MAANDAG 17 DECEMBER 1928.
245
het bewustzijn een persoonlijkheid te zijn, dat bevorderd
moet worden, omdat daarop steunt de mogelijkheid van de
geboorte van een hoogeren maatschappij vorm, vragen dringend
de invoering van de medezeggenschap. Bedrijfsleiders, die
dit niet erkennen, en niet weten hoezeer de belangstelling
in den gang van zaken, ja, zelfs de verantwoordelijkheid wordt
opgewekt en bevorderd door de medezeggenschap, toonen in
dat opzicht in hun taak te kort te schieten.
Thans komt spreker tot drie punten, waarvan het eerste
niet van groot belang is, maar waarover hij een voorstel
heeft ingediend, n.l. het verbod van zingen op de openbare
straat. Spreker betreurt, dat er vrijheid bestaat om allerlei
afschuwelijke geluiden te doen hooren op de publieke straat,
waarin vooral de auto's uitmunten, maar evenzeer betreurt
hij, dat er een volstrekt verbod bestaat tot het doen hooren
van de menschelijke stem. De vroolijkheid, die het gezang in
het leven roept, de opgeruimdheid, waarvan het blijk geeft,
mogen op de publieke straat niet worden vernomen, ook niet
in stille straten of op stille tijden! Soms mag het zingen
minder gewenscht worden geacht, maar dat rechtvaardigt
nog niet een algemeen verbod, liet zingen van onzedelijke
liederen of het zingen 's nachts is reeds verboden door het
Wetboek van Strafrecht. Ook kan verboden worden het
zingen om geld, een vermomde bedelarij, maar verder meent
spreker, dat de algemeene verbodsbepalingen niet moeten
gaan. Het zingen kan aanleiding geven tot ordeverstoring,
doordat het een uitdagend karakter draagt, maar dan kan
de politie de bevoegdheid worden gegeven dit te verbieden.
De grootst mogelijke vrijheid moet verder aan ieder gelaten
'worden om te zingen wat hij wil. Er is al zooveel droefheid
in de wereld; laat men uitingen van opgewektheid en levens
lust toch niet onnoodig tegengaan. Spreker heeft in dezen
geest een voorstel ingediend.
Thans komt spreker tot het verbod om in de politielokalen
bepaalde couranten ter inzage te leggen, üp het oogenblik
mogen daar alleen ter inzage liggen de plaatselijke en de
politiebladen. In de Memorie van Antwoord staat, dat de
Burgemeester meent, dat er voldoende lectuur is. Het is echter
niet de vraag, of de chef der politie meent, dat er voldoende
lectuur is, maar het is de vraag, of men in deze mate censuur
mag uitoefenen op de lectuur van volwassen menschen, zooals
de politieambtenaren. Spreker heeft vernomen, dat de Com
missaris meent, dat een grootere uitbreiding van de lectuur
aanleiding zou kunnen geven tot politieke twistgesprekken,
maar dat wordt door de tegenwoordige regeling toch zeker
niet voorkomen, want er liggen nu ook politieke bladen ter
inzage, zooals de Leidsche Courant, en, zoolang het nog duurt,
de Nieuwe Leidsche Courant. Dit zijn beide in hoofdzaak
politieke bladen, die wel plaatselijk nieuws bevatten, maar
toch ook een politieke meening verkondigen. Bepaalde bladen,
die spreker op het oog heett en waarvan hij weet, dat vele
door de politieambtenaren worden gelezen, wórden nu ver
boden en dat is een onbillijkheid.
Sommige agenten mogen hun courant dus niet lezen en
worden daardoor gedupeerd. Al mag die maatregel geen
ongelijkheid bedoelen, die is er wel het gevolg van; agenten
van een bepaalde richting, die lectuur willen hebben, worden
daardoor teleurgesteld en krijgen den indruk, dat zij onrecht
vaardig worden behandeld. Het is trouwens niet gewenscht
en noodzakelijk, dat men censuur uitoefent op lectuur van
volwassenen. Als men geen politieke bladen wil, moeten alle
politieke bladen geweerd worden. De maatregel is onbillijk,
omdat enkelen volledig gelegenheid krijgen hun lectuur verder
te verbreiden en anderen daarvan uitgesloten zijD. Is het niet
mogelijk om aan de agenten de vrijheid te laten om de bladen,
die zij lezen, ook ter lezing te leggen?
Wat betreft de handhaving der Zondagswet, al heeft spreker
met waardeering kennis genomen van het besluit van Burge
meester en Wethouders om ten aanzien van concerten de
Zondagswet wat milder toe te passen, tegen de wijze, waarop
zij te Leiden wordt toegepast, heeft spreker drieërlei bezwaar.
Allereerst is spreker het volkomen eens met den Burgemeester
van den Haag, dat de Zondagswet geen optochten op Zondag
met muziek verbiedt; zij verbiedt alleen openbare vermakelijk
heden en alleen een kwaadwillige interpretator kan politieke,
sociale of godsdienstige betoogingen tot de publieke vermake
lijkheden rekenen; al zijn sommige optochten te denken, die
er wel onder vallen, de door spreker genoemde zeker niet. De
wetgever van 1815 kende trouwens nog geen optochten met
muziek en kon deze dus moeilijk verbieden.
Een groot practisch bezwaar is, dat groote betoogingeu alleen
op Zondag kunnen worden gehouden: deze toepassing ver
hindert dus in Leiden, in tegenstelling met Amsterdam,
Rotterdam, den Haag en nagenoeg het geheele Zuiden, be
toogingen, waaraan ook publiek van buiten deelneemt.
Verder draagt deze toepassing een hatelijk karakterhet is
natuurlijk geoorloofd, dat een deel der bevolking den Zondag
op een bepaalde wijze in overeenstemming met zijn gods
dienstige overtuiging wil doorbrengen en natuurlijk moet die
wensch volkomen geëerbiedigd worden, maar het is geoorloofd
te verlangen, dat ook menschen met andere overtuiging den
Zondag op dezelfde wijze doorbrengen.
Geen concerten, geen publieke vermakelijkheden, geen spelen
op Zondag, allen moeten den Zondag doorbrengen, zooals de
orthodoxe Protestanten dit noodig achten. De veronderstelling
der wet, dat alle personen met ernstige levensopvatting den
Zondag op dezelfde wijze zullen, althans moeten, doorbrengen,
is een dwaasheid. De Zondagswet past niet meer in dezen
tijdlex dura, sed ita scripta, zal men zeggen. Het is een
harde wet, maar zij is nu eenmaal vastgesteld. Zoo verbiedt
zij allen openbaren arbeid zonder toestemming der plaatselijke
besturen; dat is onuitvoerbaar. Men heeft er een verbod van
arbeid door ambachtslieden van gemaakt, waardoor de Hooge
Raad erkend had, dat de wet onuitvoerbaar was; er zou b.v.
geen tram meer mogen rijden zonder verkregen toestemming.
De wet wordt nu in vele plaatsen toegepast in overeenstem
ming met den geest der plaatselijke bevolking; de Voorzitter
heeft zich in dien geest ook eenigszins uitgelaten, dat hij
daartoe bereid was. Van de vier volksdeelen, socialisten, ka
tholieken, vrijzinnigen en orthodoxe protestanten wenscht
alleen de laatste groep den Zondag als zoodanig te vieren.
De katholieken voelen er in het geheel niet voor. Zij doen
dikwijls mede met de orthodox-protestanten, maar zij hebben
er toch geen bezwaar tegen om op Zondag aan publieke ver
makelijkheden mede te doen en aan optochten met muziek
enz. Spreker vraagt daarom nogmaals om de Zondagswet
billijker toe te passen dan tot heden het geval is geweest.
Het voorstel sluit alleen in, dat optochten worden toegestaan
in den namiddag, dat wil dus zeggen, dat het houden van
optochten in den voormiddag verboden blijft, hetgeen dan
een concessie is aan degenen, die de Zondagswet nog altijd
zoo streng willen handhaven.
Indien de sociaal-democraten ergens anders een meeting
hebben gehouden en zij komen in Leiden terug, dan krijgen
zij geen toestemming om een optocht met muziek te houden.
In andere plaatsen is dat wel mogelijk, maar niet in Leiden.
Spreker zou de mildere toepassing van de Zondagswet ook
willen uitgestrekt zien over het maken van muziek in koffie
huizen, hetgeen dan ook beperkt dient te worden tot den
namiddag. Het lijkt spreker onbillijk, dat de Zondagswet
wordt gehandhaafd in Leiden als op het oogenblik het geval
is, daar het overgroote deel der bevolking het daarmede niet
eens is.
Spreker is hiermede aan het einde gekomen van hetgeen
hij bij de algemeene beschouwingen wensehte te zeggen. Hij
heeft niet geschroomd te zeggen welke grieven hij heeft tegen
het beleid van Burgemeester en Wethouders, maar hij wil
ruiterlijk erkennen de groote moeilijkheden, die zij hebben
te overwinnen en hij brengt gaarne hulde aan de bekwaam
heid, den ijver en de toewijding, waarvan de leden van dit
College blijk geven. Spreker mist echter in hen, dat zij niet
kennen den weg, die moet voeren naar betere tijden. Zij missen
de overtuiging welke weg moet worden ingeslagen om te
bereiken grootere welvaart en een rechtvaardiger maat
schappij. Zij kunnen niet anders dan de zaken gaande houden,
omdat zij missen het geloof in de komst van een hoogeren
maatschappijvorm, een geloof, dat ook in dezen bergen verzet.
Zij verdedigen en bestendigen het leed en het onrecht door
het kapitalisme veroorzaakt, omdat zij het kapitalisme onver
vangbaar achten, en hierdoor kunnen zij ook niet hun macht
over het publieke lichaam, dat zij besturen, gebruiken om
den lijdenden voldoende ter hulp te komen en den bezorgden
moed en hoop in te spreken. Zij bezitten ook niet de over
tuiging, dat al de moeilijkheden, die zij te overwinnen hebben,
alleen te overwinnen zijn langs democratischen weg, d. w. z.
door een nauw contact en in voortdurend overleg met de
bevolking, inzonderheid met het proletarische deel, dat de
groote stuwkracht moet leveren voor de vereischte sociale
hervormingen. Zij vergeten, dat goede gemeentepolitiek niet
alleen moet berusten op bekwaamheid, doch vooral haar
steun moet vinden in nauwe aansluiting bij het werkelijke
leven en in eng contact met hetgeen leeft en gevoeld wordt
onder de breede lagen der bevolking. Hun fout is, dat zij
zich niet kunnen losmaken van kapitalistische opvattingen
en inzichten, en zij vergeten, dat deze economisch verouderd
en zedelijk veroordeeld zijn. Spreker verwijt hun dat niet,
maar hij betreurt het, omdat hun arbeid daardoor in belang
rijke mate tot onvruchtbaarheid gedoemd is. Het is de taak
der sociaal-democratie om den weg te banen voorden opbou-
wenden arbeid van het socialisme, n. 1. het omzetten van
publieke organen in gemeenschapsorganen, wier doel zal zijn
de maatschappij en de menschheid op te voeren tot hooger
stoffelijk, geestelijk en zedelijk peil. Die opbouwende arbeid
zal eerst mogelijk worden, als de groote massa der bevolking,
voornamelijk het proletarische deel, is gewonnen voor de
socialistische idee. Ook het werken der sociaal-democraten
in den Gemeenteraad kan den groei der socialistische idee
ten goede komen, zoowel door ruimere verbreiding van de