie
volgt, moet eerst socialistisch leeren denken, alvorens zij
socialistisch kan handelen. Dat zal de heer Heemskerk ook
moeten leereri, want socialistisch denken kan deze nog niet.
De sociaal-democraten moeten dus blijven betoogen, uiteen
zetten en verklaren, totdat zij zoo voldoende worden begrepen,
dat naar hun inzichten kan worden gehandeld. Niettegen
staande de maatschappelijke verhoudingen, de ellende en het
gebrek, mag de sociaal-democraat niet ongeduldig worden,
maar moet hij blijven volhouden tot hij zijn doel heeft bereikt
en de mensch geestelijk en zedelijk rijp is gemaakt voor het
socialisme. Het socialisme kan echter niet plaatselijk, zelfs
niet landelijk worden verwezenlijkt; het kan eerst komen, als
de internationale opvattingen en verhoudingen daarvoor
voldoende ontwikkeld zijn. De sociaal-democraten hebben ook
in den Gemeenteraad hun taak te beschouwen als onderdeel
van hun internationale gedragslijn, en deze steunt wederom
op de maatschappelijke verhoudingen. Al is in Leiden err in
ons land de maatschappelijke toestand de laatste jaren iets
verbeterd, in het algemeen is hij nog ongunstig. De werk
loosheid blijft nog aanzienlijk, de bedreiging met werkloosheid
hangt velen als een dreigend zwaard boven het hoofd. De
inkomsten van de groote massa der bevolking blijven te laag
om aan de toenemende beschavingseischen te voldoen. Zoodra
ziekte of werkloosheid den toestand verslechtert, wordt de
nijpende geldzorg omgezet in werkelijk gebrek lijden.
Spreker juicht die toenemende beschavingseischen toe; zij
openen het vooruitzicht op een betere toekomst en hij acht het
een hoopvol teeken, dat de massa der bevolking niet meer
wonen wil in krotten, niet meer haveloos gekleed wil gaan,
haar woningen behoorlijk wil inrichten, haar kinderen een
behoorlijke opvoeding wil geven en deel wil hebben aan het
genot, dat kunst en wetenschap kunnen brengen. De mensch,
die gevoel van eigenwaarde krijgt en een leven wil leiden in
overeenstemming met het beschavingspeil van dezen tijd, kan
ook de bouwer worden van een hoogere maatschappij, die
hem tot dit leven in staat zal stellen.
Spreker ontzegt de bourgeoisie, die geldelijk dit leven kan
leiden, het recht om het proletarische streven, zich tot dit
peil op te werken, als materialistisch te bestempelen; integen
deel moet materialistisch genoemd worden het pogen der
bourgeoisie om een beschavingsleven alleen voor zich zelf te
willen behouden en anderen het recht daarop te ontzeggen.
De zorgtoestand van nagenoeg de geheele arbeidersklasse
wordt een gebrektoestand, wanneer ziekte en werkloosheid
haar teisterende maatregelen voor werkloozen- en armenzorg
zijn onvoldoende om het gebrek te weren en pogen niet het
beschavingspeil van de ondersteunde gezinnen hoog te houden.
Alle leden zullen dit betreuren. Spreker gelooft in de natuurlijke
goedheid van den mensch en meent te mogen aannemen, dat
ieder ingevolge zijn beginselen bereid zal zijn te trachten in
dezen bedroefden maatschappelijken toestand verbetering te
brengen. De gebreklijdende massa heeft echter aan wenschen
en goeden wil weinig, maar daadwerkelijk moet opgetreden.
Of een gemeentebestuur krachtig wil handelen, zoo krachtig
als financiëel mogelijk is, blijkt vooral uit de begrooting. Uit
deze begrooting blijkt dit niet. Wel worden voor de toekomst
belangrijke werken in uitzicht gesteld, zooals veemarkt, uit
breidingsplan, woningbouw, maar van eenig systematisch plan
blijkt niets. Het College tracht de zaken gaande te houden;
het groote doel is de belasting der gegoeden zooveel mogelijk
binnen de perken te houden en de begrooting opent geen
vooruitzicht van eenige beteekenis; als de gemeente iets van
beteekenis doet, gebeurt het buiten de begrooting. Groote
lijnen worden niet getrokken. Het eenige, dat uitzicht opent
op verbetering van den economischen toestand, is de stichting
van het fonds voor stadsverbetering, werkverschaffing en
andere sociale doeleinden.
Het eenige vaste standpunt van het College, dat ook door