MAANDAG 17 DECEMBER 1928.
237
Wethouders en van den Raad genade zullen vinden. In dit
feit manifesteert zich de groote invloed van het College
van Burgemeester en Wethouders. En wat het huidig College
betreft, de leden er van weten naar spreker meent wat zij
willen. Zoowel het College als geheel, als ook ieder afzon
derlijk, acht hij voor zijn taak berekend. Verleden jaar, taen
het College pas opgetreden was, kon spreker daarvan nog
niets zeggen, maar nu het een jaar gewerkt heeft en met
een eigen begrooting is gekomen, moet het spreker van het
hart, dat Burgemeester en Wethoudeis hun taak, voorna
melijk voorzoover de arbeid in de neutrale zone betreft, van
hun standpunt zeer goed hebben vervuld.
Spreker zou echter gaarne willen, dat de richting, die
Burgemeester en Wethouders uitgaan, een meer democra
tische was en dat dit ook in de voorstellen tot uiting kwam.
Burgemeester en Wethouders hebben echter goed hun plicht
gedaan ten opzichte van de neutrale zone, zooals hij zeide, en
zijn in de meeste opzichten voortvarend geweest, al had
spreker sommige zaken wel wat eerder behandeld willen
zien. Het is bovendien van veel waarde voor de leden van
het College, dat zij in het algemeen elk afzonderlijk hun
man staan.
Gaarne had spreker ook gewild, dat de samenstelling van
het College een betere afspiegeling van de verhoudingen in
den Raad mocht zijn. In het College zijn er nu toch vier,
onder wie hij dan ook den Voorzitter rekent, die behooren
tot de rechtsche partijen, en slechts één en dan nog weinig ge
prononceerd vrijzinnig man. Er moest nu ook een Wethouder
van een der meest linksche partijen zitting hebben, en dat
zou dan moeten zijn een sociaal-democraat. Spreker meent,
dat de meerderheid van den Raad en ook het College daartoe
niet ongeneigd zouden zijn, indien de heeren zelf daartoe
wilden overgaan, maar dat willen zij blijkbaar niet. Dit acht
spreker niet verstandig. Er is nu weer een geheele reeks
voorstellen van de S. D. A. P. leden ingediend, en die voor
stellen zien zij natuurlijk gaarne aangenomen, mogen we
veronderstellen. Indien nu één van de leden van hun partij
in het College zat, dan kon hij verschillende voorstellen daar
voorbereiden en het geheele College er voor trachten te
winnen; er was dan meer kans op aanneming dan nu.
Spreker mag niet aannemen, dat het om oppositie voeren
alleen te doen is bij de heeren en daarom lijkt het hem
onverstandig, dat zij geen plaats in het College willen hebben.
Indien zij wilden, dan konden zij hun voorstellen ook in het
College verdedigen en het College adviseeren en misschien
suggereeren en dan zouden zij ook meer den Raad achter
zich krijgen. Een groote partij als de S. D. A. P. moet ook
mede de verantwoordelijkheid aanvaarden. In vele andere
plaatsen gebeurt het dan ook anders als hier.
Dezelfde onevenredigheid vindt men ook in de vaste com
missies. Nu is er in de secties gezegd, dat er niet alleen
gelet wordt op de partijen, maar ook op de deskundigheid,
dus meer op de personen. Spreker heeft ook de jaren om 1900
in de Leidsche gemeentepolitiek mede gemaakt. Toen werden
meestal benoemd liberalen, ook in de commissies. De liberalen
vormden toen, zooals spottend werd gezegd, »het denkend
deel der natie".
Toen beklaagden de kerkelijke partijen zich over achter
uitzetting en konden het niet verkroppen, dat zij niet knap
genoeg werden geacht. Spreker wil de heeren dat eens in
herinnering brengen: nu blijkt uit het sectieverslag en ook
uit het antwoord van het College tusschen de regels door, dat
de knappere en meer deskundige leden bij de partijen der
overzijde zijn te vinden. Men deed beter de rollen niet om
te keeren, om daardoor andere partijen weer onaangenaam
te zijn. Het is nu als toen: men maakt gebruik van de
meerderheid.
Wat de bespreking der begrooting zelf betreft, het vraag
stuk der werkloosheid heeft wederom in de secties een be
langrijk onderwerp van bespreking uitgemaakt; spreker acht
het beste middel tegen de werkloosheid nog altijd de zooveel
mogelijke werkverschaffing. Ook andere leden voelen het zoo.
Wat betreft het voorstel van den heer van Eek, om
weiland in tuingrond om te zetten wanneer dit door
particulieren kon geschieden, dan zou het misschien zijn
aan te bevelen spreker zou het College niet durven
adviseeren van gemeentewege dien weg op te gaan; dat zou,
vreest hij, op een fiasco uitloopen. Spreker acht het geen
taak voor het gemeentebestuur om grond te koopen en daar
tuinland van te maken; beter en economischer middel tot
bestrijding der werkloosheid acht spreker voor Leiden met
het oig op de hygiëne en het verkeer, demping van grachten,
in de eerste plaats van het Levendaal, noodig.
Hoe eenmaal de stadsuitbreiding ook zal plaats hebben,
het Levendaal zal altijd een groote verkeersweg moeten
worden, ter ontlasting van de veel te smalle Hoogewoerd.
Wanneer men nu met de demping van het Levendaal wilde
wachten tot de geheele stadsuitbreiding haar beslag heeft
gekregen, zal het misschien nog heel lang moeten duren
en het zou ook kostbaar zijn. Spreker acht het beter derge
lijke werken partieel uit te voeren. Durft men het aan in
financiëel opzicht, om tegelijk ook de Mare te dempen, dan
zou spreker daartegen geen bezwaar hebben, maar op het
oogenblik wilde spreker zich liever bepalen tot het Leven
daal. Over de bij een vorige gelegenheid geopperde bezwaren
moet men heenstappen; men moet niet wachten tot de cen
trale rioleering zoover gevorderd is, dat het gedempt moet
worden; die bezwaren zijn, naar spreker van deskundige zijde
vernam, niet overwegend, maar wel wordt de uitvoering
steeds meer urgent door het verkeersvraagstuk op de Hooge
woerd, die overbelast is. Spoedig zal de toestand daar onhoud
baar zijn; des morgens vooral moeten de trams daar meer
malen 3 a 5 maal blijven staan wegens versperring door
allerlei vervoermiddelen, die daar ook moeten zijn. Dat is in
dezen tijd toch niet meer bestaanbaar!
Daarin moet verandering gebracht worden en de eenige
goede oplossing is de demping van het Levendaal en aanleg
van een bretden verkeersweg. Daardoor zal tegelijk ook de
werkloosheid bestreden worden, want er is dan veel werk te
doen, dat door iederen werkman kan worden verricht. Spreker
hoopt, dat de meerderheid van den Raad er ook zoo over zal
denken. Indien Burgemeester en Wethouders er ook zoo over
denken, dan zal de Raad zeker wel medegaan.
De Voorzitter merkt op, dat de geheele buurt reeds bezig
is het Levendaal te dempen.
De heer Sijtsma zegt, dat men er echter op die manier niet
komt. Spreker heeft den Voorzitter eerst een pluimpje gegeven,
maar als de Voorzitter voorstander is van die manier, dan
zal spreker zijn woorden dadelijk intrekken. Spreker zal
gaarne de meening over de demping van het Levendaal hooren
van andere leden van den Raad en daarna het antwoord van
Burgemeester en Wethouders.
Thans komt spreker tot de bedrijven. Het gas- en elec-
triciteitsbedrijf is inderdaad de kurk, waarop de financiën
van de gemeente Leiden drijven. Vroeger was dat nog in
sterker mate het geval dan tegenwoordig. Indien men het
eens zonder die bedrijven zou moeten stellen, dan zou al heel
spoedig de Wethouder van Financiën met zijn handen in het
baar zitten. De bloei van die bedrijven valt dan ook zeer toe
te juichen. Men moet ook trachten ze in bloei te houden.
Nu wil men, dat de tarieven voor het gebruik verlaagd worden.
Tot die verlaging van do gas-en eleclriciteitsprijzen zal spreker
gaarne medewerken, vooral als de noodig geachte winst er
niet te sterk door wordt gedrukt, omdat dit ten goede komt
aan de minder goed gesitueerden, zooals de werklieden en
die daarmede gelijk staan. Spreker heeft echter vroeger ook
al eens gevraagd: indien men in de stad de tarieven verlaagt,
komt men dan niet in conflict met de buitengemeenten, die
groote afnemers zijn? Als men ook daar de tarieven moet
verlagen, zou het mes aan den verkeerden kant snijden. Dan
zal men een verstandige politiek moeten voeren. Hetgeen niet
in de kas van de gemeente komt uit de winst van de gas-
en electriciteitsbedrijven en van andere bedrijven, moet door
de belastingschuldigen, ook door de kleinei en, worden betaald.
Spreker zal echter afwachten wat daaromtrent nader wordt
medegedeeld door Burgemeester en Wethouders en daarnaar
zijn stem voor de betreflende voorstellen bepalen.
Nu spreker het heeft over de gemeentebedrijven komt hij
ook op zijn lievelingsdenkbeeld niet zijn dogma n.l. de
medezeggenschap van het personeel in de bedrijven. Het zal
in het belang zijn van de gemeentebedrijven en van den
dienst der gemeentewerken, indien het personeel ook een
woordje in den gang van zaken zal mogen meespreken. Het
staat spreker niet precies voor den geest hoe dit geregeld
moet worden en daarom heeft hij zijn voorstel ook zeer voor
zichtig gesteld. Het voorstel bedoelt, dat een commissie zal
worden ingesteld om de zaak te onderzoeken, welke com
missie daarover rapport zal uitbrengen en zoo mogelijk voor
stellen aanhangig maken.
Met een eenvoudig voorbeeld wil hij de goede zijde der
medezeggenschap illustreeren. In de buurt waar spreker
woont, bij den Zoeterwoudschen singel, zag hij, dat boomen,
die daar betrekkelijk kort geleden waren geplant, er weer
uitgehaald werden, en hij heeft naar aanleiding daarvan
eens gesproken met de rnenschen, die dat werk deden.
De heer van Es zegt nu, dat spreker die menschen dan
tien minuten van hun werk heeft afgehouden, maar dat is
dan niet zoo erg geweest, want hij heeft hun tegelijk een riem
onder het hart gestoken door bij hen het gevoel van eigenwaarde
te versterken. Daarom kan het geen kwaad, als een Raadslid
hun eens in het voorbijgaan toespreekt en iets vraagt.
Indertijd werden die boompjes heel dicht op elkaar en
buiten het trottoir in de straat geplaatst. De opzichter
decreteerde het zoo. De werklieden wezen er toen al op, dat
zij veel te dicht op elkaar stonden. Nu ziet men het evenwel
gebeuren, dat er telkens een tusschenuit genomen wordt en