248
MAANDAG 17 DECEMBER 1928.
aanleiding hiervan wenscht spreker nog iets in het tnidden
te brengen.
De heer Wilbrink voegt spieker toe, dat de Raad de kos
tenberekening nog niet heeft gemaakt, maar dan kan spreker
niet begrijpen, hoe de heer Wilbrink in 1923 naar aanleiding
van een kostenberekening, die Burgemeester en Wethouders
den Raad hebben voorgelegd, heeft kunnen debatteeren. Dat
heeft de heer Wilbrink misschien vergeten. Indien de heer
Wilbrink wil debatteeren over een woord, dan zal spreker
daar niet op ingaan. De heer Wilbrink tracht misschien
spreker van zijn betoog af te leiden, maar daarvoor krijgt
hij de kans niet.
Burgemeester en Wethouders hebben dus in 1923 den
Raad een kostenberekening voorgelegd. De kostenberekening
hield in de demping van het geheele Levendaal tot en met
de Utrechtsche brug.
De heer van Es vraagt, of de Utrechtsche brug dan ook
gedempt wordt, maar als een geleerd man als dr. van Es
iets in een belachelijk daglicht wil stellen, dan moet hij dat
maar bij zijn homoepathische patiënten doen.
In dit bedrag was niet berekend een eventueele bijdrage
van de Noord-Zuidhollandsche tram, welke ook in deze
begrooting was geraamd op 30.000.Ging men in 10
jaar nog niet tot demping over, zoodat het Levendaal wat
betreft de centrale rioleering aan de beurt was, dan zou men
daarin een grondduiker moeten leggen, die volgens het rapport
van van den Steen van Ommeren f 39.000.zou kosten, n.l.
1 a 15.000.en 2 a 12.000.—. Op bl. 36 van dat rapport
staan als kosten van een stanniool vermeld f 32.per M.
Volgens dat rapport zou de grondduiker een lengte hebben
van 460 M., 1 van 370 en 2 van 45 M. en indien nu het
Levendaal gedempt werd en de grondduiker zou door een
stamriool vervangen worden, dan zou dat niet 39.000.
maar f 14.720.— kosten, een bezuiniging dus van 24.280.
Spreker ontkent niet, dat de kosten geen rol spelen, maar
voor hem is dat geen hoofdzaak; hoofdzaak voor spreker is,
dat in het belang der volksgezondheid dergelijke wantoestan
den niet langer bestendigd mogen blijven. Het onhoudbare
van den toestand daar is niet alleen in de pers en in de
adressen aan den Raad telkens tot uiting gekomen, maar het
geheele rapport van het begin tot het einde bewijst, dat
voorziening in dien onhoudbaren toestand dringend noodig is.
Zoo staat op bl. 4 van het rapport:
»Wel kan een versterkte afvloeiing te Katwijk in het leven
geroepen door het stoomgemaal van Rijnland aldaar, in enkele
Leidsche boezemwateren een krachtiger stroom en daardoor
een tijdelijke verbetering van den toestand veroorzaken, doch
deze werking geeft praktisch niets voor boezemwateren als
Levendaal, Rapenburg, Ringsloot van den Stadspolder, slooten
bij de Heerenstraat en andere, waar de vervuiling juist zóó
verregaand is, dat spoedig ingrijpen dringend noodzakelijk
moet worden geacht."
Op bladz. 7 staat:
»Men heeft wel getracht den ongurrstigen invloed der
onfiissche grachten op te heffen door, op kosten der gemeente,
het stoomgemaal van Rijnland in Katwijk in dienst te stellen.
Dit middel kan intusschen geenszins afdoende heeten.
In de eerste plaats is het niet altijd toe te passen, want de
boezem moet voldoende water hebben om tot loozing te kunnen
overgaan. Soms moet aan zoodanige bemaling, gedurende één
a twee etmalen water inlaten te Gouda voorafgaan. Ook
vormde in de oorlogsjaren en daarna, de kolenschaarschheid
soms een beletsel voor een extra bemaling. Maar, dit blijft
het groote bezwaar tegen afdoende hulp door de bemaling:
het is onmogelijk om bij de gegeven situatie der wateren en
afmaling naar het Westen, ooit eenige stroom te krijgen in
de ringsloot van den Stadspolder of in de slooten langs
Witte Laan, Roode Laan, Pieter de la Courtstraat en andere
wateren, die alle juist aan hun Westzijde doodloopen. Ook is
bij den bestaanden toestand stroom van eenige beteekenis
uitgesloten in Levendaal, Rapenburg en Uiterstegracht. Hoe
gering de waterberging o.a. in het beruchte Levendaal is,
blijkt afdoende uit het rapport van Prof. Bakhuis Roozeboom
na tijdelijke afsluiting van den Zoeterwoudschen Singel, zoodat
meer water dan in normale omstandigheden door het Levendaal
gedreven wordt, bleek de waterhoeveelheid door het Levendaal
stroomende, minder dan V60 te zijn van hetgeen te Katwijk
opgemalen wordt."
Het rapport van Prof. Dr. Bakhuis Roozeboom en dr.
Romijn vermeldt een conclusie, welke 30 jaar na datum nog
een geneesmiddel voor de grachten is. Op bl. 7 staat nog:
»Het middel der extra afmaling kan, als secundair middel
voor een enkele hoofdgracht die in hoofdzaak Oost West
loopt wel eenige verbetering aanbrengen, doch als panacé
tegen de kwaal, waar het hier om gaat is het daaraan bestede
geld ondoelmatig besteed en komt dit verder niet in aanmerking.
Naar gegevens, mij door den Ingenieur van Rijnland
welwillend verstrekt, bedroegen de kosten voor deze bemaling
vóór den oorlog f 250.per etmaal, doch zouden deze kosten
einde 1920 circa 1900.per etmaal moeten bedragen."
Het rapport Bakhuis Roozeboom-Romijn vermeldt dien
aangaande de conclusies, welke thans, circa 30 jaar na dato,
nog steeds door de feiten bevestigd worden en die nog even
in herinnering gebracht worden:
blz. 8. Moge spuiing een geneesmiddel voor onze grachten
zijn, het is een geneesmiddel dat dikwijls op het oogenblik
dat wij er het meest behoefte aan hebben, buiten ons bereik ligt.
blz. 9. Uit het medegedeelde zal, naar wij vertrouwen, wel
voldoende gebleken zijn, dat het vraagstuk van een betere
verversching onzer grachten niet samenvalt met dat der
uitmaling. Deze gelegenheid is hiertoe te zeldzaam.
blz. 10. De waarschijnlijkheid is voorhanden dat de ver
versching van het Levendaal onvoldoende zal blijken om
aldaar dragelijke toestanden te behouden.
blz. 11. Afdoende verbetering is, naar onze meening, niet
mogelijk zonder demping van die grachten, waarin men den
stroom niet voldoende kan bevorderen en vervuiling door
inwerping van huisvuil niet voldoende kan beletten (als zoo
danig worden verder genoemdLevendaal en Uiterstegracht)".
Op blz. 15 van hetzelfde rapport wordt vermeld:
«Een blik op de kaart toont dat de hoofdbronnen der indus-
trieele vervuiling alle gelegen zijn binnen de stadskern en
wel meer in het bijzonder aan de Langegracht en Korte
Mare (fabrieken der firma Kranlz Zoon en Glos Leem
bruggen), aan de Oranjegracht, Waardgracht (Leidsche Katoen
Maatschappij) Middelstegracht en Uiterstegracht (fabriek van
Verduurzaamde Levensmiddelen, firma Tieleman en Dros)
en aan het Levendaal (diverse fabrieken, welke liggen aan
de omliggende straten, wier riolen op het Levendaal loozen.
Terwijl de ongunstige invloed van het menagewater bij
uitstek tot uiting komt in de wijken buiten de Singels en,
gemengd met industriewater, binnen de stadsgrachten, levert
de industrie haar contingent aan vervuild water vrijwel alleen
binnen de kern der stad.
In verband met wat omtrent de waterbeweging in den
boezem is medegedeeld, is de invloed dezer vervuiling niet
overal even schadelijk te achten. Terwijl in de breedere
wateren met betrekkelijk gunstigen afvoer naar Katwijk,
zooals bijv. in Oude Vest, Oude Rijn, Nieuwe Rijn, de Singel-
grachten, den Trekvliet, hit Galgewater en de Haarlemmer
trekvaart, de toestand dragelijk is te achten, kan men op
plaatsen van sterk geconcentreerden industriewateraanvoer en
geringen stroom meermalen een ergerlijke vervuiling waar
nemen, zooals b.v. aan de Langegracht en de korte Mare
(gevolg van meerdere fabrieken, alsmede van de stadsriolen,
welke \an de zijde Lammermarkt afkomen), aan Oranjegracht,
Waardgracht, Üiterstegracht en Middelstegracht; (wegens het
zeer geringe vei hang, dat aan de uiteinden dezer wateren
optreedt, waardoor de stroomsnelheid uiterst gering is, stag-
neeren de zeer groote massa's fabrieksvuil en menagewater), in
in de omgevingWouterenbrug,Vliet, Schelpenkade, het klassieke
Rapenburg met zijn deftige patriciërswoningen, dat de ver
vuiling ontvangt van Steenschuur, Langebrug, Doelengracht
en Groenhazengracht (met het vuil van 2 kazernes) en last
not least, aan het Levendaal, dat in zijne vervuiling het
record slaat".
Verder staat op blz. 15:
»Waar een (al of niet geforceerde) loozing te Katwijk
ongetwijfeld gunstigen invloed oplevert op de eerste serie
der bovengenoemde grachten, daar blijkt èn uit den bestaanden
toestand èn uit de studie der watei beweging van de heeren
prof. dr. H. W. Bakhuis Roozeboom en dr. G. Romijn uit de
jaren 1892/1893, dat de strooming in laatst genoemde serie
grachten niet noemenswaard door zoodanige verversching
gunstig beïnvloed wordt. De stroomsnelheid in het Levendaal
bedroeg (bij afsluiting van den Zoeterwoudsche Singel en
krachtige kunstmatige loozing) slechts 1 a 2 cM. per seconde;
dus niet meer dan de snelheid die men in bezinkingsbassins
toelaat om zwevende stoffen te doen bezinken.
Bovendien geeft een verversching van het water uit het
Levendaal (in de richting Oost-West) nog geen verbetering
van den toestand in de stad: het water verplaatst zich een
voudig naar het Rapenburg, dat tevens den vervuilden inhoud
van Langebrug en Steenschuur opneemt en verergert daar de
bekende misstanden. «Wellicht zal dit water uit het Levendaal
door deze spuiingen niet eenmaal, in zijn geheel, buiten de
stad komen", merkt bovengenoemd verslag op. Een éénmalige
verversching van het Levendaal geeft zeer weinig, daar de
bodem door al het stagneerende rioolvuil tot een ware
modderpoel is geworden en eerst een krachtige veelmalige
verdunning in staat zou zijn redelijke toestanden te scheppen.
Maar daaraan valt niet te denken, noch wegens de hooge
bemalingskosten, noch wegens de geheele inrichting der
situatie van Rijnland. Ook is de afsluiting van den Zoeter
woudschen Singel vóór het Levendaal niet zonder bedenking
met het oog op de waterverversching in dien singel.
Op grond hiervan komt het mij voor dat bemaling te
Katwijk (al of niet uitgebreid door gemeentelijke subsidies op