MAANDAG 17 DECEMBER 1928.
247
De Voorzitter verzoekt den heer Schüller om den heer
Huurman wat te sparen.
De heer Schüller zegt in de sectievergadering eenige
dingen naarvoren te hebben gebracht, waarop door Burge
meester en Wethouders een antwoord gegeven is, dat hem
niet bevredigen kan. In de eerste plaats heeft spreker gevraagd,
of het niet mogelijk was een jaarlijksch werkplan te maken,
Oplat de Raad zou kunnen weten wat elk jaar ongeveer ten
uitvoer zou worden gebracht. Er kunnen natuurlijk omstan
digheden zijn, die het noodzakelijk maken, dat een bepaald
werk voorgaat, maar als Burgemeester en Wethouders van
goeden wil zijn, dan kan een dergelijk werkplan welgemaakt
worden en dan kan men de financiëele zijde daarvan ook
bekijken.
Ook heeft spreker een opmerking gemaakt over den slechten
toestand van de Haarlemmervaart. Burgemeester en Wet
houders zeggen, dat men de Haarlemmervaart niet in den
toestand kan brengen, dien men gaarne zou wenschen, gezien
de geringe medewerking van de bewoners en gezien ook de
nieuwe veemarkt; maar dat wil toch niet zeggen, dat de
Haarlemmervaart in een toestand moet blijven als thans. F>
wordt nu één of tweemaal per jaar grint neergegooid, terwijl
er verder aan de Haarlemmervaart van Maresingel tot aan
de spoorlijn niets wordt gedaan. Er moet echter meer gedaan
worden, want het is daar, vooral in deze dagen, één modderpoel.
Een behoorlijk en geregeld onderhoud van den weg is ge-
wenscht.
Spreker heeft ook gevraagd, of bij berekening van den prijs
bij stratenaanleg en bij nieuwbouw er rekening mee gehouden
wordt, dat de centrale rioleering tot stand zal komen en dat
het beerputtenstelsel dan zal vervallen, maar daarop heeft
hij in de memorie van antwoord niet voldoende antwoord ge
kregen en hij verzoekt derhalve een nader antwoord.
Spreker zal ditmaal niet veel zeggen over de brandweer,
hetgeen niet beteekent, dat die zoo functionneert als verwacht
mag worden. Spreker heeft bij zijn interpellatie over het op
treden der brandweer bij den brand aan de Oegstgeesterlaan
verschillende misstanden naar voren gebracht, o. a. betreffende
de ligging der brandputten en de geoefendheid der brandweer.
De Wethouder heeft dit bestreden, maar een nader onder
zoek toegezegd en het doet spreker genoegen, dat de comman
dant het onhoudbare van zijn orders en maatregelen heeft
ingezien; wellicht ook doordat de opperbrandmeester en de
brandmeester zich in een vergadering aan sprekers zijde ge
schaard hebben. Ook in het vraagstuk der brandputten is
spreker niet onjuist geweest, gezien het voorstel van den
commandant; in het openbaar kreeg spreker geen gelijk, maar
binnenskamers bleken zijn opmerkingen juist. Laat het voor
den commandant een waarschuwing zijn, dat hij er in het
vervolg rekening mee houdt in het belang der gemeente.
Op sprekers vraag, wanneer het praeadvies verwacht mag
worden op sprekers voorstel van 1925 betreffende de Sint-
Nicolaasbrug en de Langegrachtbrug, heeft hij eigenlijk alleen
antwoord gehad voorzoover betreft de Langegrachtbrug; spreker
zal daar voorloopig genoegen mee nemen, maar kan dat niet
doen ten aanzien van de Sint-Nicolaasbrug; het is spreker
niet duidelijk, waarom hij daarop geen antwoord gekregen
heeft; wat is de reden daarvan?
Over de demping van de Mare is reeds veel geschreven en
gesproken; maar uit het verslag der Raadszitting van 26 No
vember 1926 blijkt, kan men vrijwel zeggen, dat de Raad niet
tegen demping was. Tengevolge van zekere omstandigheden
is het voorstel echter met een klein verschil, 17 tegen 14
stemmen, verworpen.
Het ging er bij onze partij niet om, dat, als het Levendaal
maar gedempt werd, wij ook wel wilden medewerken om de
Mare te dempen. Dat is bij de fractie van de S.D.A.P. niet
zoo geweest. De feiten hebben echter bewezen, dat de toe
stand ten aanzien van de Mare niet langer zoo kan blijven.
De grootere ontwikkeling van het verkeer in enkele jaren
maakt het noodzakelijk, dat daarin verandering wordt gebracht.
Hierin wordt spreker versterkt door hetgeen Burgemeester
en Wethouders schreven in een praeadvies van 1923 omtrent
de demping van de Mare. Burgemeester en Wethouders zei
den toen:
»Wij vragen ons af of de belangen van het verkeer, zooals
die heden, ook en vooral met het oog op de toekomst, worden
gevoeld en beoordeeld, opgeofferd mogen worden aan de mee
ning van hen, die vreezen, dat een klein gedeelte van de
stad minder fraai zal worden Moeten dan onwelriekende
grachten en grachten, die het verkeer belemmeren, ten eeuwigen,
dage ongedempt blijven, alleen ter wille van het behoud van
werkelijk of vermeend stadsschoon? Voor de Mare kan het
antwoord niet anders dan ontkennend luiden. Deze uiterst
smalle en daarbij zeer drukke verkeersweg toch, waar rij
en voertuigen elkaar bijna niet kunnen passeeren en waar
voetgangers vaak niet zonder gevaar kunnen gaan, eischt
inderdaad dringend verruiming. Voegt men hierbij de ver
schillende voordeelen, welke ook op ander gebied uit de voor
gestelde demping zullen voortvloeien (wij noemen nogmaals
het verdwijnen van 3 bruggen en van de onderhoudskosten
daarvan, het verkrijgen van de hoog noodige ruimte voor
allerlei doeleinden, en, wat in de tegenwoordige omstandig
heden niet zonder belang is: de werkverschaffing), dan kan
o. i. omtrent de wenschelijkheid van de demping van de Mare,
welke daarenboven, zooals wij boven aantoonden, geen over
dreven geldelijke offers vergt, geen twijfel bestaan. Wij meenen
dan ook, dat deze demping onverwijld ter hand behoort te
worden genomen."
Volgens de opgaven, verstrekt in het Ingekomen Stuk No.
315, van 22 October 1923 zouden de kosten van de demping
ongeveer 97000.bedragen. Nu moet men ook eens nagaan,
dat bij niet-demping overgegaan moet worden tot vernieu
wing van de St. Nicolaasbrug en de Touwersbrug, waarvan
de kosten zijn geraamd respectievelijk op 40.000.en
25000.te zamen dus 65000.Daarbij moet men ook
voegen, dat men volgens het rapport van den heer van den Steen
van Ommeren, in de Mare een grondduiker moet aanleggen,
waarvan de kosten zijn geraamd op f 12000.(zie blz. 42
van genoemd rapport), zoodat bij niet-demping een uitgave
moet worden gedaan in totaal van 77000.Dit levert
dus een verschil op met het bedrag, dat noodig zou zijn bij
demping, van 20.000.waarbij men ook rekening moet
houden, in geval van niet-demping, met het onderhoud der
wallen, bruggen en de bediening daarvan. Maar het allergrootste
nadeel van niet-demping is gelegen, gelijk spreker reeds zeide,
in het belemmeren van het verkeer en het in gevaar brengen
van de voetgangers. Tnans zal spreker nog even zijn meening
naar voren brengen over het voorstel van den heer Eikerbout.
Spreker vraagt den heer Eikerbout .in allen ernst, of hij dit
voorstel gedaan heeft om iets tot stand te doen komen, of
om de door spreker voorgestelde demping der Mare daardoor
onmogelijk te maken. Spreker neemt aan, dat het voorstel
wel ernstig is, maar heeft de heer Eikerbout de gevolgen
dan wel overzien? Spreker meent van niet, want indien men
er op inging, moest ook ter sprake komen de demping van
Langegracht en Oostdwarsgracht, die bij demping der Korte
Mare doodloopende grachten zouden worden, hetgeen een
onhoudbare vervuiling zou veroorzaken. Dat beteekent niet,
dat spreker niets voor dat denkbeeld voelt, maar dit vraag
stuk is pas aan de orde, wanneer de Raad te beslissen krijgt
over eventueele demping van de Langegracht; dan moet
tevens nagegaan worden het belang der scheepvaart, die van
de Haarlemmertrekvaart via de Oude Vest gaat. Spreker geeft
den heer Eikerbout in overweging zijn voorstel zoodanig
te redigeeren, dat enkel gesproken wordt over demping van
de Korte Mare, er praeadvies over te vragen dan kan
deze zaak ernstig overwogen worden en tevens rekening
gehouden met eventueele demping van Langegracht en Oost
dwarsgracht en evenals in 1923 zijn stem te geven aan
sprekers voorstel tot demping der Mare.
Mocht dit Ooilege dezelfde meening zijn toegedaan als dat
van 1923 en de Raad beslissen over te gaan tot demping
der Mare in het belang van het verkeer en der veiligheid,
dan zal deze daad zeer gewaardeerd worden in groote kringen
der bevolking en tevens een klein steentje bijdragen tot be
strijding der werkloosheid.
Wat betreft het betoog van den nestor van dezen Raad
voor demping van het Levendaal, zij, die jaren gevochten
hebben voor dat idee, moeten toch wel een droeven indruk
krijgen van het betoogje, dat de heer Sijtsma hedenmiddag
gehouden heeft. De heer Sijtsma stelt het thans partieel aan
de orde, algescheiden van het uitbreidingsplan, en verleden
jaar liet hij het voorstel rusten op een toezegging, tot het
aan de orde zou komen bij een definief uitbreidingsplan.
Spreker constateert met genoegen, dat het College sedert de
begrooting voor 1928 niet meer met den Raad verschilt
van meening of het Levendaal gedempt moet worden;
de strijdvraag, om het zoo te noemen, gaat niet over
demping, maar over het tijdstip, waarop deze zal plaais
hebben. Als de heer Eikerbout nu zegt: is dat zoo zeker,
dan zal spreker op die interruptie niet ingaan, maar alleen
vragen, waarom de heer Eikerbout deze interruptie hier plaatst,
terwijl hij even goed weet wat spreker weet. De heer Eiker
bout zal heel goed begrijpen wat spreker bedoelt en het was
van hem onverstandig die opmerking te maken.
De heer Elkerbout meent, dat het echter onverstandig van
den heer Schüller was om het te zeggen op een manier, zooals hij
dat heeft gedaan.
De heer Schüller zegt, dat hij, waar hij niet met het
antwoord van Burgemeester en YVethouders accoord kan
gaan, een voorstel heeft ingediend, zoodat de Raad hieromtrent
opnieuw van gedachten kan wisselen en een besluit kan
nemen. Deze zaak is meermalen in den Raad besproken en
kostenberekeningen zijn aan den Raad al voorgelegd, en naar