MAANDAG 17 DECEMBER 1028. 253 Twee daarvan zou spreker elkanders antipoden willen noemen, n.l. de voorstellen van den heer Baart en den heer Eikerbout. Het voorstel van den heer Baart, waarin de Raad besluit, dat op Zaterdagmiddag iemand, die aan het badhuis werkt, daar niet langer zijn arbeid zal verrichten, is al heel klein. Dergelijke zaken moet men overlaten aan het beleid van Burgemeester en Wethouders en deze moeten op hun beurt dit weer overlaten aan het beleid van degenen, die direct ver antwoordelijk zijn voor den gang van zaken van het bedrijf. Er is gesproken over de medezeggenschap, maar als de Raad nu al in dergelijke dingen besluiten moet nemen, wat zal er dan terecht komen van de medezeggenschap van degenen, die in het bedrijf werkzaam zijn? Overigens ligt aan het voorstel een gedachte ten grondslag, waarop spreker even de aandacht wil vestigen, n.l. dat een arbeider niet langer dan 48 uur zou mogen arbeiden. Spreker weet niet welke wet dit voor schrijft. Begrijpen de vertegenwoordigers van de S.D.A.P. dan de Arbeidswet zoo slecht? Het primaire doel van de Arbeidswet is niet te beletten, dat langer dan 48 uur gewerkt wordt, maar dat een normaal loon binnen den tijd van 48 uur moet worden verdiend. Er zal binnen een bepaalden tijd een behoorlijk loon verdiend moeten worden. Als dit niet het primaire doel was van de Arbeidswet, dan zou het een dwaas heid zijn om die wet ook niet te laten gelden voor ieder ander Nederlander, ook voor allen, die niet in loondienst zijn. Het secundaire doel der Arbeidswet kan zijn te voorkomen, dat langer dan 48 uur gewerkt wordt, indien daardoor het primaire doel in gevaar zou worden gebracht; indien de arbeiders aan de Lichtfabrieken na hun arbeid daar nog elders gingen werken, zou spreker dat alkeuren, omdat daar door een loondruk zou ontstaan, doordat zij naast hun inkomen van de Lichtfabrieken nog andere inkomsten hadden. Dat evenwel in een enkel geval een enkel arbeider in zijn vrijen tijd nog arbeid verricht, is niet in strijd met de Arbeidswet en spreker vindt het een klein gedoe om daarop aanmerking te maken. Wanneer voorgesteld wordt de gehuwde ambtenares te ontslaan, gaat de S. D. A. P. ook een andere richting uit en zegt zij: dat mag men niet doen, terwijl haar man toch een inkomen heeft. Een tegenhanger van dit voorstel is het voorstel van den heer Eikerbout, dat van een zoo breeden en vooruitzienden blik getuigt, dat spreker dien niet kan volgen; daarom heeft spreker mrer gekeken naar dingen, die dichtbij liggen, en daarom stelt spreker deze vraag: waarom dient de heer Elkerbout dit voorstel op het oogenblik in? Het is of een heele tijd te vroeg of een heele tijd te laat. Indien het is ingediend om er rekening mee te houden bij het maken van het uitbreidingsplan is het veel te laat, omdat tot het maken daarvan reeds eenige jaren geleden besloten is, en, als het moet dienen om wijziging te brengen in de beslaande uitbreidings plannen, komt het iets te vroeg en kan het pis aan de orde komen bij de behandeling hier van het uitbreidingsplan. Wat betreft het houden van optochten op Zondag, dit is een heel oud vraagstuk, dat al eenige jaren lang hier is be handeld en spreker verwijst naar hetgeen hij het vorige j lar hierover gezegd heeft; spreker is toen heel duidelijk geweest en acht het daarom omoodig dat te herhalen. Dat spreker duidelijk geweest is, blijkt hieruit, dat in een der bladen ge schreven was, dat spreker een betoog had gehouden over de houding der Katholieken ten aanzien van het houden van optochten op Zondag, dat hierop neerkwam: het kan vriezen en het kan dooien. Spreker had dit met zeer veel genoegen gelezen, omdat daaruit bleek, dat hij zeer duidelijk was ge weest, want dat had hij juist bedoeld. Er kunnen omstandig heden zijn, men verwijst zoo dikwijls naar het Zuiden, dat de Katholieken zich niet zullen verzetten tegen het houden van optochten, maar er kunnen ook omstandigheden zijn, dat zij het niet gewenscht vinden en volgens spreker bestaan die omstandigheden op het oogenblik in Leiden. Hic et nunc is spreker tegen het houden van optochten op Zondag. De heer van Eek heeft ook een voorstel ingediend betref fende het zingen van liedjes en in het voorstel zegt hij, dat in het algemeen op den openbaren weg mag gezongen worden, wanneer de politie het niet verbiedt in het belang der open bare orde. Met dit voorstel kan spreker zich niet vereenigen, daar nu een taak in handen van de politie wordt gelegd, welke hij niet dan noodgedwongen in haar handen zou willen gelegd zien. Hier zet men de deur open voor ver schillende individueele opvattingen van desbetreffende agenten. Men zou ook moeten zeggen, dat er liedjes op straat gezongen mogen worden, behalve die, welke door de wet verboden zijn enz. Men krijgt nu allerlei willekeurige opvattingen en dan krijgt men er nu en dan weer een interpellatie over in den Raad. Men behoeft slechts te kijken naar een andere ver ordening, welke in Leiden bestaat, en waarvan ook een min of meer willekeurige toepassing het gevolg is, n.l. de ver ordening, welke zegt, dat het den bestuurders van voertuigen verboden is langs een stilstaande tram te rijden, zonder vol doende ruimte te laten voor de in- en uitstappende passa giers. Men staat er versteld van hoe willekeurig die bepaling wordt geïnterpreteerd. Er zijn agenten, die, als de tram al lang stilstaat en geen mensch meer in- of uitstapt, terwijl een fietser bedaard aan komt rijden, deze doen afstappen en dan doet men alsof hij een misdaad heeft begaan. Men moet dergelijke bepalingen nu niet met één vermeerderen. De heer van Eek heeft voorts een voorstel gedaan om een adres te richten aan de Regeering betreffende den finan- ciëelen toestand van de gemeente Leiden. Spreker heeft in den Raad meermalen gezegd, dat men hier geen Tweede- Kamertje moet gaan spelen. Wanneer men zich op dezen weg begeeft, dan gaat men binnenkort ook discussieeren over wets ontwerpen. Men moet zich niet tot de Regeering wenden, tenzij er iets aanhangig is, dat speciaal de gemeente Leiden betreft, maar dat is hier niet het geval. Hier betreft het iets, dat alle gemeenten als Leiden raakt. Zoo zou een eerste stap op een verkeerden weg gezet worden. Verschillende zaken zag spreker liever behandeld bij de volg nummers, en hij hoopt, dat het volgend jaar niet alle moge lijke kwesties zullen worden ondergebracht bij de algemeene beschouwingen. Spreker heeft een opmerking gemaakt bij het betreffende artikel over de politie, waarbij hij er zijn verwondering over uitsprak, dat, nu pas een nieuwe commissaris van politie is benoemd, nu al moet worden overgegaan tot de benoeming van een adjunct-inspecteur en hij gaarne had gezien, dat die vacature nog was bestendigd. Indien men door de praktijk van de noodzakelijkheid overtuigd was geworden, had men pas met een desbetreffend voorstel moeten komen. Al is er meer surveillance nocdig, dan behoeft men toch niet direct met een voorstel tot benoeming van een adjunct-inspecteur te komen. Men had eerst kunnen trachten die surveillance te leggen in handen b.v. van hoofdagenten; zoodoende zou ook, en misschien beter, de bedoeling van het voorstel kunnen worden bereikt. Spreker zal intusschen de verdediging van het voorstel afwachten om daarnaar zijn stem te bepalen. Wat betreft het door de heeren Huurman, Wilbrink en spreker ingediende voorstel tot verlaging van den belastingdruk voor de laagste inkomens, dit spreekt zich nog niet uit over de wijze, waarop de druk moet worden verlicht; in zooverre ver schilt het van dat van den heer van Eek. Spreker weet ook niet, of het voorstel van den heer van Eek een dusdanigen druk bij aanneming op de andere belastingbetalers zou leggen, dat die moeilijk zou kunnen worden aanvaard en ook niet of op een andere en betere wijze aan het idee van den heer van Eek kan worden voldaan. Dit voorstel van spreker, dit moet de heer van Eek op sprekers woord gelooven, is ge formuleerd en besproken, vóórdat het voorstel van den heer van Eek bekend was. Spreker gaat, althans in groote lijnen, accoord tnet hetgeen door den heer van Eek is gezegd over de salarieering van de Wethouders. Spreker staat op het standpunt, dat een Wet houder niet gehonoreerd moet worden als iemand in parti culieren dienst en dat het salaris niet zoodanig moet worden, dat het ambt daardoor aantrekkelijk wordt, maar geen van beiden gebeurt, als men het salaris vaststelt op ƒ3000.De heer van Eek en spreker gevoelden aanvankelijk wel voor 3500.— spreker schaamt er zich haast een beetje voor, dat hij niet tenslotte met een voorstel tot ƒ3500.is gekomen, maar alleen door den loop der besprekingen in de commissie en om tot een meerderheidsvoorstel te komen, hebben de heer van Eek en spreker tenslotte een vergoeding van 3000. voorgesteld. De werkzaamheden van de Wethouders zijn van zoodanigen omvang, dat 2500.— te laag is en dat 3500.— zeker niet te hoog zou zijn; voor dergelijke werkzaamheden in dienst van een particuliere onderneming zou 3500.—een bespottelijke salarieering zijn. Spreker hoopt, dat de Raad althans het voorstel van f 3000.— zal aannemen; mocht uit den Raad zelf een voorstel tot 3500.— komen, dan zal spreker zijn stem nog nader overwegen. De heer Huurman zal geen lange redevoering houden zooals de heer van Eek en ook niet in den geest van den heer Schüller. De heer Schüller heeft gezegd: men hoort van den heer Huurman niet anders dan losse opmerkingen; op een andere wijze durft hij blijkbaar niet. Spreker zoekt zijn kracht liever in korte redevoeringen en in enkele opmer kingen dan in lange betoogen, zooals de heer van Eek, en in het voorlezen van rapporten, zooals de heer Schüller, die iedereen al lang heeft kunnen lezen. Spreker acht den tijd daarvoor te kostbaar. De heer Schüller zal het dus met sprekers korte opmer kingen moeten doen. Spreker getroost zich naar de belangrijke redevoeringen van den heer Schüller te luisteren, zoolang het hem bevalt en verveelt het hem, dan gaat hij naar de Leeskamer. Spreker betreurt het, dat vele opmerkingen, die gemaakt zijn in de sectievergaderingen, niet bij de artikelen ter sprake komen en daarom zal hetgeen spreker gaat zeggen langer duren bij de algemeene beschouwingen dan anders het geval

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 19