MAANDAG 17 DECEMBER 1928. 257 tot aan den Stillen Rijn. Indien men een voorstel in dien geest doet, dan moet men toch ook den toestand plaatselijk bekijken en dan moet men zich toch ook rekenschap geven van de gevolgen van een eventueele aanneming van zijn voorstel. Indien men na de Korte Mare zou gaan dempen, dan is het toch duidelijk, dat de vaarweg van Noordwijk en Warmond naar Leiden is afgesloten. Ook kan spreker niet inzien, dat er een zoo groot gemeentebelang mede is gediend. Zeer zeker praesteeren de auto's, vooral de vrachtauto's, veel, maar dat men een vaarweg gaat afsluiten, lijkt spreker toch niet goed. In ieder geval zou men mogen verwachten, dat iemand, die een dergelijk ingrijpend voorstel doet, met be hoorlijke argumenten komt. De heer Manders heeft een paar voorstellen gedaan, waar voor spreker ook wel voelt, daar zij op een terrein betrekking hebben, waarover spreker vele malen heeft gesproken, maar die voorstellen zijn zoo overijld in den Raad gekomen, dat een bespreking daarvan nutteloos zou zijn en spreker zal er dan ook niet verder op ingaan. Dit is ook het geval met het voorstel van den heer van Stralen; het College moest hier over praeadvies uitbrengen, alvorens daarover beslist werd. Spreker heeft er zich over verwonderd, dat de heer van Eek is gekomen met het voorstel om weiland in tuinland om te zetten; spreker had nooit gedacht, dat men van sociaal democratische zijde wilde medewerken of het initiatief nemen, om van arbeiders, inwoners van een stad, land- of tuinbou wers te maken. De debatten over de loonen aan de Leid- sche Hout liggen nog versch in het geheugen; die waren absoluut onvoldoende, en indien men nu het weiland in tuin land om ging zetten, dan zouden de menschen, die omge vormd werden tot land- en tuinbouwers, ongeveer voor hetzelfde loon moeten gaan werken als de menschen in de Leidsche Hout. Als men rekent, dat zij nu korte dagen maken, dus weinig uren, en men vergelijkt dat met de werktijden, die in den land- en tuinbouw worden gemaakt, dan komt men tot de conclusie, dat bij deze vergelijking de loonen in den land- en tuinbouw aan den schralen kant zijn. Nu is ten aanzien van de Leidsche Hout geconstateerdhet is werk verschaffing, dus die menschen verdienen geen vol loon; het is om die menschen tijdelijk te helpen, maar de heer van Eek wil de menschen een opleiding geven, waardoor zij een dergelijk laag loon verdienen, niet om hen tijdelijk te helpen, maar waarmee zij het gansche jaar in hun levensbehoeften moeten voorzien. Bovendien, wanneer men iemand, die be trekkelijk niet meer jong is en nooit in den land- of tuin bouw werkzaam is geweest, wil gaan omvormen tot land bouwer of tuinbouwer, dan wordt hij nooit een eerste klasse kracht en zal hij altijd het eerste gedaan, en het' laatste arbeid krijgen. Het is natuurlijk iets anders, als de heer van Eek zegt: als de gemeente weiland in tuinland omzet, moet zij dat zelf gaan exploiteeren en ook een behoorlijk loon betalen, en niet betalen wat er voor betaald kan worden, wanneer men dat berekent naar de productie; het is dus een Over heidsbedrijf, en de winst of het verlies zullen wij aan het einde van de campagne wel zien. Als dat de bedoeling is van den heer van Eek, moet hij zich in deze duidelijk ver klaren; dan heeft het geen zin om een commissie te benoe men om dat te onderzoeken, want men weet vooruit, dat, als men zoo land- of tuinbouwer gaat spelen, er jaarlijks een kapitaal bij moet, afgezien nog van het feit, dat de gemeente een veel te stroef lichaam is om zoo'n bedrijf uit te oefenen. Een particulier landbouwer stelt zijn bedrijf ieder jaar naar de omstandigheden en naar de marktvraag. Hij zal daar met alle mogelijke tendenzen zooveel mogelijk rekening houden, maar als bedrijfsleider van een gemeentebedrijf moet hij veel te veel rekening houden met degenen, die boven hem staan, want als het verkeerd loopt, heeft hij de verantwoordelijk heid en dan krijgt hij, als het misloopt, den wind van voren. Het tuinbouwbedrijf is een bedrijf met veel risico. Men moet bovendien in het bedrijf opgegroeid zijn om ter zake kundig te zijn. Het is ook een bedrijf, waarin men een groot aan passingsvermogen moet bezitten, zoodat men niet met eenige voorliefde aan bepaalde zaken blijft hangen. Als het getij verloopt, moet men de bakens ook hier verzetten. Het is in de laatste jaren wel gebleken, dat het grove tuinbouwbedrijf in geen enkel opzicht meer is een loonend bedrijf. Ook de fijnere cultures moeten toegepast worden. Wat de gemeente nu ten deze zou ondernemen moet toch ook financieel mogelijk zijn, om tot een behoorlijk resultaat te komen. Nu heeft de heer van Eek voor zijn plan het tuinbouwvak genomen, maar dat plan is reeds bij voorbaat tot mislukking gedoemd. Spreker kan er niet genoeg tegen waarschuwen om proefnemingen te doen. De heer van Eek is iemand, die zelf nog al wat praes teeren kan en wel over eenigen tijd beschikt. Laat de heer van Eek nu eens een proefveldje doen aanleggen en daarop een paar menschen laten werken, en als hij dan met de resultaten van dat bedrijf kan aantoonen, dat ook door een niet-deskundige dat bedrijf loonend kan worden uitgevoerd, dan zou spreker, als er een voorstel kwam, zeggen: laten wij een eersten stap doen op dezen weg. Maar zoolang men in dat bedrijf niet te maken heeft met menschen met een stalen energie en vasthoudendheid, is het onmogelijk voor een niet- deskundige om met zoo'n bedrijf te beginnen. Wat het voorstel van den heer van Eek betreft, strekkende om optochten op Zondag toe te staan, daar behoeft spreker niet veel van te zeggen, want de heer van Eek zal er wel van overtuigd zijn, dat spreker zijn stem niet aan dat voorstel zal geven. Over het voorstel van den heer van Eek, betreffende de ver laging van den gas-en electriciteitsprijs, zal spreker echter een enkel woord zeggen. De heer van Eek voegt spreker toe, dat dit zijn laatste hoop is, maar spreker is er van verzekerd, dat, als ook deze hoop vernietigd wordt, de heer van Eek nog niet moedeloos naar huis zal gaan, maar altijd voor zijn ideaal zal blijven vechten. De heer van Eek kan tegen een stootje, en daarom zal spreker voortgaan. In een vergadering van Commissarissen voor de Licht fabrieken heeft spreker zich niet met het voorstel van den Voorzitter kunnen vereenigen om de gas- en electriciteits- prijzen te handhaven op hetzelfde niveau als van dit bijna afgeloopen jaar, en spreker meende, dat die prijzen verlaagd moesten worden. Spreker meende toen, dat de financiëele toestand van de gemeente gunstiger was, dan hij inderdaad is en dat er geen tikort, maar wellicht een klein overschot op de begrooting was. Spreker meent met den heer van Eek, dat de inkomsten uit de bedrijven in zekere mate niet vaststaan, dat het niet goed is, daarop te veel te vertrouwen, en de gemeentefinanciën daar niet te veel op te laten steunen. In zooverre kan spreker met den heer van Eek meegaan, maar nu zijn er een paar tegenvallers. De begrooting is niet alleen niet sluitend, maar er is zelfs een groot tekort geraamd, ƒ160.000.—, niettegenstaande Burgemeester en Wethouders de prijzen van gas en electriciteit op hetzelfde niveau van het vorige jaar hebben gehandhaafd. Nu kan men zeggen: de prijzen moeten verlaagd, maar dan maakt men het het College onmogelijk zijn taak zoo uit te voeren als spieker gaarne zou wenschen. Nu staat de heer van Eek gemakkelijker, want deze doet voorstellen tot ve;laging van inkomsten en tot ver hooging van uitgaven; de voorstellen tot vermeerdering van inkomsten zijn van geen beteekenis; de heer van Eek wil 4 ton prijsgeven en daartegenover de inkomsten verhoogen met ƒ80.000.Nu zegt men: die voorstellen behoeven niet allemaal tegelijk aangenomen te worden en men mag kiezen. Nu treft het bijzonder, dat door de heeren Huurman, Wilmer en spreker een voorstel is ingediend, dat eenigszins in de richting van den heer van Eek gaat en spreker kiest voorloopig dit voorstel. Spreker acht het, waar het College de begrooting niet sluitend heeft kunnen maken, onverantwoordelijk, de bestaande reserve in één jaar op te maken. Spreker, die de verantwoordelijkheid gevoelt, dat het College zijn sociale taak behoorlijk moet en ook kan vervullen, kan het de middelen daartoe dan ook niet onthouden. Al is spreker geen voor stander van verhooging der wethouderssalarissen, toch wil hij niet van hen vergen^ dat zij in plaats van ƒ2500.te ont vangen, er ieder ƒ25.000.bij moeten leggen; men zou spoedig door de Colleges heen zijn. Spreker gevoelt zich er vooral door bezwaard, dat de kleine inkomens nog moeten bijdragen aan de winsten van de Lichtfabrieken, maar spreker is tot de ontdekking gekomen, dat dit niet zoo is; op degenen, die tot 400 M*. gas per jaar gebruiken, maakt de fabriek geen cent winst en spreker had er juist bezwaar tegen, dat die en een lagere categorie in de winst van de Lichtfabrieken meebetaalden. Dat bezwaar is nu bij spreker opgeheven en gezien den nood van de gemeentelijke schatkist zal spreker ook niet met het voorstel van den heer van Eek kunnen meegaan. Een andere zaak is het voorstel van den heer Heemskerk, dat intusschen ter tafel gebracht is. Spreker weet niet hoever de strekking van dit voorstel gaat en of het mogelijk zal zijn. Spreker hoopt, dat Burgemeester en Wethouders het voorstel in praeadvies zuilen riemen, opdat de Raad te zijner tijd de zaak kan bekijken. Dat spreker geen voorstander is van de zakelijke belasting op het bedrijf, weet de heer van Eek, en spreker zal het desbetreffende voorstel dan ook niet steunen, maar het is toch wel te betreuren, dat de heer van Eek een belasting wil gaan heffen, waarvan hij zelf zegt, dat deze belasting ongelijk drukt en in wezen eigenlijk niet te verdedigen is. Om maar vooral de menschen te treffen, die de heer van Eek gaarne wil treffen, wil hij nu een belasting heffen, waar door ook andere menschen moeten bloeden, die hun taak als goede burgers vervullen. Nu zegt de heer van Eek, dat het maar kleine bedragen zijn, maar het kan toch op een bedrijf, dat zeer ongunstig werkt, van grooten invloed zijn. Als iemand 10, 12, ja zelfs 20 arbeiders in dienst heeft, dan kan hij nog wel een sober bestaan hebben, terwijl hij dan boveu-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 23