252
MAANDAG 17 DECEMBER 1928.
»Ook ons College zou gaarne de Steun verleening willen
liquideeren, het acht evenwel den tijd daartoe nog niet aange
broken. Wanneer echter de economische toestand zich blijft
verbeteren, zal ernstig ovei wogen worden, of in 1929 ge
durende de zomermaanden de steun stopgezet kan worden."
Ontegenzeggelijk wordt de economische toestand beter en
daalt het aantal werkloozen, maar spreker zou niet gaarne willen
besluiten tot stopzetting der steunverleening. Spreker is het
volkomen eens met hetgeen hij dezer dagen las in een anti-revo
lutionair orgaan, geciteerd door de «Nieuwe Leidsche Courant".
Spreker is het volkomen eens met deze meening in dat
anti-revolutionaire orgaan, dat men onderscheid moet maken
in de verzorging der armen en daarom hoopt spreker ook,
dat Burgemeester en Wethouders niet al te spoedig zullen
overgaan tot opheffing der steunverleening.
Uit de door spreker in algemeene lijnen aangeduide taak
der Overheid volgt ook, dat de gemeentelijke Overheid haar
zorg uit te strekken heeft over de volkshuisvesting. Uit het
feit, dat de Overheid moet zorgen voor het algemeen belang,
volgt, dat zij die algemeene voorwaarden in het leven moet
roepen, die noodzakelijk zijn, opdat het ieder individu mogelijk
zij, zijn eigen particuliere welzijn te behartigen. En op het
gebied van de volkshuisvesting zijn die algemeene voor
waarden er nog niet. Er is ongetwijfeld op het gebied van
de volkshuisvesting heel veel gedaan, maar er blijft evenzeer
nog veel te doen over. Spreker zal hier niet verder op in
gaan, omdat de heeren Spendel en Wilbrink eenige voorstellen
hebben ingediend, en bij de verdediging daarvan zullen zij
wel eenige concrete wenschen en verlangens uitspreken.
Echter op één punt wil spreker in het bijzonder wijzen, daar
dit door de twee genoemde heeren waarschijnlijk niet zal
worden besproken, n.l. dat het van een eminent belang is,
dat er zooveel mogelijk bezittel s komen van een eigen huis.
Spreker zou daarom het College en den Wethouder in het
bijzonder in overweging willen geven daaraan hun aandacht
te schenken. Ook hier kan een vruchtbare actie door de
gemeente ontwikkeld worden. Misschien kan de gemeente
hypotheken geven, zoodat na een aantal jaren degenen, die
thans in een huis wonen, daarvan eigenaar worden. Aan het
hebben van een eigen huis zijn groote voordeelen verbonden.
Er ligt ook in een opvoedende kracht en het is een groote
vreugde voor de menschen, als zij het huis, waarin zij wonen,
hun eigendom kunnen noemen. Talloos velen zijn van dat
voorrecht uitgesloten, als de gemeente niet bemiddelend,
hulpverleenend kan optreden.
Thans wil spreker een enkel woord wijden aan de taak,
die de gemeentelijke overheid heeft te vervullen ten opzichte
van het bij haar in dienst zijnde personeel. Die taak kan
spreker met een enkel woord aanduidende overheid moet
toonen een model-werkgeefster te zijn. Spreker heeft over
deze zaak in het Voorloopig Verslag enkele ondergeschikte
opmerkingen gemaakt, maar waarop hij nog even wil terug
komen. Hij zou het namelijk gewenscht achten, indien er
ten opzichte van de promotie van het personeel eenige algemeene
regels bestonden. Spreker bedoelt niet een starre en stroeve
regeling, waarbij niets te plooien valt, maar hij wenscht
slechts verbetering in den toestand van absolute anarchie,
welke er in dit opzicht bestaat. Het komt thans voor, dat
een hulpklerk bij den eenen tak van dienst veel vlugger tot
klerk wordt gepromoveerd dan bij een anderen. Dit is een
voorbeeld uit de vele, waarmede wordt gedemonstreerd, dat
er niet de minste uniformiteit bestaat. Daardoor wordt niet
alleen de deur opengezet voor eenige willekeur, bewust of
onbewust, maar daardoor wordtbij de betrokkenen ook de schijn
gewekt van willekeur, hetgeen niet in het belang is van een
goede verstandhouding tusschen het gemeentepersoneel en
de daarover gestelde overheid.
De heer van Eek en de heer Sijtsma hebben elk een voorstel
ingediend betreffende de medezeggenschap van het personeel.
Met geen van beide voorstellen kan spreker zich vereenigen,
hetgeen ook voor de betrokken heeren geen nieuws is. Een
medezeggenschap, zooals spreker die wenscht, bestaat reeds
in Leiden. Spreker heeft tot zijn groote verbazing gehoord,
dat de heer Sijtsma zeide, dat een commissie moet overwegen,
hoe het in de practijk mogelijk zou zijn, dat het personeel
een woordje meespreekt, want het stond hem niet levendig,
voorden geest, hoe het moest gebeuren. Maar er bestaat toch
een georganiseerd overleg en er bestaan toch dienstcommissies?
Die vormen een basis voor medezeggenschap van het personeel.
Vindt men, dat aan het georganiseerd overleg of aan de
commissies wat ontbreekt, laat men dan voorstellen indienen,
waardoor de arbeiders wat meer of wat minder invloed krijgen,
zoodat de bestaande medezeggenschap wordt verbeterd.
De heer van Eek wil met het ver verwijderd resultaat van
zijn voorstel nog verder gaan, waar hij wenscht, dat degenen,
die in het bedrijf werken, mede het bedrijf besturen. Hier
mede kan spreker zich niet vereenigen, want die eisch is
en de heeren aan den overkant zullen nu wel groote oogen
opzetten beslist anti-democratisch.
Het is beslist anti-democratisch om het beheer van een
overheidsbedrijf, van welks resultaten het algemeen belang
direct afhankelijk is, niet te stellen in handen van de ver
tegenwoordigers der burgerij, maar in die van een willekeurige
groep. Volgens democratische beginselen moeten in laatste
instantie de gemeentebedrijven, die de belangen der geheele
burgerij raken, bestuurd worden door de op democratische
wijze gekozen vertegenwoordigérs dier burgerij, dus door den
Gemeenteraad. Spreker hoopt nog altijd, dat de S. D. A. P.
zich weer tot dit standpunt bekeert en in zal zien, dat dit
alleen de juiste democratische opvatting is; dit zou niet ver
wonderlijk zijn, omdat spreker en de zijnen als Christelijke
democraten toch de oudste brieven hebben. Spreker is geen
tegenstander van overleg, maar er integendeel een voorstander
van, dat het personeel adviezen geeft, maar het beheer dei-
bedrijven moet tenslotte in handen zijn van de op demo
cratische wijze tot vertegenwoordigers der burgerij gekozenen.
Wat betreft het gemeentepersoneel, is het een eisch van
billijkheid, dat bij aanstelling daarvan geen enkele partij, om
de beginselen, welke zij belijdt en beleeft, wordt uitgesloten.
Nu zegt men wel, niet alleen ten aanzien van Leiden, maar
ten aanzien van Nederland en vooral van de grootere ge
meenten, dat de Katholieken worden uitgesloten van het
bekleeden van staats- of gemeentelijke ambten, lil dit opzicht
kan men overdrijven; sommigen overdiijven naar den eenen
kant en meenen onmiddellijk, wanneer een niet-Katholiek
benoemd is, dat een Katholiek gepasseerd is, hetgeen lang
niet altijd het geval is. Spreker zou hun deze psychologische
waarheid willen voorhoudenals men tegen een braaf mensch
maar blijft herhalen, dat hij slecht is, dan zou het kunnen,
dat hij inderdaad slecht wordt door dat voortdurend herhalen.
Anderen overdrijven naar een andere richting; er zijn ook
partijgenooten van spreker, die zich schuldig maken aan een
groote naïeveteit en zeggen: al die praatjes over het pas-
seeren van Katholieken, dat gebeurt nooit, dat is niet waar,
dat zijn maar verzinseltjes. Spreker weet uit eigen ervaring,
dat er, helaas, nog menschen zijn, die zoo dom-kortzichtig en
dom-onverdraagzaam zijn, dat zij Katholieken, omdat zij Ka
tholiek zijn, niet willen benoemen op een post in hetStaats-
of Gemeentebestuur. Het is even ongemotiveerd, onbillijk en
onrechtvaardig, als dat men bijv. iemand met een snor onge
schikt acht voor het vervullen van een bepaalde functie; dit
heeft daarop evenmin invloed ten kwade als het aanhangen
van een bepaalden godsdienst. Iemand, die ernstige beginselen
aanhangt en deze met ernst tracht te beleven, zal daardoor
voor het vervullen van een ambt een zekere geschiktheid
hebben. Er is niet de minste aanleiding, om te zeggen, dat
iemand krachtens zijn beginselen minder geschikt is voor het
vervullen van een betrekking in Staat of Gemeente. Nu kan
men ook partijdig zijn in dezen zin, dat men niet een bepaald
beginsel uitsluit, maar aan een bepaald beginsel de voorkeur
geeft; dat is ook een verkeerde partijdigheid en daarvan
wordt een ambtenaar in onze gemeente een verwijt gemaakt.
In het sectieverslag staat hieromtrent:
«Ten aanzien van de bedrijven merkt een lid op, dat bij
het hoogere personeel der Lichtfabrieken geen goede geest
heerscht. De Katholieken worden bevoorrecht, omdat de Di
recteur niet de geheele leiding heeft, doch meer in het bijzonder
de Adjunct-Directeur, die Katholiek is. Eenige inlichting
hieromtrent ware spreker wel aangenaam."
Spreker maakt het antwoord van het College geheel tot
het zijne. Spreker weet niet wie dat lid is. Spreker eischt
van dat lid, dat hij deze bewering intrekt of waar maakt. Dit
is zoo'n grove beschuldiging aan het adres van een hoofd
ambtenaar, dat hij die niet mag laten passeeren. Spreker
eischt van dat lid. dat hij zijn bewering waar maakt of in
trekt, maar hij zal ze wel in moeten trekken, want het staat
onomstootelijk vast, dat ze onjuist is. De betrokken ambtenaar
staat bekend als iemand, die niet alleen om zijn capaciteiten,
maar ook om zijn karakter bij iedereen, die hem kent, in hoog
aanzien staat, en daarom is het des te afkeurenswaardiger,
dat een dergelijke beschuldiging wordt gelanceerd. Spreker
wacht echter met belangstelling af wie het lid is, dat in een
besloten vergadering die opmerking heeft gemaakt, welke
echter in de pers is gepubliceerd, en of hij in deze openbare
vergadering die bewering zal intrekken. Spreker zou met
eenige feiten kunnen bewijzen, dat die opmerking een dwaas
heid was, want hij heeft eenige cijfers die hij niet voor
zijn verantwoording wil nemen, daar zij niet officieel zijn,
rriaar hij heeft alle reden ze te vertrouwen en volgens die
cijfers zijn er over 1928 aan de Lichtfabrieken 147 gemeente
ambtenaren en daarvan zijn er nog geen 20 Katholiek en die
20 vindt men hoofdzakelijk onder de lagere ambtenaren, en
van de 236 werklieden zijn er slechts 30 Katholiek. Hierbij
zijn niet medegerekend de leerlingen, werkvrouwen en de
genen, die op arbeidscontract werkzaam zijn. Uit deze cijfers
blijkt wel sterk de ongemotiveerdheid van hetgeen een lid
durft zeggen aan het adres van een hoofdambtenaar.
Thans komt spreker tot de voorstellen, die gedaan zijn.