256
MAANDAG 17 DECEMBER 1928.
de financiëele mogelijkheden, en binnen deze gestelde beper king
doet het College wel bijna alles wat het kan doen.
Spreker heeft dan ook slechts een enkel voorstel ingediend
betredende den bouw van arbeiderswoningen voor groote
gezinnen, omdat hij meent, dat deze categorie van menschen
wel erg in het gedrang is geraakt.
Spreker meent te kunnen constateeren, dat, van het op
treden van het College af, wel alles gedaan is wat mogelijk
is om te komen tot werkverruiming en werkverschaffing.
Zoowel van den Wethouder der Bedrijven als van dien van
Fabricage gaat een krachtige actie uit om zooveel mogelijk
van gemeentewege te voorzien en tegemoet te komen in de
werkloosheid. Ook de Wethouder voor Sociale Zaken, voor
zoover het betreft de werkloosheid en de armverzorging,
heeft getracht een betere regeling te treffen. Het spreekt
echter wel vanzelf, dat niet iedereen nog tevreden zal zijn.
Ook zijn er vele verbeteringen in de steunregeling aan
gebracht. Steeds wordt getracht om degenen, die den steun
niet waardig zijn, af te voeren en om degenen, die den
steun wel waardig zijn, iets uit de vrijgekomen middelen
te geven.
De financiëele toestand van Leiden is niet zoo gunstig,
want moge de werkloosheid verminderd zijn, het belastbaar
inkomen is ook verminderd; men kan niet spreken van een
vermindering van de algemeene welvaart, als het inkomen
meer gelijkelijk wordt verdeeld, en men zal het toejuichen,
als iemand met geen of weinig inkomen meer inkomen krijgt,
al is het ten koste van iemand met veel inkomen. Ook ver
mindert de welvaart niet, als, bij toeneming der bevolking,
ieder op hetzelfde peil blijft, maar wel vermindert zij, als
het totaal-inkomen gelijk blijft. Als er tegelijk een vermindering
der werkloosheid optreedt, is het niet zoo angstwekkend, dan
wanneer alleen door de menschen met kapitaal veel wordt
verdiend en ruime winsten gemaaktindien daarnaast grooter
werkloosheid optreedt, zou dat voor de gemeente nog on voor-
deeliger zijn, maar aan den anderen kant zit er toch een
waarschuwing in, dat men zeer voorzichtig moet zijn. De
heer van Eek heeft gezegd: belasting betalen is niet zoo erg,
als men het maar betalen kan, als het niet gaat van een
tekort. Indien het belastbaar inkomen enkel of nagenoeg
alleen bestaat uit arbeidersinkomens, zal de gemeente niet
in staat zijn haar sociale taak ten aanzien van die gezinnen
zoo goed te vervullen als mogelijk zou zijn, indien er ook
menschen met grootere inkomens in onze gemeente waren.
Daarom moet te dezen opzichte met de noodige voorzichtigheid
te werk gegaan worden. Daartegenover kan het toch ook
weer tot tevredenheid stemmen, dat, waar er een enkele mee
valler is, het College ook eenige uitbreiding wil geven aan
de sociale taak der gemeente en daarvoor geld uittrekt,
waardoor tenminste eenig perspectief geopend wordt voor
allerlei sociale doeleinden, waarover hier nog wel eens ge
sproken zal kunnen worden.
Wat betreft de eigenlijke taak van de Overheid, indien men
den heer van Eek hoort, behoort zoo ongeveer alles tot de
taak van de Overheid. Volgens spreker is dit het geval niet.
De taak der Overheid is om het publieke leven leiding te
geven, voor de persoonlijke belangen der burgerij te waken,
waar die door derden dreigen te worden aangerand; dan is
haar sterke arm noodig om te doen gevoelen, dat voor ieder
onder haar banier vrijheid en recht is te vinden. Verder moet
zij die belangen verzorgen, die alleen door een centrale leiding
goed kunnen worden georganiseerdhet aanleggen van ver
keerswegen, zoowel te water als te land, reinigingsdienst, het
beheeren van monopolistische bedrijven, zooals water, gas en
electriciteit, tenzij door particulieren, onder behoorlijke con
trole, reeds daarin wordt voorzien.
Burgemeester en Wethouders antwoorden op een vraag in
het voorloopig verslag, dat de Commissie in zake den Toon-
winkel der Lichtfabrieken haar verslag nog niet heeft uit
gebracht. Nu is in het voorloopig verslag gezegd, dat de ge
meente als een goed huisvader moest optreden, zij het ook
dat dit gezegd is ten aanzien van de sociale taak, die er een
spaarbankboekje op na houdt voor tijden van nood; spreker
herkent in die uitdrukking den Wethouder van Financiën en
van de Bedrijven, maar deze zal zijn kinderen, de Licht
fabrieken, en ook den gemeentenaren, moeten voorhouden, dat
zij er naar moeten streven hun taak goed te vervullen en
geen dingen op afbetaling moeten koopen, maar liever eerst
een spaarbankboekje moeten aanleggen en daarvan het geld
afhalen, als zij iets noodig hebben. Nu zegt mevrouw Braggaar—
de Does: dat is theorie. Spreker kan zich niet indenken, dat
het College zoo miar klakkeloos dergelijke dingen neerschrijft,
die enkel theorie zijn; er zit practijk ook achter. Die practijk
deed echter vroeger veel meer opgeld dan tegenwoordig en
de gemeente heeft in zekeren zin groote schuld aan de aan
randing daarvan. De gemeente moet haar bedrijf niet op deze
wijze exploiteeren en tegen deze tendenz in het maat
schappelijk leven ingaan, maar zij mag er geen leiding aan
geven. Waar het College toch zelf zegt als een goed huisvader
te moeten handelen, hoopt spreker, dat de gemeente zal
medewei ken om deze oude traditie weer ingang te doen
vinden in het gemeentelijke leven en het afbetalingssysteem
bij den Toonwinkel, dat bij spreker de meeste tegenkanting
veroorzaakt heeft, te laten varen.
De heer van Eek heeft ook nu weer naar voren gebracht,
dat de taak der gemeente, o. a. op het gebied der levens
middelenvoorziening, uitgebreid moest worden, omdat dit
een sociaal belang zou zijn, een belang voor de burgerij,
maar in het bijzonder voor de gemeenschap, die de heer
van Eek zegt te vertegenwoordigen. De middenstanders
behoeven zich volgens den heer van Eek niet ongerust te
maken; zij moeten voor het oogenblik verdwijnen, maar in
de toekomst zal er nog plaats voor hen zijn.
Daar maakt spreker zich werkelijk niet ongerust over,
want een middenstander, die zich in den tegenwoordigen tijd
niet weet te handhaven, zal dan ook geen plaats kunnen
vinden, terwijl de middenstander, die zich wel weet te
handhaven, of degene, die zich tot middenstander weet op
te werken, over een zoodanige energie beschikt, dat die
nieuwe maatschappij die energieke krachten niet ongestraft
aan den dijk kan zetten, maar zij zal hen integendeel hard
noodig hebben.
De heer van Eek meent, dat alles zooveel mogelijk van de
overheid moet uitgaan, dat de overheid zeggingskracht heeft
en een zoodanige leiding moet geven aan het leven, dat eigenlijk
ieder onder die leiding komt te staan in materiëelen zin.
Zoo schiet er echter voor de vrije ontwikkeling van de
particuliere krachten schier geen plaats over. Uit het stelsel,
dat de heer van Eek voorstaat, volgt echter, dat de menschen
ook geestelijk gebonden zijn. Sommige dingen van dat stelsel
gaan niet principiëel tegen de Christelijke beginselen in,
maar de daaraan verbonden gevolgen moeten ook onder het
oog gezien worden. De heer van Eek heeft gezegd, dat men
aan deze zijde nog niet socialistisch kan denken en dat is
spreker met den heer van Eek eens, maar de leden van
de rechterzijde denken daarom wel na! Zij denken b.v. aan
hetgeen hen te wachten staat, als het stelsel van den heer
van Eek gevolgd wordt. Zij laten ook hun gedachten gaan
en het zou hen niet verwonderen, als zij, op het uiteindelijke
punt van den weg van den heer van Eek gekomen, zouden
bemerken, dat zij waren vastgeloopen. Juist door het denken
zijn de heeren van de rechterzijde er toe gekomen om geen
enkelen stap op dien weg te wagen. De overheid geeft leiding
en dat doet zij door tal van sociale maatregelen, die dwingende
kracht hebben, waarbij spreker ook denkt aan de Arbeidswet,
waaraan door menschen van allerlei partijen is medegewerkt.
In dit opzicht heeft de overheid tot taak om excessen, die
in het maatschappelijk leven voorkomen, weg te nemen en
af te snijden, maar aan den anderen kant is het haar taak
om het particulier initiatief te bevorderen, opdat dit tot
ontplooiing kan komen tot verhoogirig van de welvaart van
de burgerij en tot heil van de gemeentelijke overheid,
waardoor deze haar taak ten bate van de minder bedeelden
vooral zoo goed mogelijk kan vervullen. In dit verband ligt
ook het voorstel van spreker. Er is nu eenige ruimte gekomen
en er bestaat een fonds voor sociale zaken, dat ingesteld is
om er werken van socialen aard mede te bekostigen. Spreker
heeft gemeend nu te moeten vragen een gedeelte van dat
fonds beschikbaar te stellen voor die categorie van menschen,
die in den laatsten tijd in de verdrukking is gekomen. Jaren
achtereen zijn er bijna uitsluitend woningen gebouwd voor
kleine gezinnen; daaraan was men gebonden door de beperking
van de Regeering, betreffende de bouwsom. De groote gezinnen
konden toen onmogelijk een woning vinden, die voor hen
geschikt was, tegen een prijs, dien zij konden betalen. Nu
er eenige ruimte is, is het in de eerste plaats noodig woningen
voor die groote gezinnen te bouwen. De gemeente kan daar
voor het kapitaal verstrekken, want zij moet toch ook garant
blijven, als het Rijk een voorschot verleent aan de woning
bouwverenigingen. Wanneer dan de gemeente zelf het bouw-
kapitaal beschikbaar stelt, dan moet zij een bijdrage a fonds
perdu storten, waardoor het mogelijk wordt ruime woningen
tegen een matigen huurprijs te exploiteeren, zoodat iemand,
die een groot gezin heeft, niet in een woning behoeft te gaan,
waarvan de huurprijs boven zijn krachten gaat. De menschen
behoeven dan zich niet te behelpen in een woning, die, gezien
de verhouding, waarin de kinderen dan komen te leven, niet
deugt. Dit is de grondslag van het voorstel van spreker en
hij hoopt er steun voor in den Raad te vinden.
Spreker komt thans tot de verschillende voorstellen, die
zijn ingediend en waarbij er zijn, die bij elke begrooting
worden ingediend. Hij kan zich aansluiten bij hetgeen de
heeren Wilmer en Huurman gezegd hebben over het voorstel,
dat ook door spreker is onderteekend.
De voorstellen van den heer Eikerbout moeten in verband
met het uitbreidingsplan worden bezien. Spreker begrijpt
eigenlijk niet, waarom de heer Eikerbout met dat voorstel
is gekomen om de Mare vanaf den Rijnsburgersingel te dempen